Ga direct naar de content

De overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt tijdens de coronapandemie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 21 2021

De coronapandemie en het besluit tot een lockdown kwam onverwachts als een schok. Jongeren die in 2019 hun arbeidsmarktintrede beleefden, werden binnen een half jaar geconfronteerd met grote onzekerheid. Vooral in de leeftijdsgroep tot dertig jaar werken er veel jongeren op basis van een tijdelijk contract. Daarnaast zijn jongeren oververtegenwoordigd in sectoren zoals bijvoorbeeld de horeca, die hard getroffen werden door de pandemie en de genomen maatregelen. Deze bijdrage brengt de arbeidsmarktpositie in beeld van alle jongeren die in 2019 en 2020 de arbeidsmarkt betraden.

In het kort

– Gemiddelde baankansen voor jongeren zijn hersteld tot op het niveau van voor de ­pandemie, waardoor schade op de lange termijn onwaarschijnlijk lijkt.
– Het aanbod van jonge aanwas is in 2020 gedaald omdat ruim 20.000 jongeren hun arbeidsmarktintrede hebben uitgesteld.
– De pandemie legt de bestaande verschillen tussen opleidingsniveau qua baanzekerheid onder een vergrootglas.

Het monitoren van jongeren is van groot belang, omdat een onverwacht slechte start op de arbeidsmarkt mogelijk langdurig negatieve gevolgen kan hebben voor de verdere loopbaan. Verschillende studies komen tot de conclusie dat mensen die de markt betreden in economisch slechte en onzekere tijden langdurig een lager loon en minder kans op stabiel werk hebben (Schwandt en Von Wachter, 2019). Vooral bepalend hiervoor is de arbeidsmarktsituatie in de eerste twee jaar na intrede (Oreopoulos et al., 2012). Contactbeperkingen en sociale isolatie kunnen deze effecten nog eens versterken, en hebben tevens een negatief effect op de (mentale) gezondheid (Holt-Lunstad et al., 2010). Ook leidt het afstuderen in crisistijd tot een grotere neiging tot crimineel gedrag, aangezien er minder kansen op de arbeidsmarkt zijn (Bell et al., 2018), en het verder moeilijker is om een partner te vinden omdat jongeren met een onzekere arbeidsmarktpositie minder aantrekkelijke partners zijn (Schwandt en Von Wachter, 2019).

Preadviezen 2021

Dit artikel maakt onderdeel uit van de Preadviezen 2021 van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde. De redactie is gedaan door Anne Gielen, Dinand Webbink en Bas ter Weel. Op 29 november worden de Preadviezen gepresenteerd bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Den Haag, aanmelden kan via de website van de KVS.

Tevens blijkt uit de wetenschappelijke literatuur dat jongeren, die ook in economisch goede tijden meer moeite hebben met het vinden van een baan, tijdens crises harder worden getroffen. Het betreft dan onder anderen jongeren met een relatief laag opleidingsniveau, met een migratieachtergrond of met een gezondheidsbeperking. Werkgevers hebben in economisch slechte tijden een ruimere keuze uit sollicitanten en zijn zelf ook onzekerder over de toekomst, waardoor er risico’s worden gemeden en bepaalde vooroordelen een prominentere rol spelen. Zo namen tijdens de financiële crisis in 2010 de baankansen voor mbo-afgestudeerden met een migratieachtergrond onevenredig snel af ten opzichte van andere mbo’ers (Bisschop et al., 2020). Bovendien ondervonden hier de laag- en middelbaaropgeleide starters meer langdurige negatieve inkomenseffecten dan de hoogopgeleiden (Van den Berge, 2018).

De langetermijneffecten van de coronapandemie op de arbeidsloopbaan van mensen die recent de markt hebben betreden, zijn nog niet duidelijk. Wel is het zaak om goed te monitoren wat de veranderingen zijn in het arbeidsmarktperspectief voor jongeren. Op basis van de eerdere inzichten over negatieve effecten op lange termijn is het mogelijk om op korte termijn maatregelen te nemen.

Data en definities

De analyses zijn gedaan op basis van administratieve Microdata van het CBS, met daarin informatie tot en met december 2020 (Zwetsloot et al., 2021). De onderzoekspopulatie betreft alle jongeren tussen de zestien en dertig jaar die in een bepaald jaar staan ingeschreven in het bekostigd onderwijs, en al dan niet het bekostigd onderwijs hebben verlaten. Uitstromers uit het onderwijs zijn jongeren die op 1 oktober van een studiejaar staan ingeschreven aan een voltijdsopleiding in het bekostigd onderwijs, en op 1 oktober in het daaropvolgende jaar (uitstroomjaar) niet meer staan ingeschreven.

De data maken het mogelijk om de impact van de coronapandemie in beeld te brengen op de baankansen van jongeren die de arbeidsmarkt zijn opgegaan (cohort 2018/2019 en cohort 2019/2020). Tevens is het mogelijk de impact inzichtelijk te maken van de pandemie op de mate waarin jongeren langer in het onderwijs verblijven en/of vaker terugkeren naar het onderwijs.

We analyseren verschillen in baankansen. Deze kansen zijn gedefinieerd als het hebben van een baan als werknemer voor minimaal drie dagen per week. Indien iemand tegelijkertijd meerdere banen heeft, is het aantal werkdagen bij elkaar opgeteld om zo te bepalen of iemand voor minstens drie dagen per week werk heeft. De baankansen zijn per maand berekend voor alle jongeren die het onderwijs hebben verlaten en in de betreffende maand in Nederland wonen.

Om de impact van de pandemie te meten, vergelijkt dit onderzoek de baankansen van afgestudeerden en schoolverlaters tijdens de pandemie met de baankansen van (eerdere cohorten) afgestudeerden en schoolverlaters voorafgaand aan de pandemie. Voor een goede vergelijkbaarheid zijn de baankansen gecorrigeerd voor samenstellingsverschillen tussen de cohorten. Bij de uitsplitsing van baankansen naar groepen binnen de opleidingsniveaus is er rekening gehouden met een aantal persoonskenmerken die verschillen in baankansen tussen groepen kunnen veroorzaken.

Baankansen

Figuur 1 toont de kans op een baan voor vier verschillende cohorten die in de periode 2017–2020 de arbeidsmarkt hebben betreden. De horizontale as geeft de maanden na uitstroom weer. De eerste meting voor ieder cohort is op 1 oktober, en de laatste meting in december van het daarop volgende jaar. Op die manier worden de baankansen in de eerste vijftien maanden na afstuderen zichtbaar. De twee cohorten die in 2019 (studiejaar 2018/2019) en 2020 (studiejaar 2019/2020) de arbeidsmarkt hebben betreden, hebben mogelijk van de pandemie hinder ondervonden. Het 2019-cohort werd ongeveer een half jaar na afstuderen geconfronteerd met een lockdown, en het 2020-cohort kwam na een turbulente periode en enige versoepelingen op de markt, en werd in december 2020 geconfronteerd met een nieuwe lockdown. Van dit laatste cohort zijn er slechts drie maanden aan data beschikbaar.

Na een dip in de baankansen tijdens de eerste lockdown, zijn de gemiddelde baankansen van de jongeren uit het 2019-cohort hersteld tot het niveau van voor de coronapandemie. De gemiddelde baankansen van jongeren uit het 2019-cohort zijn, aan het begin van de tweede lockdown in december 2020, dus even hoog als de baankansen van jongeren uit het 2018-cohort in december 2019: ongeveer 71,5 procent. Ook de jongeren uit het 2020-cohort, die in de zomer van 2020 tijdens de pandemie het onderwijs hebben verlaten, vinden in het algemeen niet minder vaak werk aan het begin van de tweede lockdown in december 2020. Net als de voorgaande twee cohorten heeft, afgerond, gemiddeld 63 procent van hen een baan voor minimaal drie dagen per week – drie maanden na hun uitstroom uit het onderwijs.

Op basis van deze cijfers lijkt de impact van de coronapandemie op de baankansen van startende jongeren slechts van tijdelijke aard te zijn geweest. Er zijn bij deze conclusie twee kanttekeningen te maken. Ten eerste zijn de gemiddelde baankansen weliswaar hersteld tot op het niveau van voor de pandemie, maar dat geldt niet voor groepen jongeren die ook voorafgaand aan de pandemie al een lage baankans hadden. Hun kansen zijn afgenomen. Ten tweede hebben baankansen alleen betrekking op jongeren die zich op de arbeidsmarkt begeven. Dit zullen waarschijnlijk jongeren met hogere baankansen zijn, hetgeen deze kans is vertekent.

Verschillen tussen opleidingsniveaus en -richtingen

Het verschil in baankansen tussen opleidingsniveaus is licht toegenomen. Figuur 2 laat een vergelijking van baankansen zien, drie maanden na uitstroom uit het onderwijs door de 2019- en 2020-cohorten. Er is gekozen voor deze twee cohorten omdat ze het dichtst op elkaar zitten, en de mensen in die cohorten waarschijnlijk het best met elkaar te vergelijken zijn. Het hoger onderwijs is als groep weergegeven, omdat baankansen ongeveer gelijk zijn tussen mensen met een wo-opleiding en hbo’ers. Wel is er onderscheid gemaakt tussen de verschillende mbo-opleidingen, aangezien mensen met een bbl-opleiding (een opleiding die zich kenmerkt door een sterke link met werken tijdens de schoolloopbaan) gemiddeld hogere baankansen hebben dan jongeren met een bol-diploma (waarbij de schoolloopbaan zich meer concentreert binnen de muren van het opleidingscentrum). De figuur laat zien dat de relatief hoge baankansen van hoger opgeleiden wat zijn gestegen, terwijl de relatief lage baankansen voor lager opgeleiden wat zijn gedaald (grijze balkjes).

Verschillen naar opleidingsrichting zijn in kaart gebracht door te kijken naar alle mbo-opleidingen in Nederland en deze naar niveau (2, 3 of 4) en richting (bol of bbl) te noteren. De baankansen voor alle jongeren uit het 2018-cohort zijn afgezet tegen het verschil in baankansen tussen dit cohort en het 2019-cohort in de maand juni. Dat is dus ongeveer een jaar na het verlaten van de mbo-opleiding. Figuur 3 laat de resultaten zien, waarbij de grootte van de bollen de omvang weergeeft van het 2019-cohort. In de figuur vallen twee dingen op.

Ten eerste lijkt het erop dat opleidingen, die ook voorafgaand aan de pandemie al relatief lage baankansen boden, over het algemeen harder worden getroffen: jongeren met een mbo-diploma met baankansen van minder dan 70 procent zien in het algemeen hun baankansen dalen. Dit verband is het sterkst bij jongeren met een bol-opleiding (niveau 4).

Ten tweede worden jongeren met een diploma dat opleidt voor beroepen in coronagevoelige sectoren relatief hard geraakt. De daling van baankansen ten opzichte van een cohort eerder is vaak meer dan tien procentpunt. Vooral jongeren die aan het werk zouden gaan in de horeca (op alle drie de mbo-niveaus) hebben veel minder vaak een baan van minimaal drie dagen per week. Ook jongeren met een opleiding in de haarverzorging (bol-3 en -4), het toerisme (bol-3) en de schoonheidsverzorging (bol-4) hebben veel minder kans op een baan.

Jongeren met mbo-opleidingen in de verpleging hebben hun relatief goede baankansen verder zien stijgen. Dit hangt samen met de vraag naar zorgpersoneel tijdens de coronapandemie. In het algemeen zijn het jongeren met een opleiding tot een beroep in de zorg of techniek die betere baankansen hebben gekregen (al is het aantal richtingen beperkt waarin de baankansen met meer dan een paar procentpunten zijn toegenomen).

Arbeidsaanbod

Het aantal jongeren dat jaarlijks de arbeidsmarkt betreedt. is conjunctuurgevoelig. Vanaf 2013 tot en met 2019 steeg het nieuwe arbeidsaanbod van 215.000 naar 240.000. In 2020 is er een daling te zien naar 220.000 nieuwe arbeidskrachten die zich op de arbeidsmarkt melden, zoals weergegeven in figuur 4. De daling is vooral zichtbaar onder jongeren met een mbo-bol-opleiding, uitvallers uit het hoger onderwijs, en jongeren zonder startkwalificatie. Op basis van het aantal jongeren in het onderwijs is te schatten hoe groot de uitstroom normaal gesproken had moeten zijn. Uit deze analyse komt naar voren dat tijdens de pandemie het nieuwe arbeidsaanbod ongeveer 23.000 jongeren lager werd. Dat is ongeveer tien procent van het aantal jongeren dat in normale tijden de arbeidsmarkt betreedt. Er is vooral minder uitstroom uit het onderwijs van jongeren met een mbo-bol-opleiding (9.000), van jongeren die uitvallen uit het hoger onderwijs (5.000), en van jongeren die zonder startkwalificatie de markt betreden (5.000). Deze groepen jongeren zagen hun baankansen tijdens de eerste lockdown relatief sterk dalen (Zwetsloot et al., 2021), en lijken ook bij aanvang van de tweede lockdown in december 2020 relatief hard te zijn getroffen.

De daling in de uitstroom van 23.000 jongeren uit het onderwijs is het gevolg van een combinatie van minder studie-uitval, studievertraging en het uitstellen van de arbeidsmarktloopbaan door een vervolgopleiding te beginnen.

De daling in de studie-uitval ontstaat door minder studie-uitval in het hbo en de mbo-bol-opleidingen in het 2020-cohort. Ook in de wo-bachelor- en mbo-bbl-opleidingen stoppen jongeren minder vaak vroegtijdig met hun studie, ten opzichte van eerdere cohorten. Daarnaast is ook de uitval vanuit het voortgezet onderwijs afgenomen, waardoor de totale studie-uitval is gedaald met ruim 15.000 jongeren. Minder studie-uitval kan ontstaan doordat jongeren, vanwege de onzekere situatie op de arbeidsmarkt, besluiten om langer in het onderwijs te blijven en toch hun diploma te gaan halen. Ook kan er meespelen dat onderwijsinstellingen tijdens het afgelopen jaar, waarin er relatief weinig fysiek onderwijs is verzorgd, minder streng zijn geweest wanneer jongeren onvoldoende studiepunten behaalden om door te kunnen stromen naar het volgende jaar. De toekomst moet uitwijzen of deze jongeren erin zullen slagen om een diploma te behalen, of dat zij volgend jaar mogelijk alsnog voortijdig met hun studie zullen stoppen en de arbeidsmarkt opgaan.

Het aantal jongeren dat met een diploma de arbeidsmarkt betreedt, ligt in totaal ruim 7.500 lager dan verwacht. Dat is deels het gevolg van het feit dat jongeren tijdens de coronapandemie gemiddeld langer doen over het behalen van hun diploma als gevolg van de studievertraging – waardoor het aantal gediplomeerde jongeren afneemt. Het aantal jongeren dat met een mbo-diploma de markt had moeten betreden ligt 5.500 lager. Als gevolg van de coronapandemie kan het gebeuren dat mensen langer doen over het behalen van hun diploma, bijvoorbeeld wanneer de vereiste stages of leerwerkbanen niet door konden gaan, of vanwege de beperkingen van het online-onderwijs om voldoende vooruitgang te kunnen boeken.

Tevens kiezen jongeren na het behalen van hun diploma er vaker voor om door te studeren. Het aantal doorstudeerders in het mbo is drie procentpunt hoger wanneer het 2020-cohort wordt afgezet tegen het 2019-cohort. Ook het aantal jongeren dat, na het behalen van een wo-bachelor-diploma, kiest om door te studeren is met vier procentpunt gestegen. Doorstuderen en het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden in een ongunstige arbeidsmarkt kan het gevolg zijn van een afweging tussen de kosten en baten van een jaar extra onderwijs en het verwachte inkomen. In een arbeidsmarkt die nog een tijdje ongunstig blijft, dient een extra diploma als signaal voor kwaliteit. In de top 20 van hbo- en mbo-opleidingen, met de grootste toename aan doorstudeerders, staan veel opleidingen in ‘coronagevoelige’ sectoren, zoals de luchtvaart, verzorging en horeca. Jongeren die ervoor kiezen om in het onderwijs te blijven, doen dat vrijwel allemaal op een hoger niveau.

Conclusie en lessen

De coronapandemie wijkt af van andere economische crises. De coronapandemie is in eerste instantie een gezondheidscrisis, en als gevolg van contactbeperkingen en andere maatregelen (zoals de sectorale lockdowns) worden bepaalde groepen jongeren harder geraakt dan andere. Economische crises ontstaan vaak door onevenwichtigheden in de economie zelf, zoals een te krappe arbeidsmarkt.

Een aantal bedrijfssectoren is, door de Nederlandse lockdowns of internationale beperkingen, tijdens de coronapandemie helemaal of gedeeltelijk stil komen te liggen – met een grote productie-uitval als gevolg. Met de lockdowns en het verplichte thuiswerken beoogde de overheid het aantal contacten tussen mensen te beperken, om zo de verspreiding van het virus tegen te gaan. Het waren dan ook voornamelijk werkenden in ‘contactberoepen’ die als gevolg van de lockdowns hun werk niet of nauwelijks konden uitoefenen. Dat geldt bijvoorbeeld voor jongeren met een opleiding voor een beroep in de horeca, de persoonlijke dienstverlening, de cultuur-, toerisme- en luchtvaartsector. Andere sectoren zoals de detailhandel food zagen de productie juist toenemen, en daar is er geen sprake geweest van een afnemende vraag naar arbeid. Een belangrijke vraag is in hoeverre deze verschillen tussen sectoren en beroepen doorwerken op de kansen van jongeren. De literatuur wijst erop dat vooral de eerste twee jaren na het betreden van de arbeidsmarkt bepalend zijn voor het verdere verloop en de mogelijke schade op de lange termijn. Gezien het huidige snelle herstel van de arbeidsmarkt lijken deze negatieve effecten op dit moment niet erg waarschijnlijk, maar is het goed om het te blijven monitoren zolang de coronapandemie voortduurt.

De werkenden met een mbo-opleiding of zonder startkwalificatie werken vaker in de door de pandemie meest getroffen beroepen en sectoren dan de werkenden met een hbo- of wo-opleiding. Het is dan ook aannemelijk dat jongeren met maximaal een mbo-opleiding van de pandemie meer last hebben ondervonden. Zo hadden, in 2019, respectievelijk 44 en 29 procent van de werkenden met een mbo-opleiding en de werkenden zonder startkwalificatie een baan in de sectoren handel, vervoer en opslag, en horeca, tegenover 12 procent van de werkenden met een hbo- of wo-opleiding. Die laatste groep heeft vaker een baan in de sectoren onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, en specialistische zakelijke diensten – sectoren waarin amper sprake is van minder vraag als gevolg van de pandemie. Ontslagen en het niet kunnen vinden van een baan na het uitbreken van de pandemie komen daarom vooral voor bij de lageropgeleiden. Dit verschil wordt vergroot door het feit dat baanzekerheid hoger is onder hogeropgeleiden en in de sectoren waarin zij relatief vaak werkzaam zijn. Hun vaardigheden zijn schaars, waardoor werkgevers eerder geneigd zijn deze werkenden aan zich te binden. Een pandemie legt het vergrootglas op deze verschillen, omdat het vooral jongeren met een lagere opleiding zijn die hun baan (tijdelijk) hebben verloren. Deze observatie gold al, waar het gaat om het vinden van werk, voor de aanvang van de pandemie en lijkt zich te hebben versterkt.

Door technologische verandering, zoals automatisering, digitalisering en robotisering, kunnen bepaalde taken van de mens worden overgenomen. Veel van deze taken worden in de regel uitgevoerd door mensen met een middelbaar opleidingsniveau, waardoor zij hun baankansen mogelijk verder zien afnemen. Dit is een structurele trend die jongeren raakt met een mbo-diploma (Ter Weel et al., 2020), en een trend die door de coronapandemie mogelijk is versneld. Een voorbeeld is dat in de toekomst er waarschijnlijk vaker thuisgewerkt zal worden, en dat bedrijven daarop inspelen door hun ondersteunende processen verder te digitaliseren. Ook het digitaal vergaderen zorgt ervoor dat de vraag naar bepaalde dienstverlenende beroepen en vervoer daalt. Het lijkt effectief te zijn om in te spelen op deze trends, door jongeren te begeleiden bij het kiezen van hun opleiding en hun toekomstige beroep, en tevens om in te zetten op een leven lang ontwikkelen van jongeren die nu werkzaam zijn in deze beroepen.

Zoals gezegd, de coronapandemie is in de eerste plaats een gezondheidscrisis, waarbij ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid een verhoogd gezondheidsrisico lopen. Jongeren lijken in het algemeen minder last te hebben van de fysieke gevolgen van het coronavirus, maar dat geldt niet voor jongeren met een kwetsbare gezondheid. Mogelijk zullen zij zich minder snel op de arbeidsmarkt aanbieden, vanwege de toegenomen gezondheidsrisico’s. Ook neemt de kans op ziekteverzuim toe voor deze groep jongeren, waardoor werkgevers mogelijk minder geneigd zijn om hen aan te nemen. Daarnaast bestaan er zorgen over de gevolgen van de coronamaatregelen voor de mentale gezondheid van jongeren. Ook dit kan een succesvolle overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt bemoeilijken, vooral voor jongeren die al (mentale) gezondheidsproblemen ondervinden. Deze groep is relatief klein, maar verdient extra aandacht qua beleid, zodat zij niet langdurig buitenspel komen te staan en een beroep moeten doen op voorzieningen (zoals wajong en bijstand).

ZonMw (project 10430032010027) heeft dit onderzoek mede ­gefinancierd.

Literatuur

Bell, B., A. Bindler en S. Machin (2018) Crime scars: recessions and the making of career criminals. The Review of Economics and Statistics, 100(3), 392–404.

Berge, W. van den (2018) Bad start, bad match? The early career effects of graduating in a recession for vocational and academic graduates. Labour Economics, 53 (augustus), 75–96.

Bisschop, P., B. ter Weel en J. Zwetsloot (2020) Ethnic employment gaps of graduates in the Netherlands. De Economist, 168(4), 577–598.

Holt-Lunstad, J., T.B. Smith en J.B. Layton (2010) Social relationships and mortality risk: a meta-analytic review. PLOS Medicine, 7(7), e1000316.

Oreopoulos, P., T. von Wachter en A. Heisz (2012) The short-and long-term career effects of graduating in a recession. American Economic Journal: Applied Economics, 4(1), 1–29.

Schwandt, H. en T.M. von Wachter (2019) Unlucky cohorts: estimating the long-term effects of entering the labor market in a recession in large cross-sectional data sets. Journal of Labor Economics, 37(S1), S161–S198.

Weel, B. ter, J. Zwetsloot en P. Bisschop (2020) Technologie verslechtert arbeidsmarktkansen van mbo’ers. ESB, 106(4797), 226–229.

Zwetsloot, J., B. ter Weel, H. Bussink et al. (2021) De impact van de coronapandemie op de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt. SEO Economisch Onderzoek, Tussenrapportage, juli.

Auteurs

Categorieën