Ga direct naar de content

Deeltijdpensioen kan fiscaal ongunstig zijn

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 29 2018

Door de stijgende AOW-leeftijd is het voor sommigen aantrekkelijk om in de periode voorafgaande aan de AOW-leeftijd in ­deeltijd te gaan werken en daarnaast van een deeltijdpensioen te genieten. Welke fiscale gevolgen heeft dit?

In het kort

– Een deeltijdpensioen leidt tot een ander belastingtarief op het verschoven pensioeninkomen.

– Het precieze fiscale effect is sterk afhankelijk ­van de AOW-datum, het inkomen en het verschoven pensioeninkomen.

– Het effect van de AOW-datum is het grootst bij lagere inkomens die een klein bedrag naar voren schuiven.

Sinds 2013 wordt de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd, terwijl tegelijkertijd vroegpensioenregelingen verder afgebouwd worden. Vanwege die combinatie is het niet voor iedereen even gemakkelijk om probleemloos de AOW-leeftijd te halen. Vooral mensen met een zwaar beroep hebben een hoger risico op een voortijdige terugval op de sociale voorzieningen (UWV, 2018).

Om de uitval te ondervangen wordt het deeltijd­pensioen als een belangrijke optie beschouwd (Regeer­akkoord, 2017; Bolhaar en Van Vuuren, 2018; Gezondheidsraad, 2018). Een werknemer met een deeltijdpensioen werkt minder uren, en krijgt tegelijkertijd een deel van het pensioen uitbetaald. Het vervroegd pensioen wordt betaald door op het latere pensioeninkomen een actuariële korting toe te passen. Een deeltijdpensioen is alleen mogelijk voor opgebouwd vermogen in de tweede en derde pensioenpijler. Een deeltijd-AOW (eerste pijler) is wettelijk niet mogelijk.

Een vervroegd voltijdpensioen blijkt aantrekkelijk voor werknemers. Bij de pensioenfondsen ABP en PFZW benut respectievelijk 48 procent en 30 procent een mogelijkheid van vervroegde pensioenopname (Kok et al., 2017). Bij ABP maken hoge inkomens hier wat vaker gebruik van dan lage inkomens. Omdat mensen met hoge inkomens doorgaans juist langer leven en de actuariële korting voor iedereen hetzelfde is, suggereert dit dat selectie-effecten geen grote rol spelen bij het gebruik van vroegpensioenregelingen (Lever et al., 2018). Voor een vervroeging in de vorm van een deeltijdpensioen kiest echter slechts veertien procent bij ABP en vier procent bij PFZW (Kok et al., 2017).

Een tot dusverre onderbelicht punt is dat het ­huidige fiscale stelsel niet altijd meewerkt voor degenen die een deeltijdpensioen willen. De korting of subsidie op het naar voren geschoven pensioeninkomen is namelijk sterk afhankelijk van de omvang van het verschoven bedrag, het ­inkomen en de geboortedatum. Voor wie is een deeltijdpensioen gunstig, en voor wie niet?

Details van de berekening

Vanaf de AOW-datum is er, naast een AOW-inkomen, een pensioen van zeventig procent van het bruto-voltijdloon boven de pensioenfranchise gedurende 20,6 jaar; volgens het CBS is dat de geslachtsneutrale cohort-levensverwachting vanaf de AOW-datum. Het percentage van zeventig procent wordt bijvoorbeeld bereikt bij 1,75 procent middelloon pensioenopbouw, bij elkaar veertig voltijddienstjaren, en als binnen ieder jaar ook de indexatie is meegegroeid met de cao-lonen.
De belasting hangt af van het inkomen. Daarbij is rekening gehouden met de belastingtarieven in box 1, de bijdrage Zvw op AOW- en pensioeninkomen, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkortingen. Vanaf de AOW-maand is men geen AOW-premie meer verschuldigd, maar zijn de bedragen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting lager. De belasting in het AOW-jaar volgt uit een gewogen gemiddelde van belastingtarieven en ‑kortingen, toegepast op de jaarinkomsten. Uitzondering zijn de ouderenkortingen. Aangenomen is dat er, naast de bijdrage Zvw, alleen in box 1 belasting is verschuldigd, en dat er geen inkomensafhankelijke toeslagen en aftrekposten zijn.

Berekening

Om de effecten van het fiscale stelsel op het ­deeltijdpensioen te illustreren, is berekend hoeveel extra belasting iemand betaalt als hij het laatste jaar voor de AOW-datum gebruikmaakt van een deeltijdpensioenregeling. Daarbij is het arbeidsinkomen over de levensloop als gegeven beschouwd, zodat het opgebouwde pensioenvermogen vaststaat.

Het fiscale effect wordt gemeten aan de hand van twee maatstaven. De eerste maatstaf is de extra marginale belastingdruk op een euro bruto-pensioeninkomen, die naar voren is geschoven om deze uit te betalen gedurende het deeltijdjaar voor de AOW-datum. Deze is groter dan nul, als de marginale druk groter is in het deeltijdjaar dan na de AOW-datum. In dat geval draagt de deeltijdgepensioneerde meer belasting af omdat de euro eerder wordt uitbetaald.

Doorgaans zullen deeltijdgepensioneerden aanzienlijk meer dan één euro naar voren schuiven. Als tweede maatstaf wordt daarom ook de extra belastingdruk bepaald, wanneer men het bruto-inkomen tijdens het deeltijdpensioen gelijkstelt aan het latere pensioeninkomen. Het verschil tussen de nieuwe en de oorspronkelijke belastingdruk op het naar voren geschoven pensioeninkomen is de extra belastingdruk bij een gelijk bruto-inkomen. De oorspronkelijke belastingdruk is de totale belastingdruk op de bovenste 6,5 procent van het oorspronkelijke pensioeninkomen, waarmee het pensioen wordt gekort door het een jaar te vervroegen. Dit kortingspercentage is grofweg het gemiddelde percentage dat volgt uit de gerapporteerde pensioenregelingen in AG (2017).

De berekeningen worden gemaakt voor twee groepen (figuur 1). Allereerst alleenstaanden met geboortedatum 31 december 1952 en dus AOW-datum 31 december 2018, en ten tweede personen met geboortedatum 1 januari 1953 en dus AOW-datum 1 mei 2019. Deze personen verbleven altijd in Nederland, zodat er recht is op een volledige AOW. Zij werkten tot één jaar voor de AOW-datum voltijd bij een werkgever en bouwden pensioen op bij een pensioenfonds. De pensioenfranchise is 12.000 euro in 2018, wat ongeveer de gemiddelde franchise is van de regelingen bij ABP en PFZW. Brutolonen en franchise groeien mee met de cao-loonontwikkeling inclusief bijzondere beloningen.

In het deeltijdjaar werkt men voor vijftig procent. In dit jaar faciliteren de werkgever en het pensioenfonds een deeltijdpensioen als aanvulling op het deeltijdarbeids­inkomen. Bij pensioenfondsen is dit een gebruikelijke mogelijkheid (Kok et al., 2017; AG, 2017). Het arbeidsinkomen wordt in de eerste schijven belast. Daar bovenop komt een eventuele aanvulling met een deeltijdpensioen. Voor meer details over de berekening, zie kader 2.

De berekening is gemaakt met het fiscale stelsel van 2018, 2019 (CPB, 2018), en voor de pensioenjaren vanaf 2020 met het beoogde fiscale tweeschijvenstelsel in 2021 (CPB, 2017). De middelingsregeling, waardoor er minder belasting betaald kan worden wanneer iemand een sterk wisselend jaarinkomen heeft, blijkt in dit geval alleen enig fiscaal voordeel te kunnen geven voor inkomens hoger dan 71.100 euro, vanwege de drempel van 545 euro en de bepaling dat de hogere tarieven van vóór de AOW-datum gelden als de AOW-datum binnen het middelingstijdvak valt.

De resultaten zijn kwalitatief te veralgemeniseren naar andere geboortedata. De uitkomsten van de groep geboren op 1 januari 1953 zijn indicatief voor degenen voor wie de AOW-datum vroeg in het jaar is. Voor wie de AOW-datum laat in het jaar is, zijn de uitkomsten van de groep geboren op 31 december 1952 een goede indicatie. Eventueel kunnen toekomstige aanpassingen in het fiscale stelsel bij latere generaties voor andere uitkomsten zorgen. De uitkomst van de berekening is echter niet veel anders als het fiscale stelsel van 2019 van toepassing zou blijven in latere jaren, wat ook volgt uit Koot en Vlekke (2018). Ook zijn de uitkomsten niet veel anders voor samenwonenden, zolang het effect van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (‘aanrechtsubsidie’) tussen de partners beperkt is. Overigens is deze overdraagbaarheid in 2024 volledig afgebouwd. Hoewel de hoogte van het actuariële kortingspercentage van 6,5 procent invloed heeft op het latere pensioeninkomen, heeft het geen of nauwelijks effect op de fiscale effecten.

Voorbeeldberekening voor alleenstaande geboren op 31 december 1952

Een persoon geboren op 31 december 1952 verdient in 2018 een bruto-voltijdloon van 30.000 euro per jaar, heeft recht op een AOW voor alleenstaanden, en heeft op de AOW-datum een jaarlijks pensioeninkomen van (30.000 − 12.000) × 70 procent = 12.600 euro opgebouwd.

Deeltijdpensioenjaar
Het deeltijdjaar is vrijwel geheel 2018, zie bovenste deel in figuur 1. Bij een arbeidsdeelname van vijftig procent gedurende het deeltijdjaar voor de AOW-datum, is het brutoloon 15.000 euro. Het inkomen in 2018 wordt in de eerste belastingschijf belast tegen 35,06 procent, want 11/12e deel is vóór de AOW-leeftijd en 1/12e deel is daarna. De fiscus kapt de AOW-datum immers af op gehele maanden, behalve voor de ouderenkortingen. De algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkortingen zijn bij elkaar hoger dan de verschuldigde belasting, waardoor in box 1 de afgedragen belasting en marginale druk nul zijn in 2018.

Stel dat het bruto-inkomen tijdens het deeltijdjaar wordt aangevuld met 11.811 euro naar voren geschoven pensioeninkomen, zodat het bruto-inkomen in het deeltijdjaar hetzelfde is als na de AOW-datum. Het inkomen in 2018 is dan wel hoger dan de belastingkortingen, waardoor in box 1 gemiddeld 36,8 ­procent wordt afgedragen over het verschoven pensioen­inkomen.

Na de AOW-datum
Bij een geschat AOW-bedrag van 15.522 euro (CPB, 2018) en een geïndexeerd pensioeninkomen van 12.952 euro bedraagt in 2019 het inkomen 28.474 euro. Dit pensioeninkomen valt in de tweede belastingschijf met een marginale druk van 20,2 procent. De algemene heffingskorting heeft een afbouw van 2,6 procent, zodat in box 1 de marginale druk 22,8 procent is. In 2021 is de marginale druk 20,9 procent, wat in de berekening meetelt voor 19,6 van de 20,6 pensioenjaren. De gewogen marginale druk in de pensioenperiode is 21,0 procent. Bij een aanvulling tot het bruto-inkomen in de pensioenperiode is de belastingdruk in box 1 in de pensioenperiode ook 21,0 procent.

Verschil
Een euro bruto-pensioeninkomen naar het deeltijdjaar verschuiven verlaagt de marginale druk in box 1 op deze euro met 20,9 procentpunt. Het deeltijdinkomen aanvullen tot het bruto-inkomen in de pensioenperiode geeft juist een 15,8 procentpunt hogere belastingdruk. Als we rekening houden met de wat lagere bijdrage Zvw in 2018, worden deze effecten respectievelijk 21,1 en 15,5 procentpunt. Het laatstgenoemde percentage correspondeert met 1.550 euro extra belasting, waarbij verdisconteerd is met een discontovoet van twee procent plus indexatie naar ultimo 2018.

Figuur 2 geeft de extra belastingdruk bij verschillende naar voren geschoven pensioenbedragen aan. Bij kleine verschuivingen blijft deze persoon in 2018 onder de grens van de belastingkortingen en is daarom geen belasting verschuldigd. Bij een groter verschoven bedrag verdwijnt dit fiscale voordeel, en leidt het tot een nadeel bij een verschuiving vanaf 2.769 euro. Deze oploop komt volledig door de toename van de extra belastingdruk in het deeltijdjaar bij het verschuiven van pensioeninkomen.

Resultaat

Het fiscale effect van het deeltijdpensioen blijkt sterk afhankelijk van de AOW-datum, het inkomen, en de hoogte van het bedrag dat naar voren geschoven wordt (figuur 3 en 4).

Figuur 3
Figuur 4

Lagere en middeninkomens

Bij een laag inkomen en een klein verschoven pensioen­inkomen is het vooral belangrijk hoe hoog de ouderenkorting is tijdens het deeltijdjaar. Iemand geboren op 31 december 1952 werkt vrijwel geheel 2018 in deeltijd. Voltijdinkomens tot 39.300 euro hebben dan in 2018 geen marginale druk in box 1, mede doordat de gehele ouderenkorting al in 2018 geldt. Het fiscale voordeel bij het naar voren schuiven van een euro kan daardoor een 21,1 procentpunt lagere marginale druk opleveren (figuur 3).

Voor iemand geboren op 1 januari 1953 zijn de margi­nale effecten bij lagere inkomens precies omgekeerd. Deze persoon werkt voltijd tot 1 mei 2018 en daarna een jaar in deeltijd, tot de AOW-datum van 1 mei 2019. In 2018 wordt daarom het hele jaar AOW-premie betaald, en is er nog geen recht op de ouderenkorting. Vanaf 2019 is de belasting lager door het deels wegvallen van de AOW-­premie, en door de ouderenkorting. De langzamere afbouw van de lagere algemene heffingskorting na de AOW-datum kan dit slechts voor een klein deel compenseren.

Van geboortecohort 1 januari 1953 hebben door de verschillende belastingkortingen alleen voltijdinkomens tot 12.000 euro in het deeltijdjaar een marginale druk van nul in box 1. In de jaren na de AOW-datum is de marginale druk in box 1 groter dan nul bij voltijdinkomens boven 16.000 euro. Het fiscale nadeel van het naar voren schuiven kan oplopen tot 31,3 procentpunt bij een voltijd­inkomen van 16.000 euro (figuur 4). Dit komt overeen met een 2.847 euro hogere (verdisconteerde) belastingafdracht. Het effect zou nog wat groter zijn indien in plaats van het bruto-inkomen het netto-inkomen constant wordt gehouden vanaf het deeltijdjaar.

Bij een gelijk bruto-inkomen in het deeltijdjaar en de pensioenperiode zijn de fiscale effecten minder sterk afhankelijk van de geboortedatum dan het geval is met de marginale effecten. Vaak is er nog wel een verschil van tien procentpunt (figuur 4) tussen de lagere inkomens van beide geboortedatums.

Inkomens tot 40.000 euro zullen dikwijls een fiscaal nadeel ondervinden van een deeltijdpensioen. Wie iets meer dan 40.000 euro verdient, kan juist een fiscaal voordeel tegemoet zien bij een deeltijdpensioen, doordat het pensioeninkomen anders na pensionering in de derde schijf wordt belast. Het naar voren schuiven van pensioeninkomen kan dus vooral duur zijn voor een inkomensgroep waarvoor een deeltijdpensioen gewenst is als zij bijvoorbeeld een zwaar beroep uitoefenden en over weinig financieel vermogen beschikken (Van Dalen en Henkens, 2018).

Hogere inkomens

Enkele hogere inkomens gaan er fiscaal op vooruit met een deeltijdpensioen, andere leveren juist in. Bij een voltijd­inkomen van 60.000 euro is de belastingdruk 3,6 tot 12,5 procentpunt hoger op het verschoven deeltijdpensioen. Hoewel de box 1-tarieven van de hoogste twee belastingschijven niet verschillen rond de AOW-datum, maakt de snellere afbouw van de algemene heffingskorting voor de AOW-datum het bij een voltijdinkomen van 60.000 euro ongunstig om pensioeninkomen naar voren te schuiven. Geboortecohort 31 december 1952 ondervindt een belastingnadeel van 1.450 euro op het verschoven pensioen­inkomen bij het gelijk houden van het bruto-inkomen vanaf de deeltijdpensioenperiode.

Beleid

Er zijn drie fiscale problemen bij het deeltijdpensioen. Ten eerste staat het abrupte verschil in fiscale behandeling rond de AOW-datum op gespannen voet met de gedachte van een geleidelijk uittredingsproces zoals wordt gepropageerd in het regeerakkoord.

Ten tweede is er soms een aanzienlijk verschil door een één dag latere geboortedatum, omdat de ouderenkorting alleen afhangt van het jaar van de AOW-datum, die ruim vier maanden kan verschillen. Hierdoor kunnen belastingtarieven en arbeidsparticipatie heel anders zijn. Ten derde is de belastingdruk niet transparant door kortingen, belastingschijven en jaarlijkse veranderingen. Toeslagen en aftrekposten kunnen de netto-effecten nog complexer maken. Bijvoorbeeld bij een vijftig procent arbeidsdeel­name blijken er grote fiscale verschillen te zijn rond een voltijdinkomen van 40.000 euro. Vanwege de ­complexiteit kunnen burgers terughoudend zijn in het gebruik van het deeltijdpensioen, ook als dit eigenlijk fiscaal voordelig voor hen zou zijn. Andersom kunnen sommigen, door pensioen­inkomen naar voren te schuiven, zonder het te beseffen onnodig meer belasting gaan betalen.

De fiscale nadelen komen bovenop het rendementsverlies dat ontstaat bij het vervroegen van pensioen, want dit laatste is verwerkt in het kortingspercentage. Bij minimaal een gemiddelde levensverwachting kan het daarom aantrekkelijker zijn om het deeltijdinkomen aan te vullen vanuit eigen financieel vermogen of in de vorm van een ­persoonlijke lening, die buiten box 1 blijft en waarvan de rente onder voorwaarden fiscaal aftrekbaar is.

De volgende zes beleidsopties kunnen ­deeltijdpensioen stimuleren aan de werknemerszijde. Allereerst zou een ouderenkorting op basis van de AOW-datum in plaats van het AOW-jaar zorgen voor een ouderenkorting die proportioneel is met de duur van de AOW-periode. Dit ­verkleint de ongelijkheid tussen personen met vrijwel dezelfde geboortedatum. De AOW-leeftijd verhogen in kleinere, frequentere stappen kan daarnaast ook helpen om deze ongelijkheid te verkleinen, maar dit zal vanwege de administratieve complexiteit tot hogere uitvoeringskosten leiden. Ten tweede kan het verschil in belastingdruk tussen verschillende leeftijden kleiner worden door een geleidelijke leeftijdsafbouw rond de AOW-leeftijd van zowel de AOW-premie als de belastingkortingen. De kleinere fiscale verschillen stimuleren een geleidelijk uittredingsproces. Ten derde kan de AOW-premie versneld gefiscaliseerd worden, wat de fiscale verschillen voor en na de AOW-datum verkleint. Sinds 2011 is er een zeer geleidelijke fiscalisering door een lagere indexatie van de tweede belastingschijf voor wie na 1945 is geboren. Ten vierde kan het naar voren geschoven pensioeninkomen een fiscaal gunstige behandeling krijgen, wat de fiscale effecten van een vroegpensioen verkleint. Ten vijfde kan financiële voorlichting worden gegeven over de te verwachten fiscale gevolgen van deeltijdpensioen. Het is dan bijvoorbeeld vooraf duidelijk dat een deeltijdpensioen grote fiscale effecten kan hebben bij een voltijdinkomen van ongeveer 40.000 euro. Tot slot zou een fundamentele herziening van het belastingstelsel de gevolgen transparanter kunnen maken door deze minder gevoelig te maken voor de AOW-datum, het inkomen en het verschoven pensioeninkomen. Iedere optie heeft voor- en nadelen die voor verschillende groepen anders uitpakken.

Literatuur

AG (2017) Flexibilisering AOW – Beantwoording vragen Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Werkgroep AOW van het Koninklijk Actuarieel Genootschap, 8 september. Document te vinden op www.ag-ai.nl.

Bolhaar, J. en D. van Vuuren (2018) Geleidelijke uittreding en de rol van deeltijdpensioen. Netspar Design Paper, 100.

CPB (2017) Actualisatie middellangetermijnverkenning 2018–2021 (verwerking Regeerakkoord). CPB Notitie, 27 oktober.

CPB (2018) Macro Economische Verkenning 2019. Centraal Planbureau.

Dalen, H. van, en K. Henkens (2018) Vervroegd pensioen is kwestie van noodzaak of fortuin. ESB. Artikel te vinden op www.esb.nu.

Gezondheidsraad (2018) Gezondheid en langer doorwerken. Document, 2018/14.

Kok, L., L. Kroon, M. Lammers et al. (2017) Gevolgen flexibele AOW-leeftijd. SEO-rapport, 2017-48.

Koot, P. en M. Vlekke (2018) Marginale belastingdruk niet altijd lager door regeerakkoord. ESB, 103(4762), 287.

Lever, M., E. Ponds, R. Dillingh en R. Stevens (2018) Keuzevrijheid in de uitkeringsfase: internationale ervaringen. Netspar Design Paper, 104.

Regeerakkoord (2017) Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017–2021, VVD, CDA, D66 en ChristenUnie.

UWV (2018) Informatie sociale verzekeringen naar sectoren 2016. Document te vinden op www.uwv.nl.

Auteur