Ga direct naar de content

Bevorder economisch herstel via inclusieve productiviteitsagenda

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 14 2021

Snellere productiviteitsgroei kan bijdragen aan het economisch herstel na de coronacrisis. Om de productiviteitsgroei op de lange termijn en over de breedte van de economie te verbeteren, is een meer inclusieve productiviteitsagenda nodig.

In het kort

– In 2021 zal de groei in de arbeidsproductiviteit zich waarschijnlijk slechts licht herstellen.
– Op lange termijn zullen met name de vergroening en de digitalisering de productiviteit beïnvloeden.
– Voor inclusieve productiveitsgroei moet het digitale absorptievermogen van personen en bedrijven verbeteren.

Naarmate de meest directe effecten van de corona­crisis op het leven en welzijn van burgers in de achteruitkijkspiegel verdwijnen, en beleidsmakers zich buigen over de vraag hoe de economie zich zo goed mogelijk kan herstellen, is de vraag ook in hoeverre een groei van de productiviteit aan dat herstel kan bijdragen.

Productiviteit – de toegevoegde waarde (ofwel het bruto binnenlands product) per gewerkt uur – is een belangrijke motor van de economische groei en ontwikkeling. Van de gemiddeld bijna drie procent jaarlijkse groei in het bruto binnenlands product (bbp) in de afgelopen zeventig jaar (1950–2020) kan driekwart worden toegerekend aan een toename van de arbeidsproductiviteit, en het overige kwart aan een stijging van het totale aantal gewerkte uren (figuur 1).

Figuur 1 ESB

Maar het gaat al ruim vijftien jaar niet goed met de productiviteit in Nederland. Van de één procent gemiddelde jaarlijkse bbp-groei sinds 2005 valt er nog maar een derde toe te rekenen aan arbeidsproductiviteitsgroei. Hoewel het niveau van de arbeidsproductiviteit in Nederland nog steeds relatief hoog ligt ten opzichte van de omliggende landen, blijkt ons land niettemin terrein te hebben verloren. Zo is, volgens cijfers van The Conference Board, het bbp per gewerkt uur onder het niveau van de Verenigde Staten gezakt, en is het voordeel dat Nederland heeft ten opzichte van de eurozone als geheel aan het slinken.

Bij de verklaringen voor de productiviteitsvertraging is het van belang om onderscheid te maken tussen generieke factoren die alle welvarende landen hebben getroffen en specifieke Nederlandse factoren (Roelandt et al., 2019). Tot de generieke factoren behoren onder andere de afnemende groei in de wereldeconomie, de lage investeringen in welvarende landen in de nasleep van de financiële crisis in 2008/09, en de moeizaam verlopende adoptie van nieuwe digitale technologieën en toepassingen in veel bedrijven, zoals geavanceerde data-analyse, kunstmatige intelligentie en robots.

Specifiek voor Nederland blijkt er in recente jaren sprake te zijn geweest van een relatief sterke herverdeling van werkgelegenheid van hoog- naar relatief laagproductieve activiteiten (met name binnen de marktdiensten), en naar bedrijfstakken met een relatief langzame productiviteitsgroei, zoals de zorg (De Bondt et al., 2021). Bovendien lijkt de in Nederland doorgeschoten verzelfstandiging van werkenden in de economie een negatieve invloed te hebben op investeringen in organisatorisch kapitaal en daarmee op de productiviteitsgroei(Stam et al., 2019).

Productiviteitseffecten van de coronacrisis

Het is nog onduidelijk wat de erfenis van de coronacrisis zal zijn voor de toekomstige ontwikkeling van de productiviteit. In de loop van 2020 hebben de productiviteitscijfers een zeer instabiel verloop vertoond, omdat productie, werkgelegenheid en investeringen verschillend hebben gereageerd op de schok(ken) die de crisis tot nu toe heeft veroorzaakt. Terwijl de productie zwaar is getroffen door de van overheidswege opgelegde beperkingen, is de werkgelegenheid minder geraakt door de invoering van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW).

Tabel 1 toont de productiviteitsgroei voor Nederland per kwartaal (in vergelijking met het voorgaande kwartaal) en voor 2020 als geheel (in vergelijking met 2019). In het tweede kwartaal daalde de productiviteit sterk vanwege de plotselinge schok van de coronacrisis in maart 2020. Dit werd gevolgd door herstel in de tweede helft van het jaar, en met name in het laatste kwartaal. De totale daling in arbeidsproductiviteit in 2020 was daarom slechts 0,5 procent, wat gunstig afsteekt bij de veel scherpere daling in het bbp van 3,7 procent.

Tabel 1, ESB

De productiviteit binnen bedrijfstakken blijkt sterker te zijn gedaald dan de geaggregeerde cijfers voor de totale economie. Dit is voornamelijk het gevolg van het feit dat laagproductieve sectoren – zoals de horeca, accommodatie en cultuur – zwaarder door de lockdownmaatregelen werden getroffen dan de hoogproductieve sectoren, zoals de industrie en de overige marktdiensten. Hierdoor nam het relatieve aandeel van de hoogproductieve sectoren in het bbp toe.

Na het uitfilteren van de verschuivingseffecten tussen sectoren komt de productiviteitsafname binnen de bedrijfstakken in 2020 gemiddeld uit op 1,5 in plaats van 0,5 procent. De horeca, accommodatie en cultuursectoren zagen hun productiviteit gemiddeld flink afnemen, en droegen daardoor, ondanks hun geringe aandeel van vijf procent in het totale bbp, maar liefst 0,9 procentpunt bij aan de geaggregeerde productiviteitsdaling. Ook de productiviteitsbijdrage van andere dienstverlenende sectoren was gemiddeld negatief. De industrie compenseerde deze productiviteitsafname in de dienstensector maar ten dele met een kleine positieve bijdrage in 2020.

Productiviteitsontwikkeling na corona

Naar verwachting zal het aandeel in de economie van de laagproductieve sectoren die in 2020 krompen weer toenemen al naar gelang de economie zich weer verder openstelt. Dit zal een negatief effect hebben op de geaggregeerde macro-economische productiviteitsgroei in 2021.

Daarentegen kan de geaggregeerde productiviteit verbeteren door een stijging in de geaggregeerde vraag en doordat veel niet-productieve bedrijven na het wegvallen van de steunmaatregelen alsnog het loodje leggen. Maar het totale effect hiervan is moeilijk te voorspellen. Ook productieve bedrijven kunnen ten onder gaan als ze niet over voldoende liquiditeit beschikken of insolvabel worden na de crisis (Banerjee en ­Hofmann, 2020). De steunmaatregelen kunnen daarom beter selectief worden afgebouwd. Dit zou kunnen door verdere steun afhankelijk te maken van duidelijk in de tijd begrensde investeringsplannen, met name voor kleine en middelgrote bedrijven, teneinde de kansrijke bedrijven een betere kans op herstel te bieden.

In de loop van 2021 zou er tevens een zichtbaar productiviteitseffect kunnen optreden als gevolg van een versnelling in de automatisering. Deels kan dit het gevolg zijn van de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt, die ook al vóór de crisis zichtbaar was. Daarnaast nam tijdens de coronacrisis de digitalisering toe, zoals het grotere gebruik van digitale toepassingen tijdens het thuiswerken, de stijging in de digitale aankopen van goederen en diensten en een versnelling van de digitale transformatieprocessen binnen bedrijven (Riom en Valero, 2020).

Het is nog onzeker of deze positieve productiviteitseffecten permanent zullen zijn. Er zou bijvoorbeeld een plateau kunnen ontstaan in online uitgaven na de eerdere versnelling tijdens de pandemie. Hybride modellen van thuis- en kantoorwerk bevinden zich ook nog in een experimenteel stadium, en het is onzeker of een combinatie van thuis- en kantoorwerk de productiviteit daadwerkelijk zal kunnen verbeteren (Barrero et al., 2021; Egbert et al., 2021).

Alle ontwikkelingen tezamen genomen, zal er in 2021 wellicht sprake kunnen zijn van enig herstel in de productiviteit als gevolg van de afname in 2020, maar het is verre van zeker dat daardoor ook de langetermijntrend zal verbeteren.

Vergroening en digitalisering

Voor duurzame productiviteitseffecten op de groei moeten we ons veel meer richten op de langere termijn. Deze zal naar verwachting met name worden bepaald door de effecten van de vergroening van de economie, en door een toename in de adoptie van digitale technologie.

Vergroening economie

Er is nog weinig bekend over de productiviteitseffecten van de omschakeling in energievoorziening van fossiele naar non-fossiele brandstoffen. De Nederlandse aardgaswinning en het goed ontwikkelde distributienetwerk heeft in het verleden geleid tot belangrijke productiviteitswinsten voor de grote energieverbruikers in de economie. De transitie naar groen energieverbruik vereist hoge initiële investeringen en complexe aanpassingsprocessen, met name in bestaande installaties, waardoor productiviteitseffecten vooralsnog niet te zien zullen zijn, met name als de afkoppeling versneld moet worden gerealiseerd (SEO, 2019).

De verduurzamingsactiviteiten in de circulaire economie zijn vooralsnog relatief arbeidsintensief ten opzichte van de oude economie, en hebben daarom eveneens een drukkend effect op de geaggregeerde productiviteitsgroei (CBS, 2020). Pas wanneer nieuwe duurzame technolo­gieën en innovaties op grotere schaal en over de breedte van de economie kunnen worden toegepast, zullen er productiviteitswinsten zichtbaar worden op geaggregeerd niveau (OESO, 2017).

Digitalisering

In tegenstelling tot groene technologie, zijn er bij de toepassingen van digitale technologie al wel positieve productiviteitseffecten zichtbaar. Van Ark et al. (2021) laten door middel van een internationale vergelijking zien dat bedrijfstakken die het meest intensief gebruikmaken van digitale technologie – onder andere door middel van hogere uitgaven aan software, digitale en andere immateriele diensten, een toenemend gebruik van ICT-specialisten en hogere online-verkopen – meer bijdragen aan de groei van de productiviteit dan bedrijfstakken die minder digitaal intensief zijn.

In Nederland wisten de bedrijfstakken die digitale technologie het intensiefst gebruiken, niet alleen hun groeivoorsprong op minder intensieve gebruikers te behouden, maar ook hun aandeel in totale productiviteitsgroei te laten toenemen van 43 tot 57 procent (tabel 2).

Tabel 2, ESB

Om ook productiviteitsverbeteringen te realiseren in bedrijfstakken die tot nu toe minder intensief gebruikmaakten van digitale technologie, is het belangrijk om de absorptiecapaciteit te verbeteren. Dit betekent dat bedrijven en werknemers de vaardigheden ontwikkelen, veelal door training en scholing, om nieuwe digitale technologieën te vertalen naar innovaties en toepassingen die leiden tot efficiëntere processen en nieuwe producten en diensten.

Door een versterking van de digitale absorptiecapaciteit kunnen er ook andere technologieën worden gefaciliteerd. Digitale technologie kan bijvoorbeeld de productiviteit van de toepassing van niet-fossiele energiebronnen bevorderen door een slimmer energieverbruik in grote installaties, machines en transportmiddelen, het toepassen van meer efficiënte bouwtechnieken, en door de decarbonisering van de voedselproductie (OESO, 2017).

Inclusieve productiviteitsagenda

Uiteindelijk zal een herstel in de productiviteitsgroei ook zichtbaar moeten worden in een verbetering van welvaart en welzijn. Historisch gezien loopt dit verband via twee kanalen, namelijk door een betere beloning van werknemers en, in bredere zin, de creatie van ‘goede banen’. In recente jaren lijken beide kanalen echter steeds meer te zijn dichtgeslibd, onder andere door snelle technologische ontwikkelingen, de flexibilisering van de arbeidsmarkt, en de invloeden van concurrentie uit lage-inkomenslanden (Milanovic, 2016; Euwals en Meijerink, 2018).

Vanwege de beperkte vertaling van productiviteitsgroei in welvaart en welzijn dient productiviteit een wezenlijk onderdeel uit te maken van een inclusieve groeiagenda. Dit kan onder andere door het realiseren van bredere toegang tot en doorstroming in het onderwijs, het verbeteren van de participatie van bedrijven en werknemers in het innovatieproces, en het versterken van de sociale infrastructuur, door middel van bijvoorbeeld gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting (OESO, 2018; Bertelsmann Stiftung, 2020). Op al deze punten kan digitale technologie een bijdrage leveren. Zo blijkt uit onderzoek door het Sociaal en Cultureel Planbureau dat, na het inkomen, digitale vaardigheden de belangrijkste invloed hebben op de leefsituatievan mensen (SCP, 2019).

Maar er zijn ook belangrijke risico’s verbonden aan digitalisering die de ongelijkheid juist kunnen vergroten. Deze risico’s worden deels veroorzaakt door verschillen in digitale vaardigheden, die terug te voeren zijn op een gebrek aan brede toegang tot onderwijs. Deels ontstaat digitale ongelijkheid ook doordat voor sommige beroepen een groter deel van de taken door digitale technologie kan worden vervangen.

Een inclusieve productiviteitsagenda zal zich daarom vooral moeten richten op het beter benutten van digitale technologie over de breedte van de economie en de samenleving (Pilat, 2021). Voor bedrijven betekent dit vooral het stimuleren van digitale toepassingen, met name ook in het midden- en kleinbedrijf. Hierbij moet ook aandacht worden besteed aan verbetering in de kwaliteit van management (Aral et al., 2020), sociale innovaties en innovatie-ecosystemen (Volberda et al., 2011), en het bevorderen van diversiteit en inclusiviteit (Steele en Derven, 2015).

Voor individuele beroepen is het vooral belangrijk om digitale toepassingen beter te integreren in bestaande en nieuwe taken. Dit hoeft niet ten koste te gaan van banen. Juist in de bedrijfstakken en bedrijven die tot nu toe niet zo ontvankelijk zijn geweest voor digitale technologie, is het onwaarschijnlijk dat nieuwe toepassingen deze beroepen in een keer zulllen wegvagen (Kerkemezos en Tyros, 2021). In de gezondheidszorg kunnen veel digitale toepassingen bijvoorbeeld de uitvoering van taken door medisch en zorgpersoneel ondersteunen, waardoor er tijd beschikbaar komt om nieuwe taken, die tot nu toe zijn blijven liggen, op te pakken. Scholing en training in digitale toepassingen en het bevorderen van een innovatiecultuur om te kunnen experimenteren zijn hiervoor belangrijk.

Betere meting van productiviteit

Voor inclusieve productiviteitsgroei is het tevens van belang om de meting van de output- en input-begrippen in de productiviteitsformule verder te verbeteren. Het bbp is als output-begrip onvolledig als men beoogt om welvaart en welzijn te bevorderen, en op sommige onderdelen letterlijk contraproductief. Als productiviteitsgroei bijvoorbeeld voortkomt uit een intensiever gebruik van materialen die veel beslag leggen op het milieu, of wordt gerealiseerd door lage lonen of slechte werkomstandigheden, dan is die ­productiviteitsgroei per definitie niet inclusief.

Recente initiatieven tot verbetering en uitbreiding van het bbp kunnen bijdragen tot een bredere outputmaatstaf.(Jorgenson, 2018; Heys et al., 2019). Daarnaast zal het huidige stelsel van nationale rekeningen ook moeten worden uitgebreid met complementaire rekeningen die nadrukkelijk de deels niet-monetaire effecten van klimaatverandering, maatschappelijk welzijn en verdeling, beter in kaart brengen (Hoekstra, 2019).

Aan de input-zijde van de productiviteitsformule volstaat het traditionele concept van investeringen ook niet langer. Immaterieel kapitaal is sinds 1995 verantwoordelijk geweest voor ongeveer een kwart van de economische groei in Nederland (Freeman, 2021). Een deel hiervan, zoals investeringen in software en R&D, wordt nu al gemeten als onderdeel van de inputs in de nationale rekeningen. Maar uitgaven aan training buiten het formele onderwijs, de managementvaardigheden en innovatieprocessen die de adoptie van digitale technologie bevorderen, worden nog steeds gemeten als een kostenpost waardoor de langetermijneffecten op productiviteitsgroei niet worden meegenomen.

Tot slot

Productiviteit is vooral een zaak van individuele organisaties. Maar juist in de digitale economie worden de muren van de organisatie steeds poreuzer.. Digitale technolo­gie vergemakkelijkt de productieve samenwerking tussen organisaties, zowel in verticale zin (bijvoorbeeld in de productieketen) als in horizontale zin (tussen bedrijven onderling en tussen bedrijfsleven, overheid en onderwijssector).

Met name bij horizontale samenwerking kan de overheid een belangrijke rol spelen door regionale en lokale innovatie-ecosystemen te ondersteunen. Hier bestaan de beste kansen om digitale tweedeling op maatwerkniveau aan te pakken, door de vraag en het aanbod van digitale vaardigheden op te lossen in samenwerking met het bedrijfsleven en de onderwijssector.

Businessman sitting and working on the clockGetty Images

Literatuur

Aral, E., M. van den Berg, A. Boutorat et al. (2020) Management quality and productivity. CBS Onderzoeksrapport, september.

Ark, B. van, K. de Vries en A. Erumban (2021) How to not miss a productivity revival once again? National Institute Economic Review, 255(1), 9–24.

Banerjee, R.N. en B. Hofmann (2020) Corporate zombies: anatomy and life cycle. BIS Working Paper, 882.

Barrero, J.M., N. Bloom en S.J. Davis (2021) Why working from home will stick. NBER Working Paper, 28731.

Bertelsmann Stiftung (2020) Produktivität und inklusives Wachstum.

Bondt, H. de, G. Buiten, M. Polder en M. van Rossum (2021) De Nederlandse productiviteitspuzzel: overzicht, enkele uitkomsten en uitdagingen rondom het meten van productiviteit. CBS Paper, 8 juni.

Calvino, F. et al. (2018) A taxonomy of digital intensive sectors. OECD Science, Technology and Industry Working Paper, 2018/14. Parijs: OECD Publishing.

CBS (2020) Circulaire economie in Nederland. CBS Artikel, februari.

Egbert J., P.l Verstraten en C. Zimpelmann (2021) Thuiswerken vóór, tijdens en ná de coronacrisis. CPB Achtergronddocument, januari.

Euwals, R. en G. Meijerink (2018) Inclusieve globalisering. CPB Policy Brief, 2018/08.

Freeman, D. (2021) Immaterieel kapitaal wordt steeds belangrijker voor de Nederlandse economie. ESB, 106(4795S), 35–39.

Heys, R., J. Martin en W. Mkandawire (2019) GDP and welfare: a spectrum of opportunity. ESCoE Discussion Paper, 2019-16.

Hoekstra, R. (2019) Replacing GDP by 2030: towards a common language for the well-being and sustainability community. Cambridge: Cambridge University Press.

Jorgenson, D.W. (2018) Production and welfare: progress in economic measurement. Journal of Economic Literature, 56(3), 867–919.

Kerkemezos, Y. en S. Tyros (2021) Omarm automatisering, maar zorg dat werkenden hiervan profiteren. ESB, 106(4797), 222–225.

Milanovic, B. (2016) Global inequality: a new approach for the age of globalization. Cambridge, MA: Belknap Press.

OESO (2017) Investing in climate, investing in growth. Parijs: OECD Publishing.

OESO (2018) The productivity-inclusiveness nexus. Parijs: OECD Publishing.

Oevering, F., O. Raspe, S. Hardeman en R. Aalders (2020) Regionaal beleid voor productiviteit en brede welvaart. Rabobank Special, 9 oktober.

Pilat, D. (2021) Welvaart vraagt om andere focus in digitaliseringsbeleid. ESB, te verschijnen.

Riom, C. en A. Valero (2021) The business response to Covid-19: the CEP-CBI ­survey on technology adoption. Centre for Economic Performance, Paper, 009.

Roelandt, T., M. Akkermans, M. Polder en H. van der Wiel (2019) De mondiale productiviteitspuzzel voor Nederland. ESB, 104(4778), 468–471.

SCP (2019) De sociale staat van Nederland 2019. SCP-publicatie 2019-14.

SEO (2019) Verlaging van gaswinning tot beneden het niveau van leveringszekerheid. SEO Rapport, 2019-66.

Stam, E., M. van der Veen en D. Smetsers (2019) Economische groei vraagt om meer dan zzp’ers. ESB, 104(4774), 278–280.

Steele, R. en M. Derven (2015) Diversity & Inclusion and innovation: a virtuous cycle. Industrial and Commercial Training, 47(1), 1–7.

Volberda, H., J. Jansen, M. Tempelaar en K. Heij (2011) Monitoren van sociale innovatie: slimmer werken, dynamisch managen en flexibel organiseren. Tijdschrift voor HRM, 1, 85–110.

Vries, G. de, M. Timmer en K. de Vries (2015) Structural transformation in Africa: static gains, dynamic losses. The Journal of Development Studies, 51(6), 674–688.

Auteurs

Categorieën