Ga direct naar de content

Homo economicus als proefdier

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 5 2002

Homo economicus als proefdier
Aute ur(s ):
Offerman, Th. (auteur)
Potters, J.J.M. (auteur)
De auteurs zijn als KNAW-onderzoekers verb onden aan respectievelijk de Universiteit van Amsterdam en de Katholieke universiteit Brabant
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4354, pagina 264, 5 april 2002 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

Het economisch onderzoek maakt steeds meer gebruik van experimenten. De opkomst van de experimentele methode zorgt ervoor dat
de economische wetenschap niet tot een scholastische bezigheid verwordt. Experimenten inspireren tot nieuwe theorievorming,
terwijl deze theorieën weer leiden tot nieuwe experimenten. Wat zijn de doelen, voor- en nadelen en belangrijkste bevindingen van
deze methode?
“Het laboratoriumexperiment is voor de natuurwetenschappen een machtig hulpmiddel gebleken, omdat op die manier ingewikkelde
problemen kunnen worden vereenvoudigd. In de economie zijn dergelijke experimenten niet mogelijk.” 1 Dit is wat we lange tijd
leerden in een van de eerste lessen over economie. In de laatste decennia is er echter veel veranderd. Laboratoriumexperimenten zijn
een geaccepteerd onderdeel geworden van de economische gereedschapkist. Wetenschappelijke tijdschriften publiceren steeds meer
experimentele studies. Ook beleidsgericht onderzoek maakt steeds vaker gebruik van experimenten. Experimenteel economen hebben
zelfs een eigen vereniging (Economic Science Association), een eigen tijdschrift (Experimental Economics), en hun eigen helden
(Vernon Smith, Charles Plott, Reinhard Selten). Experimenten hebben ook een plaats verworven in het curriculum van de (betere)
economieopleidingen en een tweetal Nederlandse economische faculteiten heeft een eigen laboratorium (creed in Amsterdam en
Centerlab in Tilburg).
Toch is voor velen de experimentele economie nog een tamelijk onbekend terrein. Daarom geven wij hier een korte inleiding, waarin we de
volgende vragen behandelen 2. Wat zijn economische experimenten? Waarvoor worden ze gebruikt? Wat zijn de voor- en nadelen? Tot
welke nieuwe inzichten heeft de experimentele methode geleid?
Een experiment
In een economisch experiment observeert men, net als in de experimentele psychologie, de beslissingen van proefpersonen in een
gecontroleerde laboratoriumsituatie. Proefpersonen worden uitgenodigd om deel te nemen aan een experiment. Zij worden willekeurig
toegewezen aan één van de computers in het laboratorium. In het laboratorium is alle communicatie tussen de deelnemers verboden,
behalve de communicatie die expliciet is toegestaan volgens de regels. De computers zijn door middel van een (lokaal) netwerk met elkaar
verbonden. Als alle deelnemers zitten, krijgen zij instructies over het experiment te lezen. Voordat het experiment van start gaat, moeten
de deelnemers met succes enkele vragen over het experiment beantwoorden en worden veelal één of twee oefenperioden gespeeld om
deelnemers bekend te maken met de regels van het experiment.
Daarna begint het experiment. Proefpersonen verdienen geld met hun beslissingen. Hoe beter ze beslissen, hoe meer geld ze verdienen.
De leider van het experiment (de experimentator) heeft ervoor gezorgd dat de uitbetalingen gemiddeld hoger zijn dan de deelnemers
buiten het laboratorium in een vergelijkbare tijdspanne zouden verdienen. Getuige de verhitte discussies die deelnemers vaak na afloop
van het experiment voeren over het vermeende asociale of domme gedrag van andere deelnemers, nemen zij het experiment zeer serieus.
Op deze wijze wordt een economische werkelijkheid in een laboratoriumsituatie gecreëerd, een werkelijkheid waarin men economische
wetmatigheden kan bestuderen. Aan het einde van het experiment vullen deelnemers soms nog een vragenlijst in, waarin naar het
waarom van de beslissingen wordt gevraagd en waarin sociale achtergrondkenmerken van de deelnemers worden gevraagd. Daarna
betaalt de experimentator de deelnemers privé uit.
Het doel van experimenten
Toetsen van hypotheses en theorieën
In de micro-economie worden veronderstellingen over de te bestuderen situatie (aantal actoren, beschikbare hulpbronnen en informatie,
regels van interactie, instituties, enzovoort) gekoppeld aan veronderstellingen over gedrag en verwachtingen (eigenbelang, rationaliteit)
om daarmee voorspellingen over de uitkomsten van het systeem te kunnen afleiden. Door de veronderstellingen over gedrag of
verwachtingen te variëren, kan de onderzoeker concurrerende hypo-theses afleiden. Experimenten worden met name gebruikt om
concurrerende hypotheses en theorieën op hun geldigheid te vergelijken.
Empirische wetmatigheden

Daarnaast worden experimenten gebruikt om nieuwe empirische wetmatigheden te ontdekken langs meer inductieve wijze. Reinhard
Selten is een fervent voorstander van het aanwenden van de experimentele methode voor dit doel. Hij vergelijkt het uitvoeren van een
experiment wel eens met het maken van een reis naar de maan. Je kunt naar de maan gaan om de theoretische voorspelling te toetsen dat
er rode stenen liggen. Een experimentator die teveel aan de leiband van theoretici loopt, loopt het gevaar veel werk te doen om met een
relatief teleurstellend resultaat terug te komen: er liggen geen rode stenen op de maan. Had hij beter gekeken, dan had hij echter
misschien wel blauwe of gele stenen gevonden en was hij wél met interessante resultaten teruggekomen. Iemand als Selten is van
mening dat experimentele economen zich niet teveel door theoretici moeten laten knechten en dat ze voorrang moeten verlenen aan het in
kaart brengen van alle facetten van menselijk gedrag.
Beleid
Tenslotte wordt de experimentele methode vaak aangewend om beleidsmakers te adviseren. Zo laat de Federal Communications
Commission in de Verenigde Staten zich vaak informeren door de resultaten van experimenten bij het verfijnen van de regels voor
spectrumveilingen zoals de activiteitsregel (wie mag nog meebieden) en de intrekregel (wanneer mag een bod nog worden ingetrokken).
Uiteraard zijn alle drie doeleinden interessant. Als we een rondje langs de toptijdschriften maken, valt wel op dat redacteuren en
referenten het meest gecharmeerd lijken te zijn van experimentele artikelen die als doel hebben de voorspellende kracht van (alternatieve)
theorieën te vergelijken.
De voordelen van experimenten
Gecontroleerde variatie
Het grote voordeel van de experimentele methode is dat de situatie kan worden gecontroleerd en dat de uitkomsten nauwkeurig kunnen
worden waargenomen. Met name de mogelijkheid tot gecontroleerde variatie is hier een belangrijk wapen. Een experimentator heeft de
mogelijkheid om slechts één omgevingsvariabele te variëren en de rest constant te houden. Zo kan bij een vergelijking van twee situaties
voldaan worden aan de ceteris paribus clausule, terwijl dat bij gegevens uit de economische praktijk (door middel van een tijdreeks of
cross-sectie) veelal een onrealis-tische aanname is.
Geldigheid gedragsveronderstellingen
Een gerelateerd voordeel is dat de experimentator de uitbetalingen aan de proefpersonen controleert. In een experiment is duidelijk welke
actie tot welke uitbetaling leidt. In de jaren tachtig werd zelfs wel gesteld dat het mogelijk was om in experimenten preferenties te
induceren via de uitbetalingen. Recent werk, onder meer op het gebied van eerlijkheid en ongelijkheidsaversie, laat zien dat deze stelling
te optimistisch was. Proefpersonen laten zich niet alleen leiden door de monetaire consequenties, maar ook door sociale consequenties
van hun acties. Doordat de experimentator de uitbetalingen controleert en kent, ontstaat wel een veel scherper zicht op de geldigheid van
de gedragsveronderstellingen.
Additionele informatie
Bovendien is het in een experiment relatief gemakkelijk om additionele informatie over de proefpersonen te krijgen. Een experimentator
kan deelnemers vragen hun verwachtingen te formuleren omtrent het gedrag van andere deelnemers. Er bestaan methodes om
deelnemers financieel te motiveren om die verwachtingen zo goed mogelijk weer te geven. Het is ook mogelijk om in een aparte test te
achterhalen of een proefpersoon altruïstisch, individualistisch of competitief ten opzichte van andere deelnemers is ingesteld. Dit soort
additionele informatie is zeer nuttig bij het interpreteren van menselijk gedrag.
Zuivere vergelijking
Naast controle staat een experimentator het sterke wapen van de aselekte toewijzing ter beschikking. Als een onderwijseconoom de
prestaties van twee onderwijssystemen in het veld vergelijkt, weet zij niet of het ene systeem tot betere resultaten leidt omdat de
lesmethode beter is of omdat het andere meer gemotiveerde leerlingen en ouders aantrekt. In een experiment kunnen proefpersonen
willekeurig aan de situaties worden toegewezen, waardoor het mogelijk is om de situaties onder zuivere omstandigheden te vergelijken.
Nieuwe instituties
Een ander belangrijk voordeel van experimenten is dat gegevens kunnen worden verkregen over nieuwe instituties die in de praktijk nog
niet bestaan. Als men benzinestations wil veilen, een spotmarkt voor emissierechten wil opzetten of een nieuw sanctieregime in de
sociale zekerheid wil implementeren, dan zijn hierover nog geen gegevens uit de praktijk beschikbaar. Men zou dan een veldexperiment
kunnen uitvoeren waarbij men verschillende nieuwe instituties een tijdje ‘uitprobeert’, maar dit is uitermate kostbaar en (politiek) erg
riskant. Laboratoriumexperimenten vormen dan een relatief eenvoudig en goedkoop alternatief. Bovendien heeft een
laboratoriumexperiment ook hier weer het voordeel dat de alternatieve instituties onder identieke omstandigheden kunnen worden getest.
Herhaling
Tenslotte geeft de experimentele methode de onderzoeker de mogelijkheid tot herhaling. In de praktijk zijn er vaak niet voldoende
observaties om conclusies met statistische validiteit te trekken. Zo is er de afgelopen tijd veel discussie geweest over succes en falen
van verschillende umts-veilingen in Europa. Het probleem bij deze discussie is dat er slechts één observatie per land beschikbaar is en
dat het niet duidelijk is of deze observatie een gevolg van pech of geluk is of een zuivere reflectie van het veilingmechanisme geeft. In
een experiment kan een veiling zo vaak herhaald worden dat conclusies met statistische betrouwbaarheid getrokken kunnen worden.
Daarnaast heeft een onderzoeker de mogelijkheid om de experimenten van een andere onderzoeker te repliceren, zodat gekeken kan
worden in hoeverre resultaten robuust zijn.
Externe validiteit

Externe validiteit
Een belangrijke vraag over de experimentele methode is in hoeverre de resultaten generaliseerbaar zijn. Hierbij kan men een onderscheid
maken tussen populatievaliditeit (geschiktheid van de proefpersonen) en omgevingsvaliditeit (geschiktheid van de experimentele opzet).
Wat het eerste betreft is een veelgehoord kritiekpunt dat experimenten vaak gebruik maken van studenten als proefpersonen en dat
studenten zich anders gedragen dan de professionals in het veld. Replicaties van experimenten die zijn uitgevoerd met professionals uit
het veld als proefpersonen laten over het algemeen zien dat er opvallend veel overeenkomsten zijn tussen de uitkomsten die worden
verkregen met professionals en met studenten. Bovendien dient men te bedenken dat het bij experimenten meestal niet gaat om de
‘puntvoorspellingen’ (hoeveel procent van de proefpersonen vertoont een bepaald gedrag) maar veel meer om de ‘comparatieve
statica’ (in welke richting verandert het gedrag als bepaalde parameters in de omgeving of instituties worden veranderd). Met name deze
comparatieve statica blijkt vaak zeer robuust bij het gebruik van verschillende groepen van proefpersonen. Merk overigens op dat het
vraagstuk van de populatievaliditeit geen kritiekpunt op de experimentele methode als zodanig is. Het staat een ieder vrij om de subject
groepen te gebruiken die hij het meest relevant acht.
Ten aanzien van de omgevingsvaliditeit komt de kritiek er vaak op neer dat experimenten ‘kunstmatig’ of te eenvoudig zijn om
generalisaties toe te laten. Gebeurtenissen doen zich in de praktijk niet geïsoleerd voor, maar zijn ingebed in een complexe sociale
werkelijkheid. Het is in dit verband echter belangrijk om op te merken dat de theoretische modellen vaak ook eenvoudig zijn. Het gaat er
immers om zo goed mogelijk de essentie van een situatie te begrijpen en te abstraheren van minder belangrijke omgevingsvariabelen.
Bovendien is de experimentele methode bij uitstek geschikt om de complexiteit van de situatie stapsgewijs op te voeren in een serie van
experimenten. Zo kan men bijvoorbeeld in een eerste experiment de proefpersonen geïsoleerd beslissingen laten nemen, en in een tweede
experiment communicatie toelaten. Hierdoor wordt het mogelijk om precies te achterhalen welke factor verantwoordelijk is voor welke
veranderingen in het waargenomen gedrag.
Ook de kritiek op de omgevingsvaliditeit lijkt geen kritiek op de aard van de experimentele methode. Het staat een ieder vrij om een
experiment zo realistisch te maken als hij zelf wil. Wel doet een onderzoeker er goed aan zich te realiseren dat er een afruil is tussen
realisme en controle. Het ultieme realistische experiment ligt natuurlijk in de werkelijkheid buiten het laboratorium, maar daar heeft de
onderzoeker de mogelijkheid op controle grotendeels verloren. Tenslotte kan er nog op worden gewezen dat de gedragspatronen die
worden waargenomen in laboratoriumexperimenten vaak in grote lijnen overeen blijken te komen met het gedrag dat wordt waargenomen
bij selectieve replicaties in het veld 3.
Toch moet natuurlijk erkend worden dat de experimentele methode, net als elke methode, zijn beperkingen heeft. Experimenten zijn geen
panacee maar een aanvullende bron van informatie. Empirische resultaten zijn meest overtuigend als ze zowel in het veld als in een
experiment zijn waargenomen.
Triomf van de micro-economie
Centraal in de micro-economie staat het model van de competitieve markt. Als de prijs gelijk is aan de evenwichtsprijs geldt dat de
gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Goed beschouwd is dit model vooral een kwestie van definitie. Impliciet
wordt echter vaak verondersteld dat dit evenwicht ook daadwerkelijk tot stand zal komen. Soms wordt een Walrasiaanse veilingmeester
naar voren geschoven om dit te onderbouwen, maar niemand heeft deze mythische figuur ooit ontmoet. In feite blijft de markt zelf buiten
beeld in dit model, en wordt niet aangegeven hoe die werkt. Terechte vragen zijn dan ook: komt het competitieve evenwicht tot stand?
Wanneer komt het stand? Hoe komt het tot stand? Dit is het terrein waar Vernon Smith, een van de grondlegger van de experimentele
economie, zijn meest fundamentele bijdrage heeft geleverd.
Om de stelling van het competitieve evenwicht te toetsen, heeft een onderzoeker kennis nodig van de loop van de vraag- en
aanbodcurve. Die kennis is er in het veld nooit. In een experiment heeft de onderzoeker echter wél kennis van de vraag- en aanbodcurve.
Deze kunnen namelijk door de onderzoeker worden geïnduceerd. Zij verdeelt de proefpersonen in kopers en verkopers. Zij vertelt elke
koper voor hoeveel geld deze een eerste product, een tweede product, enzovoort, aan het einde van het experiment kan omwisselen. Zij
vertelt elke verkoper hoeveel geld deze aan de experimentator moet betalen om een eerste, tweede, product enzovoorts, te produceren.
Dankzij deze eenvoudige truc kent de experimenteel onderzoeker de vraag- en aanbodcurve en daarmee het competitieve evenwicht.
Vervolgens kan zij kijken of de prijs die tot stand komt in de buurt van het competitieve evenwicht ligt. Ook kunnen vraag- en
aanbodfunctie worden gevarieerd om te kijken of het evenwicht zich volgens de theorie aanpast.
In veel experimentele markten blijkt de prijs reeds snel naar het competitieve evenwicht te convergeren, verrassend genoeg zelfs als er
slechts weinig kopers en verkopers zijn. Wel blijkt de snelheid van convergentie af te hangen van institutionele details. Zo blijkt een
tweezijdige veilingmarkt, waarop iedere handelaar kan bieden en loven en waarop alle prijzen publiekelijk bekend gemaakt worden (zoals
een aandelenmarkt) tot efficiëntere resultaten te leiden dan een markt waarop elke transactieprijs slechts bekend is aan de betrokken
koper en verkoper (zoals een vlooienmarkt). Daarnaast blijken markten waar verkopers een vaste prijs vragen waarop niet kan worden
afgedongen, zoals in de meeste Westerse winkels, tot gemiddeld hogere prijzen, tragere convergentie en lagere efficiëntie te leiden dan
markten waar zowel verkopers als kopers hun bied- en laatprijzen kunnen aanscherpen.
Er is nog een veelheid aan andere experimentele resultaten over de werking van markten zoals over de rol van transactiekosten,
transparantie, marktmacht en en asymmetrische informatie. De abstracte begrippen markt en evenwicht krijgen daardoor een steeds meer
concrete invulling en de essentiële institutionele details van markten worden blootgelegd.
Falen van de micro-economie
Mede als gevolg van de resultaten van experimenten wordt in toenemende mate getwijfeld aan de zeer strenge
rationaliteitsveronderstellingen die in de economie vaak gebruikt worden. Zelfs zeer ervaren actoren zijn slechts ‘begrensd rationeel’. Nu
is dat op zich nog niet zo schokkend, als mensen gemiddeld genomen maar rationeel zouden zijn. Het blijkt echter dat ze op een
systematische wijze irrationeel zijn. Zo zijn ze vaak te optimistisch en hebben ze de neiging om informatie in hun eigen voordeel uit te
leggen. Verder zijn ze veel gevoeliger voor verlies dan voor winst en kortzichtig in het afwegen van beiden.
Bovendien blijken actoren vaak niet uitsluitend geïnteresseerd in hun eigen materiele verdiensten, maar hebben zij ook oog voor de

verdiensten van anderen en zijn zij gevoelig voor rechtvaardigheids-overwegingen. Er zijn reeds belangrijke aanzetten gedaan om
begrensde rationaliteit en sociale oriëntaties van actoren op te nemen in theoretische modellen. Hoe dit op de beste manier kan is
onderdeel van intens debat. Zo is er bijvoorbeeld discussie over de vraag in hoeverre intenties belangrijk zijn. Als ik voordeel ondervind
van het gedrag van iemand anders, beloon ik diegene dan altijd of alleen als dat voordeel ook door de ander bedoeld was? Lokt voordeel
van intentioneel gedrag van een andere een even sterke reactie uit als nadeel van intentioneel gedrag van een ander? Antwoorden op dit
soort vragen kunnen tot belangrijke nieuwe inzichten leiden. Zo gaat één van de recente verklaringen voor werkloosheid ervan uit dat
lonen op de arbeidsmarkt hoger zijn dan competitieve lonen als gevolg van een impliciete, niet-contractuele uitruil tussen werkgevers en
werknemers: de werkgever geeft de werknemer een hoger dan noodzakelijk loon en de werknemer beloont de werkgever door er niet de
kantjes af te lopen waar dat eventueel mogelijk is. Een andere belangrijke discussie betreft de vraag of, en onder welke omstandigheden,
de aanwezigheid van concurrentie de grenzen aan de rationaliteit corrigeert. Deze klassieke verdediging van de rationaliteitshypothese
lijkt echter steeds meer terrein te moeten inleveren.
Conclusie
De economische wetenschap heeft in de loop der tijd een verfijnd theoretisch instrumentarium ontwikkeld. De aannames in veel modellen
zijn echter dermate subtiel, dat de resultaten moeilijk getest kunnen worden met ruwe veldgegevens. Er is altijd wel een variabele die men
niet kan observeren of controleren. De opkomst van de experimentele methode zorgt ervoor dat de economische wetenschap niet tot een
scholastische bezigheid verwordt. In een experiment kunnen de belangrijkste parameters van de omgeving en de instituties worden
gecontroleerd en gevarieerd. Daardoor wordt het mogelijk theorieën ‘op hun zijn eigen domein’ te onderzoeken. Experimenten inspireren
daardoor tot nieuwe theorievorming, terwijl deze theorieën weer leiden tot nieuwe experimenten. Zo is er in de afgelopen decennia een
frisse dialoog tussen empirie en theorie op gang gekomen.

1 A. Heertje, Kern van de economie 1, 7de druk, Stenfert Kroese, Leiden, 1976, blz. 13.
2 Drie uitstekende handboeken zijn: D. Davis en C. Holt, Experimental economics, Princeton University Press, 1993; D. Friedman en S.
Sunder, Experimental methods – a primer for economists, Cambridge University Press, 1994; en J. Kagel en A. Roth, Handbook of
experimental economics, Princeton University Press, 1995.
3 Zie bijvoorbeeld M. Haan en P. Kooreman, Free riding and the provision of candy bars, Journal of Public Economics, vol. 83, 2002, blz.
279-293.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs