Ga direct naar de content

Inleiding door Paul de Beer: De eindjes aan elkaar knopen, vier jaar na Piketty

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 11 2018

In het kort

De ESB-redactie heeft dit thema­nummer samengesteld. De als column uitgevraagde bijdrage van Paul de Beer bleek een gepaste inleiding bij dit thema te zijn.

Vier jaar geleden bracht Piketty’s analyse van de groeiende ongelijkheid in de westerse wereld een schokgolf teweeg, niet alleen onder economen maar ook onder het bredere publiek. Wat eerder doorwrochte rapporten van onder meer de OESO niet was gelukt, lukte deze jonge ’topeconoom’, zoals hij al snel in de media werd genoemd, wel. Na jarenlang bijna afwezig te zijn geweest op de maatschappelijke agenda werd de ongelijkheid van inkomens en vermogens weer een hot topic.

Sindsdien zijn er vele onderzoeken en rapporten op Piketty’s Kapitaal in de 21e eeuw gevolgd. In Nederland – dat in Piketty’s boek ontbreekt – brachten onder meer de WRR (2014), het SCP (2014) en het CPB (Van den Berge en Ter Weel, 2015) studies over ongelijkheid uit, terwijl ook wetenschappers aan universiteiten zich niet onbetuigd lieten (Caminada et al., 2014; Salverda, 2014; Van Bavel en Salverda, 2014).

Waar staan we nu, vier jaar later? Is er inmiddels ­duidelijkheid over de stand van zaken en de ontwikkeling van de ongelijkheid in Nederland? En is er langzamerhand consensus ontstaan over hoe we de ongelijkheid in Nederland moeten beoordelen? Ik vrees dat ik de laatste twee vragen ontkennend moet beantwoorden.

Nuance ontbreekt

Wie de afgelopen vier jaar de berichtgeving in de kranten over ongelijkheid volgde, moet haast wel in grote verwarring zijn geraakt. Een kleine selectie van krantenkoppen: ‘Ongelijkheid verrassend groot in Nederland’ (Trouw, 2014), ‘Nederland blijft land van gelijkheid’ (VK, 2014), ‘Inkomensverschillen nemen af’ (FD, 2014), ‘Kloof tussen rijk en arm groeit’ (RD, 2014), ‘Topinkomens zijn al 20 jaar stabiel’ (NRC, 2015), ‘Ongelijkheid in Nederland sinds 2009 fors gestegen’ (FD, 2016), ‘Inkomensverschillen groeien niet’ (VK, 2017).

Het is verleidelijk om op basis hiervan te concluderen dat je beter maar geen kranten kunt lezen als je wilt ­weten hoe het met de ongelijkheid in Nederland is gesteld. Maar het probleem is dat geen van deze krantenkoppen op zichzelf onjuist is, hooguit wat ongenuanceerd.

Perspectief doet ertoe

Op de vraag hoe het met de ongelijkheid in Nederland is gesteld, kunnen inderdaad zeer verschillende antwoorden worden gegeven. Het hangt er maar van af waar je naar kijkt: naar ongelijkheid van inkomen of van vermogen, van individuen of van huishoudens, naar primaire inkomens of gestandaardiseerde inkomens, naar ongelijkheid op een bepaald moment of naar de verandering over de tijd, naar de ongelijkheid van de gehele verdeling of naar de kloof tussen top en onderkant. En zo zijn er nog vele onderscheidingen mogelijk.

Elk op zichzelf waardevol perspectief kan andere antwoorden opleveren. Zo blijken de primaire, op de markt verdiende inkomens wel steeds schever verdeeld te zijn, maar de gestandaardiseerde huishoudensinkomens niet; en zo is de Nederlandse inkomensverdeling in internationaal perspectief redelijk gematigd, maar de vermogensongelijkheid niet.

Bij elk van deze constateringen zijn ook weer nuanceringen te plaatsen: zo is de gestandaardiseerde inkomensongelijkheid de afgelopen twintig jaar weinig veranderd, maar als we nog eens twintig jaar terugkijken, naar eind jaren zeventig, is de ongelijkheid wel degelijk fors toe­genomen. Dat de vermogensongelijkheid in Nederland zo groot is, lijkt vooral te komen door twee specifiek ­Nederlandse fenomenen. De grote hypotheekschuld wordt wel meegenomen in de personele vermogens­verdeling en het grote pensioenvermogen doorgaans niet. Beide fenomenen zorgen ervoor dat de vermogens van de middengroepen lager uitvallen en de gemeten ­ongelijkheid dus groter is.

De bijdragen in deze ESB laten zien dat er nog meer kanten aan ongelijkheid zitten, die tot nog toe onder­belicht zijn gebleven. Zelfs bij constante inkomens­verhoudingen kunnen de lagere inkomens in koopkracht achterblijven doordat voor hen de prijzen sterker stijgen, zo laat Jasper van Dijk zien. We hebben ook nog weinig inzicht in de mate waarin inkomens- en vermogens­verschillen van generatie op generatie worden overgedragen. Paulien Janssen et al. laten zien dat de opwaartse inkomensmobiliteit van kinderen ten opzichte van hun ouders lijkt af te nemen.

Hoe erg is het?

Piketty liet er geen misverstand over bestaan dat hij de groeiende ongelijkheid een groot maatschappelijk probleem vindt. Maar die mening wordt lang niet door alle vakgenoten en beleidsmakers gedeeld. Dat verklaart misschien ook waarom de toegenomen aandacht voor ongelijkheid in Nederland nauwelijks weerslag heeft gehad op de politiek. Ieder pleidooi om de inkomens- of vermogensongelijkheid in Nederland te corrigeren kan door politici worden gepareerd met een onderzoek waaruit blijkt dat het met die ongelijkheid nogal meevalt. Zo laten Ingrid Robeyns et al. in dit nummer zien dat de ­meeste mensen weinig moeite hebben met ‘extreme rijkdom’, zolang deze eerlijk is verdiend. Stéfanie André stelt vast dat naarmate het huizenbezit toeneemt, de steun voor herverdeling afneemt. Bas ter Weel et al. betogen dat de daling van de arbeidsinkomensquote in Nederland – en dus evenmin de stijging van de kapitaalquote – niet zoveel zegt en geen ontwikkeling is om ons zorgen over te maken.

Overzicht gewenst

Deze en andere nieuwe perspectieven verdiepen ons ­inzicht in de ongelijkheid, maar maken het toch al ingewikkelde plaatje er bepaald niet eenduidiger op. Waar het op dit moment vooral aan ontbreekt is een totaalbeeld waarin alle losse draadjes samen worden gebracht en aan elkaar worden geknoopt. Dat zou uiteindelijk een overkoepelend verhaal moeten opleveren waarin de verdeling van primaire inkomens – zowel arbeidsinkomens als ­kapitaalinkomens – wordt verbonden met de verdeling van gestandaardiseerde huishoudensinkomens, waarbij we rekening houden met het effect van het aantal verdieners in een huishouden en van inkomensoverdrachten; waarin de verandering van individuele inkomens over de tijd wordt verbonden met de verandering in de inkomensverdeling op macroniveau; waarin de vermogensverdeling en de inkomensverdeling met elkaar worden verbonden, niet alleen op een bepaald moment maar ook over de tijd; en waarin de ongelijkheid van zowel primaire inkomens als die van vermogens van opeenvolgende generaties met elkaar worden verbonden. Wie een dergelijk overkoepelend verhaal zou kunnen construeren en daarin een heldere lijn zou weten aan te brengen, zou evenveel roem verdienen als Thomas Piketty!

Literatuur

Bavel, B. van, en W. Salverda (2014) Vermogensongelijkheid in Nederland. ESB, 99(4688), 392–395.

Berge, W. van den, en B. ter Weel (2015) Baanpolarisatie in Nederland. CPB Policy Brief 2015/13.

Caminada, K., K. Goudswaard, J. Been en M. de Graaf-Zijl (2014) Een kwart eeuw inkomensongelijkheid in Nederland. ESB, 99(4684), 276–279.

FD (2014) Inkomensverschillen nemen af. Het Financieele Dagblad, 20 juni.

FD (2016) Ongelijkheid in Nederland sinds 2009 fors gestegen. Het Financieele Dagblad, 20 januari.

NRC (2015) Topinkomens zijn al 20 jaar stabiel. NRC, 14 maart.

Piketty, T. (2014) Kapitaal in de 21e eeuw. Amsterdam: De Bezige Bij.

RD (2014) Kloof tussen rijk en arm groeit. Reformatorisch Dagblad, 30 oktober.

Salverda, W. (2014) De cijfers: ongelijkheid in Nederland. Socialisme en Democratie, 71(3), 49–60. Tijdschrift te vinden op pubnpp.eldoc.ub.rug.nl.

SCP (2014) Verschil in Nederland: sociaal en cultureel rapport 2014. Den Haag: SCP.

Trouw (2014) Ongelijkheid verrassend groot in Nederland. Trouw, 5 juni.

VK (2014) Nederland blijft land van gelijkheid. De Volkskrant, 6 mei.

VK (2017) Inkomensverschillen groeien niet. De Volkskrant, 15 september.

WRR (2014) Hoe ongelijk is Nederland: een verkenning van de ontwikkeling en gevolgen van economische ongelijkheid. WRR-verkenning, 28.

Auteur

Categorieën