Ga direct naar de content

Barstjes in de polder

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 18 2020

Wat zou Jort Kelder vinden van de boeren­protesten, of van de huidige corona-aanpak? Dat vraag ik me eigenlijk nooit af. Toch zijn hij en andere bekende Nederlanders regelmatig in praatprogramma’s op tv en radio te vinden, om ons met een gepeperde mening op weg te helpen. Dus de woorden van Kelder & Co wegen in het publieke debat zwaar. Zwaarder vaak dan die van menig expert.

Maar gewicht in het publieke debat is iets anders dan invloed op beleidsvorming, op wat er daadwerkelijk besloten wordt, en op basis waarvan dat dan gebeurt. Dat realiseerde ik me toen ik Sir Angus Deaton hoorde over de gewoonte van Amerikaanse topeconomen om populariserende oftewel ‘publieksboeken’ te schrijven – een traditie die we in Nederland minder kennen en waar ik stiekem altijd een beetje jaloers op ben.

Deaton – zelf auteur van het veelbesproken Deaths of despair and the future of capitalism, over de falende Amerikaanse onderklasse – duidde die gewoonte als een brevet van onvermogen voor de Amerikaanse samenleving: “In the United States and to some extent in Britain, the role of experts has been falling into disrepute. (…) Now, academics are trying to write a book that will sell a great number of copies to intelligent laymen. If it does, it will be written about by the newspapers, it will be discussed and it will be talked about during elections.” (KVS, 2019).

Kortom: als je niets gevraagd wordt, moet je je stem wel verheffen om gehoord te worden. Dat geldt in de VS voor prominente academici, en in Nederland voor Kelder & Co. Dat we in Nederland dus relatief weinig experts tegenkomen in de kolommen van de opiniepagina’s, aan de tafel bij Jinek of in de boekwinkel kan een goed teken zijn.

Consensus en technocratie

Experts hebben in Nederland wel wat beters te doen. Ze dragen bij aan ambtelijke adviescommissies, worden geraadpleegd door politici en voeren contractonderzoek uit. In de relatieve luwte bouwen ze aan een gemeenschappelijk feitenbestand op basis waarvan er besluiten kunnen worden genomen.

De maatschappelijke elite (in Nederland een onduidelijk afgebakende groep van politici, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en bestuurders van bedrijven) neemt vervolgens die besluiten op basis van een zoektocht naar het gezamenlijk belang. Dat is weer mogelijk omdat men dezelfde taal spreekt, waarmee ik die van de gemeenschappelijke feitenbasis bedoel. Mariëtte Hamer beschrijft dit kort in haar column in dit ESB-dossier.

Dit bestuursmodel, dat wereldwijd school heeft gemaakt onder de geuzennaam ‘poldermodel’, werkt meestal in ons aller voordeel omdat het tot verstandige besluiten leidt die op een breed draagvlak kunnen rekenen. Het model kent een lange historische aanloop en leunt op de ideeën van Jan Tinbergen, zie onder meer de bijdragen van Bart van Riel en Marko Bos.

Zoals Erwin Dekker echter stelt, is het niet vanzelfsprekend dat dit bestuursmodel werkt. Het werkt alleen als de maatschappelijke en wetenschappelijke elites met elkaar kunnen communiceren, en in relatieve luwte het gesprek aan kunnen gaan. Henk Don, oud-directeur van het CPB, bespreekt onder welke voorwaarden dat kan, en legt uit hoe belangrijk intermediaire organen als de planbureaus zijn bij het vertalen van academische inzichten naar het beleidsdebat.

Toch kan het streven naar consensus van de maatschappelijke elite op gespannen voet staan met de feiten en analyses van experts. Wanneer dat het geval is, kan het op allerlei manieren misgaan. Experts kunnen buiten de polderdiscussie worden geplaatst – zie de persoonlijke column van Alfred Kleinknecht 25 jaar na zijn veelbesproken oratie. Politici kunnen de geloofwaardigheid van experts in twijfel trekken – iets waartegen Jeroen Dijsselbloem in dit dossier ageert. Of ze kunnen juist de opdracht aan een adviescommissie zo stellen dat deze zich niet over de daadwerkelijke vraag hoeft uit te spreken – Leen Hoffman verwijt dit op zijn beurt weer aan Jeroen Dijsselbloem. Of de discussie komt maar niet tot een einde – zoals de pensioendiscussie die nu al ruim tien jaar doorgaat.

Getty Images

Draagvlak onder druk

Het klassieke bestuursmodel staat nu echter onder populistische druk via nepnieuws, twijfel aan de goede bedoelingen en aan de onafhankelijkheid van de experts, en via de uitholling van het draagvlak voor de consensusbesluiten van de maatschappelijke elite. Dat was althans de werkhypothese van de ESB-redactie, toen we dit dossier samenstelden (Lukkezen en Ernst, 2019). Deze vraag lag ook op tafel tijdens de conferentie Draagvlak in een gefragmenteerde samenleving, die we op 15 oktober vorig jaar samen met de Sociaal-Economische Raad organiseerden.

Van deze werkhypothese blijft er echter, zoals dat soms gaat, bij nader inzien weinig over. Van de mensen uit 38 hoogontwikkelde landen die door het Reuters Institute (2020) werd gevraagd of ze bezorgd waren over de verspreiding van nepnieuws, maakten de Nederlanders zich het minst zorgen – slechts 31 procent maakte zich enige zorgen. Nepnieuws speelt ook een betrekkelijk kleine rol tijdens de verkiezingen, zie een overzicht in het NRC voor de laatste Tweede Kamerverkiezingen, of Marchal et al. (2019) voor de Europese verkiezingen.

Ook het vertrouwen in de polder is hoog, stelt Kim Putters in zijn bijdrage aan dit ESB-dossier op basis van doorlopende enquêtes van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Daarbij wijst hij er ook op dat het vertrouwen in de polder groter is dan het vertrouwen in de politiek.

Het vertrouwen van het algemene publiek in de onafhankelijkheid van experts en analisten is in Nederland niet systematisch onderzocht, maar het zou me verbazen als dit laag was. Sheila Sitalsing vertelt in haar column hoe zeldzaam het is dat er aan een expertise wordt getwijfeld.

Onrust in perspectief

Een beter verdedigbare hypothese is daarom dat mensen die weinig grip op het leven zeggen te hebben, graag willen geloven in nepnieuws, willen geloven dat onderzoek slechts een mening is, en willen geloven in de makkelijke oplossingen die populisten hun voorschotelen. Barbara Baarsma en Jante Parlevliet laten aan de hand van de DNB Household Survey zien dat weinig grip op het leven samengaat met steun voor populistische sentimenten.

Kim Putters legt in zijn artikel de vinger op de zere plek: als mensen er geen vertrouwen in hebben dat ook aan hen beleid ten goede komt, zullen ze dit niet steunen en zich er van afwenden. Dit geldt bijvoorbeeld voor handelsakkoorden, zoals Van Schaik stelt.

Voor het begrotingsbeleid geldt net zoiets. Massimo Giuliodori en Jante Parlevliet laten zien dat mensen die vatbaarder zijn voor populisme, vaker voorstanders zijn van expansief begrotingsbeleid (hogere uitgaven en lagere belastingen). En dat de invloed van populisme groter is dan die van de klassieke links-rechtsoriëntatie. Als vertrouwen in het beheer van de gezamenlijke pot ontbreekt, ligt het voor de hand om direct resultaten te willen zien en minder te willen bijdragen aan de lange termijn van het collectief.

De scherpste scheidslijn in vertrouwen loopt via het opleidingsniveau. Zoals Putters stelt, hebben hoogopgeleiden de afgelopen jaren juist meer vertrouwen in elkaar en in de samenleving, en laagopgeleiden juist minder. De Edelman Trust Barometer rapporteert een verschil tussen hoog- en laagopgeleiden van 10 punten op een 100-puntschaal (Edelman, 2020) – hetgeen overigens wel wat lager is dan het wereldwijde gemiddelde van 14.

Vertrouwen krijgen

We kunnen dit ongenoegen niet negeren. Gebeurt dat wel, dan voedt dit zeker het terechte idee dat de samenleving er niet voor deze groepen is (‘zie je wel, ze luisteren niet’). In een open samenleving zal negeren het ongenoegen net zo lang versterken – via praatprogramma’s op televisie, via het Malieveld en via populisten in de Tweede Kamer – tot er wel geluisterd wordt, of totdat de samenleving zich afsluit, zie daarvoor het nawoord van Matt Steinglass.

Om wat te doen aan het gebrek aan grip, betekent dat je met concrete resultaten komt. Voor veel mensen is er nauwelijks perspectief op betaalbare woonruimte, en is werkzekerheid iets van de vorige generatie. Ook zijn mensen bang dat de maatschappelijke transities (verduurzaming, digitalisering) hen zullen benadelen.

De politiek heeft hier steken laten vallen. Paul de Beer, Anthony Stigter en Ton Wilthagen hebben de afgelopen jaren het beleid om tot een inclusieve arbeidsmarkt te komen uiterst kritisch op een rij gezet: “Helaas blijkt het arbeidsmarktbeleid wispelturig en vooral gestuurd door goede bedoelingen.”

Maar dat betekent ook – en kan niet zonder – een inclusiever beleidsproces. Verschillende auteurs richten zich daarop. Zo presenteren Annemiek Nijhof en Luc Boot vijf aandachtspunten voor beleidsmakers die willen verduurzamen, en biedt George Gelauff een analysekader voor kenniswerkers die geconfronteerd worden met twijfels aan hun goede bedoelingen, terwijl ­Mariëtte Hamer de grenzen van het maatschappelijk debat formuleert.

Aanpak voor een breder debat

De polder en de expert moeten dus het land in om een maatschappelijk debat te gaan voeren. Maar makkelijk is dat niet. Wie zich buiten de relatief beschermde muren van het Haagse waagt, merkt al snel dat het spel er anders gespeeld wordt. Feiten en analyses doen er ook daar wel degelijk toe, maar een aangrijpende casus, een al lang gedebunked zombie-idee en een vlotte babbel werken er ook.

Kelder & Co weten dat en doen dat met overtuiging. Een andere aanpak is dus nodig om te voorkomen dat jouw breed opgezette studie met een anekdote wordt weggespeeld.

Wellicht dat we hier wat kunnen leren van die Amerikaanse topeconomen die publieksboeken schrijven. In de kern hebben die bijdrages een normatieve boodschap over wat er moet gebeuren om tot een betere wereld te komen, een boodschap die ze ondersteunen met feiten, analyses en hier en daar een goed gekozen anekdote.

We moeten, kortom, idealistischer zijn. Wat idealisme, gestaafd met feiten en cijfers, overtuigt. Kijk daarvoor maar naar Jan Tinbergen – en naar de bijdragen daarover in dit dossier van Roel Bos, Gelijn Werner en Peter van Bergeijk.

Literatuur

Edelman (2020) Edelman trust barometer. Te vinden op cdn2.hubspot.net.

KVS (2019) Optimism is a moral duty. In: Nobel laureates meet policy makers. KVS Preadviezen 2019. Amsterdam: Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde.

Lukkezen, J. en L. Ernst (2019) Verstandig beleid in tijden van nepnieuws en afbrokkelend draagvlak. Artikel op esb.nu.

Marchal, N., B. Kollanyi, L.M. Neudert et al. (2019) Junk news during the EU parliamentary elections: lessons from a seven-language study of Twitter and Facebook. Te vinden op comprop.oii.ox.ac.uk.

Reuters Institute (2019) Digital News Report 2019. Te vinden op reutersinstitute.politics.ox.ac.uk.

Auteur

Categorieën