Ga direct naar de content

Uit het veld: Experimenten in onderwijsbeleid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 12 2016

.

280Jaargang 101 (4732) 14 april 2016
Uit het veld
I
n Nederland is er de afgelopen jaren een
omslag in het denken geweest over onder-
wijsvernieuwingen, waarbij experimenteel
onderzoek een belangrijke plaats is gaan inne-
men. Het idee achter experimenteel onderzoek
is om het effect te onderzoeken van een aanpak
ofwel interventie door een groep leerlingen die
zo’n interventie heeft ondergaan (experimente-
le groep) te vergelijken met een groep leerlingen
waarbij dat niet het geval is (controlegroep). Op deze wijze wil men
voorkomen dat aan de tekentafel bedachte onderwijsvernieuwingen
die in het onderwijs verkeerd uitpakken, ingevoerd worden (Borg-
hans et al., 2015).
Het belang van goed onderwijs wordt steeds groter. Maar omdat
er steeds minder mogelijkheden zijn om leerlingen meer en langer
onderwijs te geven, wordt het alsmaar belangrijker om de onder-
wijsjaren van leerlingen effectief te gebruiken. Daarnaast nemen de
kosten van onderwijsonderzoek – vooral door de opkomst van ICT –
gestaag af. Veel (toets)gegevens van leerlingen zitten reeds in com-
putersystemen en kunnen dus heel makkelijk met elkaar in verband
worden gebracht. Zodoende kan men de effecten van experimenten
zonder veel moeite over langere tijd waarnemen. Hierdoor neemt de
waarde van onderwijsexperimenten voortdurend toe.
Internationaal is experimenteel onderwijsonderzoek de afgelopen
decennia sterk gegroeid. In de jaren negentig nam in de economie
het besef toe dat onderzoek naar de effecten van bepaalde vormen
van onderwijs dat gebaseerd is op een vergelijking tussen mensen die
verschillende keuzes hebben gemaakt, tot grote vertekeningen kan
leiden in de resultaten. Als bijvoorbeeld de zwakkere leerlingen meer
uren taal onderwijs krijgen, kan zonder experiment de indruk ont- staan dat extra taalonderwijs niet tot betere
resultaten leidt. Om dergelijke selectie-effec-
ten uit te sluiten, werden er studies uitgevoerd
die gebruikmaken van natuurlijke variatie of
van toevallige scherpe beleidsgrenzen in het
onderwijs. Een klassiek voorbeeld is het on-
derzoek naar de effecten van klassengrootte
door Angrist en Lavy (1999), waarbij er van de
scherpe en eenduidige regels over de toege-
stane omvang van klassen gebruikgemaakt is. Het probleem met na-
tuurlijke en quasi-experimenten was echter dat belangrijke vragen
over onderwijs onbeantwoord bleven omdat er geen natuurlijk expe-
riment voorhanden was. Om die vragen te beantwoorden werden er
veldexperimenten opgezet.
Uit deze onderwijsexperimenten komen interessante ervaringen
naar boven. Ten eerste is het heel belangrijk om goede data te heb-
ben over onderwijs. Zo wil je bij een experiment op de basisschool
kunnen zien hoe de leerlingen het doen in het voortgezet onderwijs
en daarna. Volgt men de leerlingen alleen voor dit experiment, dan
wordt het experimenteren heel duur. Ook is er dan vaak aanzienlijke
uitval. De ontwikkeling om van alle leerlingen in Nederland gegevens
bij elkaar te brengen voor onderzoek vormt daarom een belangrijke
stimulans voor experimenten.
Ten tweede vereist het slagen van een experiment goede samenwer-
king tussen onderzoekers en betrokkenen in de onderwijspraktijk.
Ideeën die vanuit de theorie mooi lijken, zijn in de praktijk vaak mo
ei-
FIONNUALA O’REILLY
Adviseur bij het Behavioural Insights Team
De Somerset Challenge bestond uit een reeks
onderzoeken waarbij deelnemers willekeurig
in een interventie- of controlegroep werden
geplaatst, uitgevoerd door het Behavioural
Insights Team uit het Verenigd Koninkrijk,
waarbij zowel docenten als studenten be-
trokken waren. In één onderzoek werden er
verschillende methodes getest om de ambi-
ties van jongeren te vergroten die niet naar
de universiteit wilden hoewel ze de daarvoor
geschikte vooropleiding hadden. Studenten
werden willekeurig ingedeeld in een contro-
legroep die helemaal niets deed of in een van
de drie interventiegroepen. In de eerste in- terventiegroep ontvingen de studenten infor-
matie over financiële steun, terugbetalen van
leningen en toekomstige verdiensten. In de
tweede groep werd identieke informatie aan
de ouders verstrekt. In de derde groep kregen
de studenten een mondelinge toelichting van
een herkenbaar rolmodel – iemand die in So-
merset was opgegroeid en de universiteit had
bezocht. De interesse van studenten om naar
de universiteit te gaan nam het meest toe als
een herkenbaar rolmodel erover vertelt (7,8
procentpunten meer dan de controlegroep),
net als de kans dat ze zich zouden inschrijven
(8,4 procentpunten meer).
Een apart onderzoek testte de effectiviteit van
verschillende soorten teksten om docenten te
werven voor scholen op het platteland van Somerset. Docenten werden willekeurig in-
gedeeld in een groep die een bericht ontving
waarin de sociale impact van lesgeven werd
benadrukt, en in een groep die een prikkelen-
de boodschap ontving waarin werd beaamd
dat lesgeven soms lastig is. Docenten die de
prikkelende boodschap kregen, klikten 2,58
procent vaker door naar een vacature-website
dan degenen die de sociaal getinte boodschap
ontvingen.
Dit zijn slechts twee voorbeelden van hoe
inzicht in gedrag eraan kan bijdragen de
huidige praktijk effectiever te maken, maar
het Behavioural Insights Team gelooft dat
gedragsinzichten ruime mogelijkheden bie-
den om onderwijsbeleid te verbeteren voor
studenten, ouders en docenten.
Lessen uit experimenten in onder wijsbeleid
Casus 1: De Somerset Challenge
LEX BORGHANS
Hoogleraar aan de Universiteit Maastricht
TRUDIE SCHILS
Onderzoeker aan de Universiteit Maastricht
INGE DE WOLF
Hoogleraar aan de Universiteit Maastricht
ESB bezocht een conferentie over evidence informed policy van de Europes
e Commissie en het Ministerie van OCW op 6 en 7 april
Geïnteresseerd
Controle
Aandeel in procenten
KinderenOudersGesprek
Kans op inschrijving
60
40 20
0
Significantie: Gesprek wijkt af van controlegroep op vijfprocentsniveau.

48 44 48 56
3934 3747

281Jaargang 101 (4732) 14 april 2016
Uit het veld
DENNIS VAN GESSEL
Beleidsadviseur bij het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen
Sinds 2005 pakt de overheid met het preven-
tieprogramma ‘Aanval op de schooluitval’ het
voortijdige schoolverlaten (VSV) aan. VSV is
niet alleen een probleem voor de jongere zelf,
maar kent ook ongewenste economische en
sociale gevolgen voor de samenleving. Doel
van het programma is om het aantal VSV’ers
te verlagen. Dat is gelukt van bijna 60.000 per
jaar naar 35.000 per jaar in 2012 en 25.000 per
jaar in 2015 (figuur).
De forse daling van het aantal VSV’ers is voor
een groot deel te danken aan de nieuwe aan-
pak. Belangrijk onderdeel van deze aanpak
is om de beschikbare gegevens beter te ont-
sluiten en er een beter gebruik van te maken.
Zo blijkt kortdurend verzuim een belangrijke
voorspeller van uiteindelijke uitval te zijn.
Dankzij het digitaal verzuimloket van DUO
hebben zowel scholen, gemeenten als ouders realtime-inzicht in
het verzuimgedrag
van leerlingen. Door
de strakke informa-
tievoorziening kan
men sneller actie on-
dernemen als er ver-
zuimd wordt, zodat de jongere binnenboord
gehouden kan worden.
Daarnaast zijn er prestatieafspraken ge-
maakt tussen scholen, gemeenten en het
Rijk. Als onderdeel van die afspraken kunnen
scholen daarbij extra middelen krijgen om be-
paalde doelstellingen te behalen. Deze pres-
tatieafspraken hebben er mede toe geleid dat
professionals uit de regio veelvuldig samen-
komen om schooluitval aan te pakken. De
contactgemeente van de regio vervult de rol
van ‘regisseur’, en elke regio bepaalt zelf via
een regionale probleemanalyse welke maat-
regelen er worden ingezet. Het ministerie
geeft ondersteuning in de vorm van generieke
beleidsmaatregelen, en veelvuldig het land in
trekkende accountmanagers delen best practi-
ces en transparante cijferproducten.
In Nederland heeft met name Hessel Oosterbeek een grote rol
gespeeld in de bewustwording van het belang van experimenteel
onderwijsonderzoek. Het CPB is halverwege de jaren nul ook meer
nadruk gaan leggen op experimenten. Met name onder leiding van
Dinand Webbink propageerde het CPB het gebruik van (quasi-)ex-
perimentele onderzoeksmethodes. Naast eigen effectstudies gaat
het CPB steeds meer over tot het op een rij zetten van wat zij noe-
men ‘kansrijk onderwijsbeleid’, waarvan Nederlands of internatio-
naal quasi-experimenteel onderzoek aantoont dat het effectief en
doelmatig is (Cornet et al., 2006).
Mede door deze ontwikkelingen is ook het Ministerie van OCW
meer gaan nadenken over het belang van experimenten. In 2009
kwam het grootschalige onderzoeksprogramma OnderwijsBe-
wijs. In 2010 startte het ministerie het project Zicht op effectivi-
teit en werd met subsidie van het ministerie het Top Institute for
Evidence Based Education Research (TIER) opgericht dat tot doel
heeft evidence-based kennis over het onderwijs te genereren. In
2011 ging het programma InnovatieImpuls Onderwijs (IIO) van
start en is gewerkt aan prestatiebeloning in het onderwijs. In 2012
werd het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) op-
gericht en met de onderwijsraden afgesproken scholen zelf meer
te laten kiezen voor bewezen effectieve methodes tegen pesten
op school.
lijk te verwezenlijken. Het is een uitdaging voor onderzoekers om crea-
tieve oplossingen voor deze praktijkproblemen te ontwikkelen.
Om het onderwijs vooruit te helpen moet men de juiste experimen-
ten doen. Nu wordt de keuze van experimenten grotendeels bepaald
door kosten en praktische haalbaarheid. Eigenlijk ontbreekt het aan
onderzoek en een onderzoekmethodologie die kan vaststellen welke
experimenten de cruciale informatie opleveren waarmee het onderwijs
substantieel te verbeteren is. Met deze kennis zou men experimenten
gerichter kunnen inzetten. Zo ontdekt men sneller hoe onderwijs beter
gemaakt kan worden.
LITERATUUR
Angrist, J.D. en V. Lavy (1999) Using Maimonides’ rule to estimate the effect of
class size on scholastic achievement. The Quarterly Journal of Economics, 114(2),
533–575.
Borghans, L., T. Schils en I. de Wolf (2015) Experimentalism in Dutch education po-
licy: experiences and lessons learned
. Maastricht: Universiteit van Maastricht.
Cornet, M., F. Huizinga, B. Minne en D. Webbink (2006) Kansrijk kennisbeleid.
CPB Document, 124.
Casus 2: Aanval op schooluitval
Onderwijsexperimenten en beleid in Nederland
Voortijdige schoolverlaters
VMBO leerlingen krijgen voorlichting tijdens Beroepenfeest Almere On Sta
ge. Doel hiervan is
vroegtijdige schooluitval voorkomen.
Foto: Goos van der Veen, Hollandse Hoogte
0
1
0
2
0
3
0
4
0
5
0
6
0
7
0
8
0’0 1-
’02 ’0
2-
’03 ’0
3-
’04 ’0
4-
’05 ’0
5-
’06 ’0
6-
’07 ’0
7-
’08 ’0
8-
’09 ’0
9-
’10 ’10-
’11 ’11-
’12 ’12-
’13’13-
’14 ’14-
’15
Do
els te llin g
In duizendenRe
alis a tie

Auteurs