Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 16 2016

.

208Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
ESB Statistiek
020
.000
4
0.0 00
6
0 .0 00
8
0 .0 00
1
0 0.0 00
1
20 .000
0
1
0‘00 ‘01‘02 ‘03‘04 ‘05‘06 ‘07‘08‘09‘10 ‘11‘12 ‘13‘14 ‘15
203
0
4
0
5
0
6
0
7
0
8
0
9
0 In miljard euro
E
xp ort w aard e a gra ris ch e p ro ducte n ( lin kera s)A anta l p rim air e b ed rijv e n ( re ch te ra s)
–0 ,6
–0
,4
–0
,20
0
,2
0
,4
0
,6
0
,8 In procentpuntense
p2014 20152016oktnov dec jan feb marapr mei jun jul aug sep okt nov dec jan
Duit s la ndF ra nkrijkS pa njeN ed erla ndB elg iëI ta lië
O
ok in 2015 heeft Nederland meer agrarische producten geëx –
porteerd dan in het jaar ervoor. Met een totale exportwaarde
van ruim 80 miljard euro heeft Nederland zijn tweede plaats
weten te behouden als exporteur van landbouwproducten wereldwijd.
Hierdoor verstevigt Nederland ook zijn positieve imago op het gebied
van landbouw. Deze groei staat lijnrecht tegenover de forse afname van
het aantal land- en tuinbouwbedrijven. Over de afgelopen 10 jaar is dat
afgenomen met ruim 50 procent. De bedrijven die zijn overgebleven, zijn
groter en efficiënter ingericht om aan de exportvraag te kunnen voldoen.
Naast het feit dat de export van landbouwproducten belangrijk is voor
het positieve imago van de Nederlandse boer en tuinder, levert het ook
een substantiële bijdrage aan onze handelsbalans. In 2015 was de export
van agrarische producten goed voor een vijfde van de totale Nederlandse
goederenuitvoer. Met een agrarisch handelsoverschot van 26 miljard
euro is de bijdrage aan het totale handelsoverschot meer dan 50 procent.
Onze belangrijkste handelspartner voor landbouwproducten is Duits-
land. Onze oosterburen namen vorig jaar ruim een kwart van de totale
export voor hun rekening. Daarbovenop komt nog eens dat een kleine
20 procent van onze agrarische import uit Duitsland komt. De voor –
naamste groei voor de export van agrarische producten zit buiten de Eu –
ropese Unie. De totale uitvoer over de Uniegrenzen bedroeg vorig jaar
bijna een kwart van de totale uitvoer. Hiermee is de export met circa 5
procentpunten toegenomen over de afgelopen 10 jaren. Uiteraard heeft
ook de zwakke positie van de euro hieraan afgelopen jaar positief bij –
gedragen. Azië, met China voorop, is de belangrijkste groeimarkt van de afgelopen en ook de komende jaren. Het totale exportaandeel van
deze regio bedraagt inmiddels 10 procent. Met de toenemende welvaart
en de groeiende bevolking blijft de vraag naar Nederlandse landbouw

producten daar ook de komende jaren waarschijnlijk erg fors. Dit maakt
aannemelijk dat de exportpositie van de landbouwsector minimaal gelijk
zal blijven. Gelijktijdig zal het aantal bedrijven verder afnemen, omdat
produceren voor de exportmarkt vraagt om kostprijs-efficiency. ■
FRANK
RIJKERS (ABN AMRO)
Landbouwexport opnieuw naar recordhoogtei n t e r n at i o n a a l
Verschil tussen CPI- en HICP-inflatie m o n e ta i r
N
aast de geharmoniseerde Europese maatstaf voor inflatie – de ge –
harmoniseerde index voor consumentenprijzen (HICP) – heb –
ben vrijwel alle eurolanden ook een eigen nationale consumen –
tenprijsindex (CPI). De nationale CPI wordt gebruikt om binnenlandse
ontwikkelingen in kaart te brengen (rond bijvoorbeeld koopkracht), voor
binnenlands beleid (indexatie van uitkeringen en pensioenen), en speelt
een rol bij de loononderhandelingen. Voor vergelijkingen tussen landen
zijn de CPI-maatstaven niet geschikt en moet de HICP worden gebruikt.
De gestandaardiseerde HICP is van belang voor de berekening van de con –
sumptieprijsindex voor het eurogebied als geheel en deze grootheid speelt
een belangrijke rol bij het monetaire beleid van de ECB.
Beide inflatiemaatstaven zijn sterk gecorreleerd en geven binnen ieder
land kleine onderlinge verschillen. Van de grote landen van het euroge –
bied is alleen in Duitsland en Nederland de correlatie lager dan 0,99 in
de periode 2005–2015. Nederland is een uitschieter, met een correlatie
van 0,95. De CPI-inflatie in Nederland is de laatste maanden altijd hoger
geweest dan de HICP-inflatie. Eind 2014 bedroeg het verschil zelfs meer
dan 0,7 procentpunt (figuur). In een verder verleden is de HICP-inflatie
echter ook hoger geweest dan de CPI-inflatie.
De CPI-maatstaven hebben in ieder land hun specifieke eigenaardighe –
den. De belangrijkste oorzaak van de hogere CPI-inflatie in Nederland
ligt in de behandeling van woonkosten voor eigenwoningbezitters. In
Nederland en Duitsland wordt in de CPI een toegerekende huur voor
eigenwoningbezitters meegenomen, terwijl dit in de HICP niet gebeurt.
Dit leidt recent tot een hogere CPI-inflatie doordat de huren de afgelo -pen tijd sneller stegen dan de inflatie. Naast de toegerekende huur wor

den in Nederland en veel landen de kosten voor gezondheidszorg in de
CPI anders behandeld. In sommige landen geldt dat ook voor onderwijs.
Verder heeft de Nederlandse CPI betrekking op uitgaven van Nederlan –
ders in Nederland en in het buitenland. De HICP heeft betrekking op
uitgaven in Nederland door Nederlanders en buitenlanders. In de HICP
worden prijsverlagingen tijdens de uitverkoop wel gewoon gemeten.

MARCO HOEBERICHTS EN AD STOKMAN (DNB)
Stijgende exportwaarde bij minder bedrijven
Bron: CBS/LEI
Recente verschillen CPI- en HICP-inflatie
Bron: DNB

209Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
Statistiek ESB
Ruim
KrapRuimte op markt voor personeelswerving
tot 2020 (ROA, AIS)
1020304050
Bruto uurloon (2013, SSB)
Waargenomen Geschatte verband
02
4 6
8
1
0
1
2
1
4
1
6 In procentenW
SN P Sch uld –
b em id delin g S
anerin gs-
k re d ie t W
SN P Sch uld –
b em id delin gS
anerin gs-
k re d ie t
B eta lin gsa ch te rs ta nd
n ie u w k re d ie t B
eta lin gsa ch te rs ta nd p re m ie
Z org ve rz e kerin gw et
N a 2 ja arN a 4 j a ar
B
ij het maken van een opleidings- of beroepskeuze is informatie
over het verwachte rendement van de gemaakte keuze, net als
bij financiële beleggingen, van groot belang. In december 2015
bracht het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt het rap –
port De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 uit waarin een
beeld wordt geschetst van de te verwachten arbeidsmarktontwikkelin –
gen in vraag naar en aanbod van arbeid op de middellange termijn. Het rapport laat zien dat voor sommige beroepen de markt erg ruim is: bij
het vervullen van hun vacatures zullen werkgevers dan naar verwachting
geen knelpunten ondervinden omdat het aanbod ruim voldoende is.
Het gaat hierbij vaak om beroepen met een zeer laag aandeel hoogopge

leiden, zoals kassamedewerkers, verzorgende krachten en hulpkrachten
in de landbouw. De markt is echter ook ruim voor een aantal beroepen
met een groot aandeel hoogopgeleiden, zoals fysiotherapeuten, gespe –
cialiseerde verpleegkundigen en maatschappelijk werkers. Voor deze
beroepen is het ontbreken van knelpunten vooral het gevolg van de gere –
aliseerde en verwachte bezuinigingen in de zorg- en welzijnssector, met
krimp van de werkgelegenheid aan het begin van de prognoseperiode
en licht herstel daarna. Voor andere beroepen is de markt juist erg krap
en worden er grote knelpunten verwacht omdat het aanbod vanuit de
opleidingen tot 2020 onvoldoende is om aan de vraag van werkgevers te
voldoen. Dit geldt bijvoorbeeld voor ingenieurs, elektrotechnisch inge –
nieurs, architecten en software- en applicatieontwikkelaars – doorgaans
beroepen met een hoog aandeel hbo’ers en wo’ers. Maar er zijn ook een
aantal beroepen op lagere opleidingsniveaus waarvoor knelpunten in de
werving worden verwacht, zoals elektriciens en elektronicamonteurs, as-
semblagemedewerkers en procesoperators. Overall is het verband tussen
de ruimte op de arbeidsmarkt naar beroep en het uurloon in die beroe –
pen negatief: het loon is lager naarmate de verwachte ruimte op de markt
groter is (figuur). Als een vraagoverschot voor een beroep resulteert in
stijgende lonen, dan zullen de loonverschillen tussen de beroepen voor
hoog- en laagopgeleiden groeien. ■
DIDIER FOUARGE (ROA)
Ruime markt en lage lonenf i n a n c i ë l e m a r k t e n
e c o n o m i e
e n s a m e n l e v i n g
J
aarlijks beginnen meer dan 35.000 mensen aan een schuldentraject.
Mensen in een schuldentraject hebben een zwakke positie op de ar –
beidsmarkt en een hoge uitkeringsafhankelijkheid. Van de ex-schul –
denaren heeft 20 à 30 procent een bijstandsuitkering , tegen 3 procent
van alle Nederlanders tussen 18 en 65 jaar. Schuldenaren zijn relatief
vaak alleenstaand, laag opgeleid en niet-westers allochtoon.
Drie typen trajecten kunnen onderscheiden worden: het wettelijke tra -ject (WSNP: Wet schuldsanering natuurlijke personen) en twee typen
minnelijke trajecten, te weten schuldbemiddeling en saneringskrediet.
Bij het wettelijke traject en schuldbemiddeling betaalt de schuldenaar
in termijnen een deel van de schuld af aan de schuldeisers. Na afloop
van een traject vindt finale kwijting van de resterende schuld plaats. Bij
het saneringskrediet vindt finale kwijting van de schulden aan het begin
van het traject plaats. De resterende schuld wordt overgenomen door de
kredietbank.
De figuur laat zien dat op een groot deel van nieuw afgesloten kredieten
een nieuwe betalingsachterstand ontstaat: na beëindiging van een traject
heeft vier jaar later 9 tot 15 procent van de ex-schuldenaren een of meer

dere nieuwe kredieten afgesloten en 4 tot 6 procent van de ex-schulde –
naren heeft dan weer een betalingsachterstand op een nieuw afgesloten
krediet. Vier jaar na beëindiging van een traject heeft 10 tot 14 procent
een betalingsachterstand op de premie voor de Zorg verzekeringswet, te –
genover 2 procent van alle Nederlanders.
Gemeenten zetten dienstverlening in om terug val in schulden te voor –
komen. Deze bestaat bijvoorbeeld uit vroegsignalering van het risico op
schulden, het helpen bij het aanvragen van toeslagen en het overnemen
van de verantwoordelijkheid voor de financiële administratie. Dienstver –
lening wordt zowel tijdens als na het traject ingezet. Budgetbeheer tijdens
het traject blijkt terug val in schulden te voorkomen. Van verdere bege –
leiding tijdens het traject is geen effect gevonden op de kans op terug val.
De gevolgen van dienstverlening die wordt ingezet na afronding van het
traject zijn nog onbekend. ■
ROBERT SCHOLTE (SEO ECONOMISCH ONDERZOEK)
De financiële positie van ex-schuldenaren
Verband tussen verwachte ruimte van de markt
en bruto-uurloon, naar beroep
Bron: ROA
Terugval in schulden
Bron: SEO Economisch Onderzoek (2015), gebaseerd op gegevens van BKR e
n CBS

Auteurs