Ga direct naar de content

Globalisering gaat gepaard met meer uitzend- en oproepkrachten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 21 2021

Globalisering wordt vaak genoemd als een van de oorzaken van de steeds verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt. In hoeverre komen flexibele arbeidscontracten door de globalisering vaker voor?

In het kort

– Globalisering gaat gepaard met meer flexibele arbeidscontracten.
– Het zijn vooral uitzend- en oproepkrachten die de vraagfluctuaties opvangen in de sectoren die onderhevig zijn aan globalisering.

Economen wijzen er al langer op dat globalisering zowel winnaars kent als verliezers (Kim, 2011). Internationale handel kan leiden tot meer welvaartsgroei en werkgelegenheid (CBS, 2014; Singh, 2010), maar volgens Van Schaik (2020) lopen werknemers in bedrijfssectoren die te maken hebben met concurrentie vanuit het buitenland een verhoogd risico op baanverlies. Hierdoor raken deze werknemers werkloos, of moeten zij tegen een lager loon aan de slag in andere sectoren. Het zouden met name de laagopgeleiden zijn die te maken krijgen met deze negatieve gevolgen van de globalisering (Cuyvers et al., 2010). Daarnaast wordt globalisering vaak als een van de drijfveren gezien voor de inzet van flexwerkers. Globalisering zou leiden tot meer vraagfluctuaties, waardoor het voor werkgevers steeds belangrijker wordt om de omvang van hun personeelsbestand snel te kunnen aanpassen (Houseman, 2001; Ono, 2009).

Nederlands onderzoek naar de relatie tussen enerzijds globalisering en anderzijds de inzet van het totaal aan flexibele arbeid leidt niet tot eenduidige uitkomsten. De Haan en De Beer (2016) hebben voor de Nederlandse marktsector de relatie geanalyseerd tussen globalisering en flexibele arbeid. Zij vinden geen ondersteuning voor het idee dat globalisering gepaard gaat met meer flexibele arbeid. Scheer et al. (2016) analyseren de totale economie, maar nemen – in tegenstelling tot De Haan en De Beer (2016) – zzp’ers niet mee in de groep van flexwerkers en gebruiken andere controlevariabelen. Zij vinden wel een positieve relatie tussen globalisering en de inzet van flexibele arbeid.

Echter, om een goed beeld te krijgen van de relatie tussen flexwerk en globalisering is het van belang om rekening te houden met het type flexwerk en dat doen wij in de hier gepresenteerde analyse. Sommige flexvormen geven namelijk meer flexibiliteit aan werkgevers dan andere. Zo is er bij het inhuren van uitzendkrachten geen plicht tot doorbetaling wanneer werkzaamheden wegvallen, en men kan oproepkrachten minder uren inzetten als er minder werk is (Euwals et al., 2016). Reguliere tijdelijke contracten bieden die mogelijkheid niet. Zij bieden werkgevers de mogelijkheid om het functioneren van werknemers een tijd te observeren en daarna pas een vast contract te bieden (Van der Aa et al., 2015). Daarom verwachten we voor dit type contracten geen duidelijke relatie met globalisering.

Data en methode

In navolging van Scheer et al. (2016) gebruiken we, voor alle sectoren van de economie, het percentage buitenlandse afzet in de totale afzet per sector als maat voor globalisering zoals gemeten door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2017) in de Nationale Rekeningen. De redenering is dat een relatief hoog percentage buitenlandse afzet samengaat met een relatief grote blootstelling aan fluctuaties in de vraag als gevolg van globalisering. In de data zien we dat vooral in de industriële sectoren grote aandelen van de afzet naar het buitenland gaan. In de overheid, de zorg en het onderwijs speelt dit een zeer beperkte rol.

Het percentage buitenlandse afzet wordt gerelateerd aan de inzet van flexwerkers (gemeten in de Enquête Beroepsbevolking), zowel flexibele werknemers als zzp’ers, door middel van een fixed effects-regressie waarmee we de jaarlijkse veranderingen analyseren in het percentage flexwerkers per sector over de periode 1996–2016. Zo houden we rekening met niet-waargenomen sectorspecifieke factoren over de tijd. Daarnaast controleren we voor het effect van de conjunctuur via de jaarlijkse groei in het aantal werkenden. Ook wordt er gecontroleerd voor de technologische ontwikkeling via de automatiseringskans (Nedelkoska en Quintini, 2018), seizoenfluctuaties in het aantal werkenden, het gemiddelde aantal opleidingsjaren en het beroepsniveau per sector. Daar werkgevers juist vanwege de behoefte aan flexibiliteit eerder geneigd zijn om jongeren in te zetten (die zijn immers meer bereid om een flexibel contract te accepteren), zou het opnemen van variabelen voor de inzet van jongeren ertoe leiden dat de relatie tussen globalisering en flexwerk kan worden onderschat. Daarom controleren we niet voor het percentage jongeren per sector.

Resultaten

Net als Scheer et al. (2016) vinden we een positieve relatie tussen de ontwikkeling van het percentage buitenlandse afzet en het percentage werkenden met een flexibele arbeidsrelatie (tabel 1). Een toename van het percentage buitenlandse afzet in een sector van 10 procentpunt gaat gepaard met een toename van het percentage werkenden met een flexibele arbeidsrelatie van 2,7 procentpunt.

Tabel 1, ESB

Niet voor alle soorten flexwerk is er sprake van een positieve relatie tussen buitenlandse afzet en het percentage werkenden. Het blijkt dat deze relatie alleen positief is voor oproepkrachten en uitzendkrachten. Een toename in het percentage buitenlandse afzet in een sector van 10 procentpunt gaat samen met een toename in het percentage uitzendkrachten met 0,9 procentpunt, en het percentage oproepkrachten met 1,4 procentpunt.

Voor de overige flexwerkers, namelijk mensen met een regulier tijdelijk contract of zzp’ers, vinden we geen positieve relatie tussen de buitenlandse afzet en het percentage werkenden in de sector. Voor werknemers met een regulier tijdelijk contract is deze relatie, hoewel klein in omvang, zelfs negatief en niet significant. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat internationale handel ook de nodige kennis en vaardigheden van werknemers vraagt, zoals onderhandelingsvaardigheden, communicatieve vaardigheden en taalvaardigheden (Smits et al., 2018). De (schaarse) werknemers die over deze kennis beschikken, zullen relatief vaak beginnen met een regulier tijdelijk contract en snel een vast dienstverband aangeboden krijgen. Eerder bleek al dat reguliere tijdelijke contracten vaker worden ingezet als screening voor vaste contracten (Van der Aa et al., 2015). Vervolgonderzoek naar de relatie tussen globalisering en flexibilisering zou daarom ook expliciet moeten kijken naar de benodigde vaardigheden voor de verschillende soorten flexibele banen.

Conclusie

In een nieuw sociaal akkoord hebben werkgevers en de bonden afspraken gemaakt voor meer zekerheid op de arbeidsmarkt. Een beleidsuitdaging hierbij is dat arbeidsmarktflexibilisering in een belangrijke mate samenhangt met globalisering. Dat geldt echter niet voor alle soorten flexwerk. De inzet van oproepkrachten en uitzendkrachten hangt samen met internationale handel, maar de inzet van reguliere tijdelijke contracten en zzp’ers niet. Oproepkrachten en uitzendkrachten zijn in vergelijking met de meeste andere soorten flexwerkers vaker laagopgeleid (Smits, de Vries en Gringhuis, 2021). Bovendien zijn dit tevens de flexwerkers die minder goed scoren op zaken als baan- en werkzekerheid, inkomen en ontwikkelmogelijkheden op het werk (Smits et al., 2021). Dit is opnieuw een aanwijzing dat het met name de laagopgeleiden zijn die te kampen hebben met de negatieve gevolgen van globalisering. Dit inzicht is van belang voor beleid gericht op compensatie van de verliezers van globalisering via actief arbeidsmarktbeleid, leven lang ontwikkelen of sociale vangnetten, zoals bijvoorbeeld is betoogd door Van Schaik (2020).

Getty Images/iStockphoto

Literatuur

Aa, R. van der, D. van Buren en T. Viertelhauzen (2015) Motieven van werkgevers en werknemers voor flexibele contractvormen. In: K. Chkalova, A. Goudswaard, J. Sanders en W. Smits (red.), Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt: de focus op flexibilisering. Den Haag/Heerlen: CBS, p. 114–127.

CBS (2014) Internationaliseringsmonitor, 2014 vierde kwartaal, p. 46–64.

CBS (2017) Aanbod- en gebruiktabellen, input-outputtabellen en rekeningenstelsel, 7 juli.

Cuyvers, L., E. Dhyne en R. Soeng (2010) The effects of internationalisation on domestic labour demand by skills: firm-level evidence for Belgium. National Bank of Belgium Working Paper, 206.

Euwals, R., M. de Graaf-Zijl en D. van Vuuren (2016) Flexibiliteit op de arbeidsmarkt. CPB Policy Brief, 2016/14.

Haan, P. de, en P. de Beer (2016) Globalisering en flexibel werk gaan niet vanzelfsprekend samen. ESB, 101(4742), 651–653.

Houseman, S.N. (2001) Why employers use flexible staffing arrangements: evidence from an establishment survey. Industrial and Labor Relations Review, 55(1), 149–170.

Kim, D.-H. (2011) Trade, growth and income. The Journal of International Trade & Economic Development, 20(5), 677–709.

Nedelkoska, L. en G. Quintini (2018) Automation, skills use and training. OECD Social, Employment and Migration Working Paper, 202.

Ono, Y. (2009) Why do firms use temporary workers? Chicago Fed Letter, 260.

Schaik, I. van (2020) De toegenomen scepsis over vrijhandel vraagt om aanpakken schaduwzijden. ESB, 105(4784S), 42–45.

Scheer, B., M. de Graaf-Zijl en K. Hoekstra (2016) De ontwikkeling van flexibele arbeid: een sectoraal perspectief. CPB Achtergronddocument, 17 november.

Singh, T. (2010) Does international trade cause economic growth? A survey. The World Economy, 33(11), 1517–1564.

Smits, W., M. Vancauteren en I. Weyns (2018) Importconcurrentie en de vraag naar niet-routinematige arbeid. CBS Internationaliseringsmonitor 2018-II: Werkgelegenheid.

Smits, W., H. de Vries en G. Gringhuis (2021) Profiel van flexwerkers in Nederland, 2003–2019. CBS Statistische Trends, 19 januari.

Auteurs

Categorieën