Ga direct naar de content

Een brede vermogensmaatstaf

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 11 2019

Ik vraag vaak hoe vermogend studenten denken dat ze zijn. De laatste zei dat ze een negatief vermogen had van 13.000 euro – het saldo van haar liquide middelen minus haar studieschuld. Maar als ze na haar studie 4.000 euro per maand netto gaat verdienen, dan is de contante waarde van dit inkomen, gerekend over al haar arbeidsjaren, ongeveer 2,4 miljoen euro (met een rente gecorrigeerd voor inflatie van twee procent per jaar). Daar moeten we wel een flink stuk van aftrekken als ze blijft roken als een schoorsteen. Desalniettemin is dit een student die ruim twee keer miljonair is. Bij een ouder iemand resteren er veel minder arbeidsjaren en dus minder menselijk kapitaal, maar hij heeft wel over de jaren pensioen en wellicht ander financieel vermogen opgebouwd – en hij bezit mogelijk ook een eigen huis. Dit voorbeeld geeft aan dat we niet naar inkomen, maar naar alle bestanddelen van vermogen en schulden – inclusief de toekomstige verdiencapaciteit – moeten kijken als we een oordeel willen vellen over hoe iemand ervoor staat. Dat geldt ook voor een natie.

Rick van der Ploeg – Hoogleraar aan Oxford University en aan de Vrije Universiteit AmsterdamPieter Van Dorp Van Vliet

Het bruto binnenlands product (bbp) meet hoe sterk de economie in een bepaald jaar is, maar zegt weinig over het kapitaal van de natie. Het is van belang voor de duurzaamheid dat we de welvaart per burger kunnen voortzetten die we nu hebben, of kunnen verbeteren in de toekomst. We moeten daarom de stand van de gezondheid, grondstoffen en de natuur meenemen, en deze omzetten in gezondheidskapitaal, kapitaal aan grondstoffen en ecologisch kapitaal – en dat alles dan optellen bij het financieel vermogen en het menselijk kapitaal, om zo een brede maatstaf van vermogen te berekenen. Hicks (1946) sprak van het maximale inkomen dat in een jaar kan worden besteed, onder de verwachting dat er niet wordt ingeteerd op de contante waarde van de toekomstige inkomsten. Het Brundtland-rapport uit 1987 spreekt van een duurzame ontwikkeling als de wensen van de huidige generaties bevredigd kunnen worden zonder dat aan toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om hun wensen te bevredigen (VN, 1987). Dasgupta en Mäler (2000) toonden vervolgens aan dat intergenerationale welvaart alleen stijgt van jaar tot jaar als het brede begrip van vermogen stijgt of het brede spaarsaldo van de natie positief is.

Het gebruikelijke spaaroverschot van de natie is het spaaroverschot van de huishoudens, pensioenfondsen, bedrijven en de overheid, dat wil zeggen het surplus op de lopende rekening van de betalingsbalans, hetgeen voor Nederland al decennia een fors overschot vormt. Daar moet bij opgeteld worden met hoeveel het menselijk kapitaal is gestegen ten gevolge van een hoger opleidingsniveau van de bevolking. En daarvan moet worden afgetrokken de afname van onze gasvoorraden, de kosten van het verlagen van onze waterspiegel en van de vermindering van bossen en ander groen, de kosten van de verminderde biodiversiteit, opwarming van de aarde, fijnstof en verdere vervuiling, en ook hoeveel onze gezondheid aftakelt door bijvoorbeeld een slecht dieet of roken. Dit brede spaarsaldo is wat ik elk jaar terug wil zien in een gezamenlijk pers­rapport van de drie grote planbureaus en het Centraal Bureau voor de ­Statistiek. Het brede spaarsaldo per burger, niet het bbp of het bbp per burger, geeft aan of we in brede zin met zijn allen rijker worden of dat we de boel verkwanselen.

We weten uit het jaarlijkse rekenwerk in The changing wealth of nations van de Wereldbank dat de brede welvaart in veel ­landen in Afrika achteruitgaat omdat hun investeringen in menselijk kapitaal en in fysiek kapitaal lager uitpakken dan het verbruik van grondstoffen en de verslechtering van ecologisch kapitaal. Maar hoe staat het met het kapitaal in Nederland? De ­bredewelvaartsindicator (Badir et al., 2017) meet het menselijk welbevinden langs elf dimensies en geeft een welkome correctie op het bbp, maar kijkt niet naar duurzaamheid in brede zin: het geeft geen beeld van het ­vermogen van een natie om in de toekomst de consumptieve bestedingen op hetzelfde peil voort te zetten. De studies ­verzameld in Hamilton en Hepburn (2017) laten zien hoe een vermogensaanpak wél inzicht geeft in deze duurzaamheid van ­welvaart in de meest brede zin.

Literatuur

Badir, M., B. van Bavel, S. Hardeman en A. Rijpma (2017) Brede Welvaartsindicator 2017. Universiteit Utrecht en Rabobank.

Dasgupta, P. en K.G. Mäler (2000) Net national product, wealth, and social well-being. Environment and Development Economics, 5(1), 69–93.

Hamilton, K. en C. Hepburn (red.) (2017) National wealth: what is missing, why it matters. Oxford: Oxford University Press.

Hicks, J.R. (1946) Value and Capital, 2e editie. Oxford: Clarendon Press, hoofdstuk XIV.

VN (1987) Our common future. Report of the World Commission on Environment and Development. Verenigde Naties.

Auteur

Categorieën