Ga direct naar de content

Een vurig pleidooi voor de waarde van economen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 20 2017

Elke econoom is, bewust of onbewust, bekend met het werk van professor Jean Tirole, voorzitter van de Toulouse School of Economics. Hij is een van de meest originele, creatieve en invloedrijke economen van de afgelopen decennia. Met zijn baanbrekende onderzoek naar industrial organization, regulering, organisatietheorie, speltheorie, finance, macro-economie, bankieren en gedragseconomie heeft hij invloed gehad op alle onderdelen van de economie.

In 2014 ontving Tirole de Prijs van de Zweedse Rijksbank voor economie (ook wel de ‘Nobelprijs voor Economie’ genoemd) voor zijn onderzoek dat in de jaren tachtig en negentig een revolutie teweegbracht in de theo­re­­tische literatuur over industriële organisaties en marktmacht. Het toepassen van speltheorie en mechanism design op het strategisch gedrag van bedrijven kantelde de gang­bare opvattingen (The Royal Swedish Academy of ­Sciences, 2014). Ook is Game theory, dat hij samen met Drew Fudenberg schreef (Fudenberg en Tirole, 1991), nog steeds een standaardwerk voor studenten. Bovendien is de levendige taal typerend voor zijn werk. Niet veel economen durven hun artikel een titel als ‘The fat-cat effect, the ­puppy-dog ploy, and the lean and hungry look’ (Fudenberg en Tirole, 1984) mee te geven. Niettemin was dit artikel over het ­strategisch gedrag van bedrijven een groot succes.

Ook op andere vakgebieden was Tirole vooruitstrevend. In de financiële wereld deed hij onder meer onderzoek naar de regulering van de financiële sector en het ontstaan van zeepbellen. In 2002 publiceerde hij een boek met de vooruitziende titel Financial crises, liquidity, and the international monetary system (Tirole, 2002). En in de organisatie-economie is zijn theorie over de toewijzing van formele autoriteit (het recht om te beslissen) en echte autoriteit (de beslissingsmacht) nog steeds baanbrekend (­Aghion en Tirole, 1997).

Om deze inzichten voor een breed publiek toegankelijk te maken heeft Tirole het boek Economics for the ­common good geschreven. Daarin neemt hij misverstanden over het vakgebied weg door te laten zien wat economen precies doen en hoe zij kunnen bijdragen aan een betere maatschappij. ESB vroeg Tirole naar zijn drijfveren.

Jean Tirole

In het eerste deel van het boek spreekt u over de – soms moeizame – relatie van economen met de samenleving, en hun rol bij het dienen van het algemeen belang. Wat is eigenlijk algemeen belang?

“Wat ik bedoel met het algemeen belang komt voort uit de ‘sluier van onwetendheid’ [veil of ignorance, term uit John Rawls’ werk Theory of justice]. Die beschrijft in wat voor soort maatschappij we zouden willen leven als we niet van tevoren wisten wat onze positie erin zou zijn. Je weet dan dus niet wat je geslacht, land of etniciteit is, en of je de juiste of de verkeerde genen hebt. Dan wil je dus verzekerd zijn tegen bijvoorbeeld ziektes. En je bent voorstander van een bepaalde mate van inkomensherverdeling, omdat de kans groot is dat je niet het geluk hebt om in een leuke buurt en met hoog IQ geboren te worden.”

En economen laten dan dus zien wat de ideale samenleving is?

“Economen zijn er niet om het algemeen belang te ­definiëren, want dat is aan de maatschappij. Maar als je een doel hebt, kunnen economen helpen bij het bereiken van dat belang door de voorwaarden van het debat en de methodologie ervan uit te leggen.

Economen kunnen laten zien dat het niet lukt om een goede samenleving op te bouwen als we niet de economische prikkels (incentives) in aanmerking nemen waar ieder mens individueel op reageert. Een goed voorbeeld daarvan is de mythe van de Nieuwe Sovjetmens in de Sovjet-Unie. Dat is de opvatting dat je de mentaliteit van ­mensen gewoon kunt veranderen, waardoor ze onbaatzuchtig ­worden en hard gaan werken. Dat gebeurde natuurlijk niet en het regime werd er al heel snel totalitair. De Nieuwe Sovjetmens kon niet werken, omdat de prikkels daartoe bij individuen, bedrijven en overheden ontbraken.”

In een land waar geen respect is voor experts, heb je geen functionerende democratie

Toch lijkt het alsof de samenleving niet zit te wachten op economen die uitleggen wat de prikkels zijn en wat die doen. Toen u de Nobelprijs kreeg, gaf professor Bénabou het Franse perspectief op uw prijs: “Niemand is als profeet welkom in zijn oude land. Als je een reguliere Franse krant zou openslaan, zou je kunnen lezen (…) dat professor Tirole (…) heilig gelooft in de vrije markt (…) en een huurling is om de financiële markten te dereguleren.” (AEA, 2016). Is uw boek een manier om dit beeld recht te zetten en aan het grote publiek uit te leggen wat u daadwerkelijk heeft bijgedragen?

“Nee. Nadat ik de Nobelprijs gekregen had, voelde ik de plicht en verantwoordelijkheid om uit te leggen wat wij economen aan het doen zijn. Ik ben al heel lang betrokken bij het maken van beleid, maar dat was altijd samen met experts bij de overheid en bij bedrijven, en eigenlijk nooit met een breed publiek.

Roland Bénabou bedoelde dat mensen doorgaans niet begrijpen waar economie over gaat. Mensen denken dat economen voorstanders zijn van de vrije markt en tegenstanders van regelgeving. Dat is allesbehalve waar wat betreft mijzelf en het economische vakgebied in het algemeen. Economie gelijkstellen aan laisser-faire is gewoon verkeerd. Dat moet je bijna overal uitleggen, ook in de VS.

Wat sommige Franse media over mij zeggen, zeggen ze over zowat elke bekende econoom. In vergelijking met Duitsland, China of de VS, geloven in Frankrijk maar heel weinig mensen – tien jaar geleden zo’n 35 procent – dat de markt echt nuttig kan zijn.”

In het boek beschrijft u dat de communicatie beter zou verlopen als economen zich in de media meer als politici zouden gedragen, door korte en eenduidige antwoorden te geven. Is dat de oplossing?

“Twijfel zit bij wetenschappers in hun DNA, maar in de media willen mensen een eenvoudige boodschap. Daarom moeten economen er duidelijk over zijn dat wat ze zeggen de uitkomst is van onderzoek, in plaats van een politiek standpunt. Je moet zeggen: ‘Dit is wat ik vandaag weet en dit is wat de economie je kan vertellen.’

Met een eenvoudige boodschap komen is moeilijk, omdat het niet altijd opportuun is. Maar dat betekent niet dat we dingen gecompliceerd moeten maken. Onze rol is om stelling te nemen en beleid aan te bevelen. En als je het risico loopt dat je boodschap, vanwege alle kanttekeningen, niet goed geïnterpreteerd wordt, dan is het beter om met helemaal geen boodschap te komen.”

Economics for the common goodPrinceton University Press

Het tweede deel van Economics for the common good gaat over specifieke beleidsuitdagingen, zoals de toekomst van de Europese Unie, de arbeidsmarkt (kader 1), mededingingsbeleid (kader 2) en intellectueel eigendom. Daarin bespreekt u ook een aantal voor de hand liggende economische oplossingen om klimaatverandering tegen te gaan. Maar bij uw evaluatie van het Parijs-akkoord lees ik in twee pagina’s de woorden: verre van adequaat, weinig vooruitgang, algemene onverschilligheid, het free-rider-probleem in actie waardoor collectieve beloftes nooit nagekomen worden (2×), het ratel-effect (ratched effect) genegeerd, tekortgeschoten, mislukt (2×), een ramp. Hoe komt dat?

“De klimaatwetenschap is een goed voorbeeld van de rol van experts. Als ik bezig ben met klimaatverandering, ben ik geen deskundige en voel ik mij, ondanks dat ik ben opgeleid als ingenieur, behoorlijk incompetent in klimaatwetenschappelijke aangelegenheden. Daarom kijk ik alleen naar wat de beste onderzoekers denken. En die onderzoekers komen in 2017 tot een heldere consensus dat we iets moeten doen. Al zijn er altijd mensen te vinden die denken dat de menselijke factor geen rol speelt bij de opwarming van de aarde.

Er zijn verschillende redenen dat men op dit gebied zo weinig vooruitgang boekt. Mijn ervaring is dat het gemakkelijker is om onafhankelijke instanties te overtuigen, omdat zij bereid zijn om deel te nemen aan een technisch debat. In de politieke arena zetten politici die herkozen willen worden hun zetel op het spel als ze tegen de publieke opinie ingaan. Dat vereist moed. En daardoor heeft vooruitgang nu eenmaal zijn tijd nodig. Zoiets bedoelde Keynes ook toen hij zei dat we op de lange termijn allemaal dood zullen zijn.

Overigens is er, mede door de hulp van economen, succes geboekt bij het ontwerpen van cap-and-trade-mechanismen in veel verschillende landen en wat betreft veel verschillende vervuilingen. En economen kunnen heel effectief zijn in het ontwerpen van veilingen.”

Wat zijn de gevolgen als men helemaal niet meer naar economen luistert?

“In een land waar geen respect voor experts is, heb je geen functionerende democratie. Het electoraat is het electoraat, en je kan niet van iedereen verwachten dat ze op elk vak­gebied expert zijn voordat ze gaan stemmen. Ik zeg altijd dat prikkels overal zijn: voor de CEO’s, ministeries, werklozen, hoogleraren in de economie en voor de kiezers. De rol van economen is om die prikkels zichtbaar te maken, en uit te leggen welke effecten die hebben.

Omdat kiezers keuzes maken op basis van beperkte informatie, is het belangrijk dat we kunnen vertrouwen op deskundigen – en dat zij geloofwaardig zijn, ook al geven ze soms conflicterende signalen af. Populisten die zeggen dat ze met het volk praten en een diepe minachting hebben voor experts, zaaien verdeeldheid.”

Kader 1: Over de arbeidsmarkt

Wat opvalt is dat Tirole een pikzwart beeld van de Franse arbeidsmarkt schetst. In het hoofdstuk over de arbeidsmarkt beschrijft hij een vastgeroeste Franse en Zuid-Europese arbeidsmarkt, waar enerzijds hoge jeugdwerkloosheid heerst en veel mensen schipperen tussen flexcontracten en werkloosheid, en waar anderzijds een deel van de werknemers met een vaste baan zo goed beschermd zijn dat ze niet kunnen worden ontslagen. Daardoor ontstaat er een inefficiënte allocatie van arbeid en zijn er binnen bedrijven wrijvingen.

Wat is het probleem op de arbeidsmarkt?

“In Frankrijk zijn banen op dit moment beschermd en heeft een ontslagen werknemer het recht om naar de rechter te stappen. Dan volgt er een duur proces van drie of vier jaar, waarna de compensatie voor de werknemer een loterij is, mogelijk met een hoge uitbetaling.

Doordat de prikkels op de arbeidsmarkt verkeerd zijn, is negentig procent van de nieuwe banen gericht op de korte termijn. En dit wordt in de toekomst alleen maar erger, omdat het vernietigen en creëren van banen alsmaar sneller en sneller zal gaan, bijvoorbeeld door de opkomst van kunstmatige intelligentie.

Die kortlopende flexbanen zorgen voor problemen bij zowel werknemers, bedrijven als de overheid. Het gebrek aan mobiliteit is slecht voor de werknemer met een vast contract, bijvoorbeeld als hij een nieuwe uitdaging wil aangaan of op slechte voet staat met zijn baas of collega’s. Daarnaast krijg je geen training bij een flexbaan van een aantal maanden, want de baas weet dat je toch weggaat als het contract afloopt, zelfs al functioneer je tot volle tevredenheid. Bovendien is het inefficiënt als bedrijven dezelfde werknemer in dezelfde baan moeten houden en dus niet de flexibiliteit hebben om zich aan te passen aan veranderingen.

En het is erg duur voor een overheid die de werkloosheidsuitkeringen en pensioenen moet betalen. Doordat de staatsschuld zo blijft stijgen, komt de overheid op een punt dat haar huidige systeem niet langer levensvatbaar is. Dat vormt dan een bedreiging voor de Franse verzorgingsstaat die we graag willen behouden.

Het gevolg is dat sommige werkgevers echt proberen om de werknemer het bedrijf uit te werken door onaardig te zijn, of door heimelijk met een werknemer af te spreken om zijn vrijwillige ontslag in een gedwongen ontslag om te zetten, zodat de overheid de werkloosheidsuitkering kan betalen.

Zo is er dus een duale arbeidsmarkt ontstaan, waarin jonge mensen en werk­nemers tussen de 50 en 61 jaar uitgesloten zijn van vaste contracten.”

U bent een voorstander van beleid dat de werknemer beschermt in plaats van de baan. Wat bedoelt u daarmee?

“Wat ik voorstel is om de arbeidsmarkt flexibeler te maken, maar tegelijkertijd de werknemer te beschermen via een genereuze werkloosheidsuitkering gekoppeld aan de verplichting om een ​​baan te ­zoeken. In de tussentijd hebben we eerlijke én ­efficiënte prikkels nodig voor het bedrijfsleven. Daarbij is het uitgangspunt dat flexibiliteit en verantwoordelijkheid samengaan. Op dit moment betalen de bedrijven die geen werknemers ontslaan het grootste deel van de sociale zekerheid. Wat wij voorstellen is een hervorming waarbij de prikkels zo zijn dat bedrijven die stabiele banen creëren lagere sociale-zekerheidspremies betalen dan degenen die het systeem misbruiken en de ene na de andere flexbaan creëren: het dismisser pays-principe.

Een tweede hervorming heeft betrekking op scholing en stages, daar besteden we in Frankrijk 32 miljard euro per jaar – of 1,6 procent van het bbp – aan. Een enorm bedrag dat heel inefficiënt besteed wordt, waardoor de resultaten heel slecht zijn. Het beleid is niet gericht op de juiste categorieën werknemers, en de diploma’s worden vaak niet algemeen erkend.”

Zal het beleid dat u voorstelt wel alle werknemers ten goede komen?

“Voor jongeren is het duidelijk een verbetering. Zij zullen echte banen krijgen die een open einde hebben en tot langetermijn­contracten leiden.

Ook oudere werknemers zullen ervan profiteren, want nu kunnen ze na hun vijftigste geen nieuwe baan meer vinden. Dat leidt tot werkloosheid, vervroegde uittreding en werknemers die gedwongen zijn om in hun huidige baan te blijven, ook al zijn ze niet tevreden. Dit beleid zal dus ook de sfeer op het werk verbeteren, want er zullen minder spanningen zijn.”

Kader 2: Over mededinging

Bij het hoofdstuk over de toekomst van tweezijdige markten – waarbij platformen, zoals Uber, vele producenten en consumenten samenbrengen – klinkt Tirole optimistischer over de toekomst. Maar geeft hij ­economen ook een opdracht mee.

U bent zelf natuurlijk belangrijk geweest bij het ontwikkelen van de theorie van tweezijdige markten. Welke zorgwekkende ontwikkeling ziet u?

“Begin 2000 stuitten we eigenlijk toevallig op tweezijdige markten als een conceptueel probleem, omdat we bezig waren met creditcards en de telecomsector. Een deel van de theorie is nu duidelijk, maar op dit moment is het belangrijk om mededingings­autoriteiten te helpen bij de complexe beslissingen over zaken als marktmacht en monopolies. Een vraag die bijvoorbeeld voorligt is óf en wanneer er voldoende competitie tussen platformen is. Op dit moment kan een platform de toegang tot ‘unieke klanten’, klanten die loyaal zijn aan het platform, exploiteren en flinke bedragen in rekening brengen aan verkopers om in contact te komen met consumenten.

Deze vragen worden steeds belangwekkender, want heden ten dage zijn de vijf grootste bedrijven ter wereld eigenlijk tweezijdige markten: Alphabet (Google), Amazon, Microsoft, Facebook en Apple. En we moeten bedenken hoe we met die giganten omgaan. We zijn dus succesvol in het beschrijven van deze bedrijfsmodellen en hebben invloed op het mededingingsbeleid, maar we worden geconfronteerd met serieuze uitdagingen.

Antitrustbeleid zal in de komende jaren heel anders zijn dan het beleid van twintig of dertig jaar geleden, vanwege die tweezijdige platforms en dus moeten we het instrumentarium herzien dat beleidsmakers tot hun beschikking hebben. In het boek leg ik een paar beleidslijnen uit die kunnen worden gebruikt: concurrentie bevorderen, fusies controleren, koppelverkoop controle­ren en aandacht schenken aan meestbegunstigingsclausules.

Maar economen hebben op dit gebied hun huiswerk niet goed gedaan, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag wie de eigenaar van gegevens is: het platform of de consument. Daarnaast zijn bedrijven zoals Google of Facebook extreem data-intensief en bezitten ze grote datasets. Doordat het voor ­nieuwe bedrijven vrijwel onmogelijk is om zo’n data­set op te bouwen, vormt dat een toetredings­barrière en krijgen ze geen nieuwe concurrenten. Het is zaak dat economen beter anticiperen op zulke toekomstige ontwikkelingen om beleidsmakers te ondersteunen.”

Literatuur

AEA (2016) AEA Nobel laureate luncheon. Video te vinden op www.aeaweb.org.

Aghion, P. en J. Tirole (1997) Formal and real authority in organizations. Journal of Political Economy, 105(1), 1–29.

Fudenberg, D. en J. Tirole (1984) The fat-cat effect, the puppy-dog ploy, and the lean and hungry look. The American Economic Review, 74(2), 361–366.

Fudenberg, D. en J. Tirole (1991) Game theory. Cambridge, MA: MIT Press.

The Royal Swedish Academy of Sciences (2014) Scientific background on the Sveriges Riksbank Prize in Economic Sciences in Memory of Alfred Nobel 2014. Jean Tirole: market power and regulation. Stockholm: Kungliga Vetenskapsakademien.

Tirole, J. (2002) Financial crises, liquidity, and the international monetary system. Princeton: Princeton University Press.

Tirole, J. (2017) Economics for the common good. Princeton: Princeton University Press.

Auteur

Categorieën