Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 2 2016

176Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
ESB Statistiek
00
,5
1
,0
1
,5
2,0
2,5 3
,0
3
,5
In procenten
–1 .000
–5
00
0
5
0 0
1
.0 00
1
.5 00
2.0
00
2.5
00 In euro’s1
8 24 30 36 42 48 54 60 66 72 78 84 90 96 10 2 10 8 114 120 126 13 2 13 8 14 4 15 0
A andeel p opula tie a lle en sta ande w erk en den z onder k in dere n (re ch te ra s)
Verschil Nettoloon 2017 – 2013 (linkeras)
0
5
0 0
1
.0 00
1
.5 00
2.0
00
2.5
00
3
.0 00
3
.5 00 In miljoen euro
I II III IV III III IV III III IV III III IV
20 12 2013 2014 2015
O ve rg en om en p en sio en enP re m ie b ate nB ele g gin gsre su lt a at
I
n het regeerakkoord van Rutte II uit 2012 is afgesproken dat werk
meer moet lonen. Door te zorgen dat werkenden netto meer over –
houden wordt het aantrekkelijker om een baan te aanvaarden of
meer uren te werken. Het kabinet heeft verschillende maatregelen geno –
men om dit te bevorderen.
Uit een partiële analyse blijkt dat de fiscale beleidsmaatregelen die het
meeste effect hebben gehad op de verandering van het nettoloon van
werkenden de verhoging van de arbeidskorting , de afbouw van de alge –
mene heffingskorting , de verlaging van de belastingtarieven in de tweede
en derde schijf en de verlenging van de derde belastingschijf zijn.
De figuur toont – ter illustratie – het effect van het fiscale beleid van
het kabinet Rutte II op een alleenstaande werkende zonder kinderen
die het wettelijk minimumloon of meer verdient: wat houdt hij of zij
bij een zelfde brutoloon netto meer over in 2017 vergeleken met 2013?
Daarbij zijn pensioenpremies gelijk verondersteld, terwijl bij de belas-
tingschijven en de heffingskortingen wordt uitgegaan van indexatie. Uit
de figuur blijkt dat een alleenstaande werkende in bijna alle inkomens-
groepen er door het fiscale beleid van het kabinet Rutte II op vooruit is
gegaan, met name aan de onderkant van het loongebouw. Dit voordeel
loopt op tot bijna 2.000 euro voor werkenden met een brutoloon rond
de 20.000 euro. Alle groepen werkenden met een brutoloon tussen het
wettelijk minimumloon en 100.000 euro zijn er minstens 500 euro in
nettoloon op vooruit gegaan door de fiscale maatregelen van dit kabi-
net. Dat is 99 procent van de alleenstaande werkenden zonder kinderen
die het minimumloon of meer verdienen, oftewel ongeveer één miljoen huishoudens. Bijna 80 procent van deze groep is er zelfs 1.000 euro of
meer op vooruit gegaan. Voor alleenstaande werkenden met een inko

men van ongeveer 120.000 euro of meer hebben de fiscale maatregelen
een negatief effect op het nettoloon gehad, van maximaal iets meer dan
500 euro. ■
LARS KROESE (MINISTERIE VAN FINANCIËN)
Fiscale stimulans voor arbeidsparticipatiea r b e i d s m a r k t
Pensioenvermogen bij PPI’s groeit gestaagp e n s i o e n e n
I
n 2011 is het Nederlandse landschap voor arbeidsgerelateerde
pensioenen uitgebreid met, naast pensioenfondsen en levensverze –
keraars, een derde type pensioenaanbieder: premiepensioeninstel –
lingen (oftewel: PPI’s). Momenteel bestaan in Nederland 11 premie –
pensioeninstellingen. De omvang van het pensioenvermogen dat deze
instellingen beheren, groeit gestaag. Aan het eind van 2015 bedroeg dat
zo’n 2,9 miljard euro. Zoals uit de figuur blijkt, is dit vermogen opge –
bouwd door het overnemen van pensioenverplichtingen van de andere
aanbieders (1,6 miljard euro), door de ontvangst van pensioenpremies
van ondernemingen die de pensioenregeling voor hun werknemers bij
een PPI hebben ondergebracht (1,2 miljard euro) en door positieve be –
leggingsresultaten (138 miljoen euro).
Het speelveld voor premiepensioeninstellingen is nauwkeurig afgeba –
kend. Zo mogen PPI’s uitsluitend beschikbare premieregelingen aanbie –
den. Bij dat soort regelingen staat de hoogte van de pensioenpremie wél
vast, maar de hoogte van de uiteindelijke pensioenuitkering niet. Ook
mag een PPI alleen de opbouwfase van het pensioen faciliteren, zodat
een deelnemer op pensioendatum een pensioen aan zal moeten kopen
bij een levensverzekeraar. De PPI (waarvan er vele zijn gelieerd aan een
levensverzekeraar) kan daarbij als tussenpersoon fungeren.
In vergelijking met andere landen maken beschikbare-premieregelingen
(ook wel DC-regelingen, defined contribution, genoemd) in Nederland
een betrekkelijk klein deel uit van het totale pensioenvermogen. Le –
vensverzekeraars en pensioenfondsen beheerden uit hoofde van DC-
contracten eind 2014 zo’n 17,4 miljard euro respectievelijk 5,8 miljard euro aan pensioenvermogen. PPI’s hebben met hun 2,9 miljard euro
aan beheerd vermogen duidelijk hun plaats veroverd in dat deel van het
Nederlandse landschap voor arbeidsgerelateerde pensioenen.
■ ENRICO
VROOMBOUT (DNB)
Effect fiscale maatregelen kabinet Rutte II
op nettoloon alleenstaande werkende zonder
kinderen
Bron: Ministerie van Financiën
Opbouw pensioenvermogen bij PPI’s
Bron:DNB

177Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
Statistiek ESB
0
‘00 ‘01‘02 ‘03‘04 ‘05 ‘06 ‘07‘08‘09 ‘10‘11‘12 ‘13 ‘14‘15‘16
1
0 0
20
0
3
0 0
4
00
5
0 0
6
0 0
B re n t O il p rijs M SC I W ORLD in dollars A EX
In dex j a n 2 0 00 = 1 0 0
Minder dan 31%
31% tot 36%
36% tot 38%
38% tot 42%
42% of meer
“W
all Street in het rood vanwege lagere olieprijs” en
“AEX in herstel door hogere olieprijs”. Twee recente
krantenberichten die een relatie tussen beurskoersen
en olieprijs suggereren. En inderdaad, als je kijkt naar de afgelopen weken
dan is er sinds eind januari 2016 enig verband tussen de beide groothe –
den. Als econoom vraag je je dan twee dingen af: hoe zouden olieprijzen invloed kunnen uitoefenen op de koers – behalve dan via sentiment? En:
bestaat er een verband als je over een langere horizon kijkt?
De figuur geeft duidelijkheid over de tweede vraag : er is geen duidelijk
verband tussen olieprijzen en beurskoersen. De figuur geeft het verband
weer tussen de Brent-olieprijs (per ultimo van iedere maand), een we

reldwijde aandelenindex (MSCI) en de AEX, alle als index met basis-
maand januari 2000 = 100. In een periode van 15 jaar is de olieprijs eerst
vervijf voudigd, om daarna weer bijna terug te keren op het niveau van
2000.
De uitslagen in de beurskoersen vallen hierbij in het niet. In een aan –
tal perioden, zoals tussen 2003 en 2007 en tussen medio 2009 en begin
2011, nemen zowel de olieprijs als de beurskoersen toe. Aangezien dit
periodes zijn van economische groei, of herstel na een economische re –
cessie, valt hieruit geen oorzakelijk verband af te leiden. Mogelijk leidt
een sterk groeiende economie tot een hoge vraag naar olieproducten, en
dus hogere olieprijzen en daardoor stijgende beurskoersen. Als echter de
oliekoersen onder druk staan door overproductie, zoals op dit moment
het geval is, is er geen enkele reden om aan te nemen dat hogere olie –
prijzen goed zouden zijn voor de economische groei, voor de winstver –
wachting van bedrijven. Dus, hogere olieprijzen leiden niet tot hogere
beurskoersen.
■ ALBERT VAN DER HORST (CPB)
Is er een verband tussen beurskoersen en de olieprijs?f i n a n c i ë l e m a r k t e n
e c o n o m i e
e n s a m e n l e v i n g
I
n een recente publicatie van het CBS over de kwaliteit van leven
in Nederland is nagegaan hoe de kwaliteit is verdeeld over bevol –
kingsgroepen. Uitgangspunt was de kwaliteit van leven op indivi-
dueel niveau. Daarvoor is gebruikgemaakt van twaalf jaargangen (2002– 2013) enquêtes met subjectieve gegevens over de eigen gezondheid en
tevredenheid met het leven. Deze gegevens zijn verrijkt met registerin

formatie over onder meer inkomen, uitkeringen en werk.
Er zijn vier klassen van kwaliteit van leven te onderscheiden. De hoogste
klasse – een grote kwaliteit van leven – bevat mensen met een boven –
gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen, die hun eigen gezondheid
positief beoordelen en die tevreden zijn met het leven. De laagste klasse
– geringe levenskwaliteit – omvat personen met een minder dan gemid –
deld inkomen die relatief laag scoren op gezondheid en/of tevredenheid.
Ongeveer een derde van de respondenten valt in de hoogste klasse, een
vijfde in de laagste klasse.
Op deze manier gedefinieerd genieten vooral hoogopgeleiden, mensen
met een baan en mensen met een partner zonder kinderen of met kin –
deren die allemaal 12 jaar of ouder zijn, een grote levenskwaliteit. On –
deraan de ladder staan vooral alleenstaande ouders met jonge kinderen,
65-plussers zonder partner, laagopgeleiden en mensen zonder baan met
al dan niet een bijstandsuitkering.
Kwaliteit van leven is niet alleen ongelijk verdeeld over bevolkingsgroe –
pen. Er zijn ook grote regionale verschillen. Vooral in Zuid-Limburg ,
Friesland en Oost-Groningen is het aantal mensen met een grote levens-
kwaliteit relatief gering (figuur). En vergeleken met de verdeling van het
bbp per capita is kwaliteit van leven nog meer geconcentreerd rond de as
Amsterdam – Utrecht – ’s-Hertogenbosch – Eindhoven.
■ BRUGT KAZE-
MIER EN RUBEN VAN GAALEN (CBS)
Regionale verschillen in kwaliteit van leven
De ontwikkeling van de olieprijs versus
beursontwikkelingen
Bron: Datastream
Percentage inwoners,
exclusief scholieren
en studenten, van
18 jaar of ouder die
een grote kwaliteit
van leven genieten,
2002–2013
Bron:

Auteurs