Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 21 2015

620Jaargang 100 (4720) 22 oktober 2015
ESB Statistiek
0
1
0
20 3
0
4
0
5
0
6
0
P e rc e n ta ge v a n w erke nde n
V ro uw en
Ned Oos ItaDui BelDenZweEU-15 SpaFraVK IerPor Fin
Mannen
4 0
6
0
8
0
1
0 0
1
2 0
1
4 0
1
6 0
1
8 0
2
0 0
1 ,0
1
,2
1
,4
1
,6
1
,8
2
,0
2
,2
2
,4
2
,6
2
,8
3
,0
ja n -’1 1 ja n -’1 2 ja n -’1 3 ja n -’1 4 ja n -’1 5
Euro v ijf- t ot t ie n ja ars in fla tie v erw ach tin g ( lin kera s)V S v ijf- t ot t ie n ja ars in fla tie v erw ach tin g en (lin kera s)O lie p rijs ( re ch te ra s)
I
n p ro ce n te n In dollar per vat
D
e arbeidsparticipatie is in Nederland in personen hoog maar
in gewerkte uren laag. De afgelopen decennia heeft de over –
heid deeltijdwerken gestimuleerd om de arbeidsparticipatie
van vrouwen te verhogen. Deeltijdwerken schept de mogelijkheid om
werk en zorg te combineren. In 1985 participeerde slechts 34 procent
van de Nederlandse vrouwen op de arbeidsmarkt – een schril contrast
met landen als Zweden en Denemarken. In 2014 was de arbeidspartici-
patie van vrouwen opgelopen naar 74 procent en daarmee hoger dan het
Europees gemiddelde. Niet alleen werkende moeders maar ook opval –
lend veel Nederlandse vrouwen zónder kinderen hebben vandaag de
dag een korte werkweek. In de figuur zijn de percentages van mannen
en vrouwen tussen 25 en 49 jaar zonder kinderen weergegeven die wer –
ken in deeltijd. Het percentage Nederlandse vrouwen zonder kinderen
dat werkt in deeltijd ligt met 53,8 procent ver boven het EU-15-ge –
middelde van 23,2 procent. Ook valt op dat het deel deeltijdwerkende
mannen zonder kinderen hoog is in Europees perspectief. Een hogere
arbeidsparticipatie heeft sociale en economische baten. Een langere
arbeidsduur vergroot de economische zelfstandigheid en biedt de moge –
lijkheid eigen talent te benutten. Daarnaast resulteert een hoger arbeids-
aanbod via meer werkgelegenheid in een grotere welvaart en een grotere
grondslag voor voorzieningen als zorg en sociale zekerheid. Er valt dan
ook veel te zeggen voor het stimuleren van verdere groei van de arbeids-
participatie en een toename van het aantal gewerkte uren. De vraag
waarom Nederlanders, ook zonder kinderen, zo weinig uren werken,
blijft actueel. Het antwoord ligt niet voor het oprapen en meer inzicht in de redenen voor de relatief korte gemiddelde werkweek is van belang.
Een logische verklaring is dat het onze preferenties weerspiegelt. Als de
keuze voor deeltijd niet is ingegeven door belemmeringen om voltijd te
werken kan de huidige situatie welvaartsoptimaal zijn. Er kan echter ook
sprake zijn van belemmeringen zoals een hoge marginale belastingdruk
voor tweeverdieners of een tekort aan voltijdbanen in bepaalde sectoren.

JOYCE VAN DER STAAIJ (MINISTERIE VAN FINANCIËN)
Ook zonder kinderen is deeltijdwerken populaira r b e i d s m a r k t
Olie beïnvloedt lange termijn inflatieverwachtingenf i n a n c i ë l e m a r k t e n
D
at olieprijzen een belangrijke invloed hebben op de inflatie is
welbekend. Het zal dan ook niemand verbazen dat de scher

pe daling van de olieprijzen sinds de zomer van 2014 samen –
ging met een afname van de inflatieverwachtingen op de korte termijn.
Een stuk minder intuïtief is echter dat deze daling van de olieprijzen
ook samenging met een afname van de inflatieverwachtingen op de
lange termijn. De figuur toont vanaf halverwege 2011 de ontwikkeling
van de olieprijs en van de 5- tot 10-jaars inflatieverwachtingen voor het
eurogebied en de Verenigde Staten. De inflatieverwachtingen zijn hier –
bij afgeleid uit marktprijzen, wat enige ruis oplevert door fluctuerende
liquiditeits- en risicopremies. In de figuur is de sterke correlatie tussen
olieprijzen en de inflatieverwachtingen sinds de zomer van 2014 goed
te zien. Een econometrische analyse laat zien dat dit verband in de VS al
langer speelt, maar voor het eurogebied een vrij recent verschijnsel is. Er
wordt alleen een significant verband tussen de veranderingen in de olie –
prijs en de inflatieverwachtingen gevonden als er gebruik wordt gemaakt
van cijfers vanaf eind 2011. Het monetaire beleid van de Europese Cen –
trale Bank (ECB) is erop gericht om de inflatie op middellange termijn
terug te sturen naar de doelstelling van vlak onder de 2 procent. Indien
markten volledig vertrouwen hebben in de ECB, ligt de inflatieverwach –
ting op de lange termijn altijd rond de inflatiedoelstelling van de ECB.
We zeggen dan dat de langetermijnverwachtingen verankerd zijn. De
daling van deze verwachtingen, schijnbaar in reactie op de dalende
olieprijs, betekent dat deze verankering is verzwakt. Wellicht hangt dit
samen met het feit dat de beleidsrente de ondergrens heeft bereikt en de gerealiseerde inflatie al enige tijd onder de doelstelling ligt. Economisch
gezien ligt het echter niet voor de hand dat de huidige olieprijzen een
effect zouden hebben op de inflatie op de lange termijn. Een mogelijk

heid is dat er een derde factor is die beide ontwikkelingen aanstuurt,
bijvoorbeeld de mondiale groeivooruitzichten. Nader onderzoek is ech –
ter nodig om hier zinvolle conclusies over te kunnen trekken. ■
STEVEN
JONK
(DNB)
Deeltijdwerkenden zonder kinderen, tussen 25–49 jaar
Bron: Eurostat
Ontwikkeling olieprijs en inflatieverwachtingen
Bron: DNB

621Jaargang 100 (4720) 22 oktober 2015
Statistiek ESB
01
2 3
4 5
6
7
8 9
1
0 In procenten
2010 2011 2012 2013 2014
L andbouwO nderw ijsT ech nie kE co nom ieG ezo ndheid szo rgG ed ra g e n M aats ch appijK unst
8 5
9
0
9
5
1
0 0
1
0 5
1
10
1
15 2010=100
20 07 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015-kw2
C PI i n fla tieC PI F in ancië le d ie n ste nP rijs p eil f in ancië le a udit s e n a dvis e rin g d oor a cco unta ntsT ota al a anta l a cco unta nts k a nto re n
V
oor het eerst in jaren is de werkloosheid onder de afgestudeerde
hbo-studenten gedaald. Was in 2013 nog 7,3 procent werkloos,
in 2014 zat nog maar 6,5 procent van de gediplomeerde hbo’ers
thuis. Dit is de eerste daling sinds het uitbreken van de economische
crisis. Maar in vergelijking met de periode voor de economische crisis, is
het werkloosheidscijfer nog steeds relatief hoog. Zo was in 2008 slechts 4,6 procent van de hbo’ers werkloos. Wanneer we de werkloosheidscijfers
van de hbo-sectoren voor voltijd- onderwijs naast elkaar leggen, valt een
aantal zaken op. Allereerst valt het op dat, voor de gehele periode 2010–
2014, de werkloosheid onder Gezondheidszorg-alumni het laagst is. De
sector Gedrag en Maatschappij kent in 2014 niet alleen de hoogste werk

loosheid, maar ook de enige stijging in het percentage afgestudeerden
zonder baan. Terwijl in alle overige sectoren de werkloosheid daalt, stijgt
de sector Gedrag en Maatschappij naar 9,1 procent. De werkloosheid
in de sector Onderwijs is in vergelijking met 2013 het sterkst gedaald
naar 6,4 procent. Deze cijfers lijken er op te wijzen dat voor pas afgestu –
deerde hbo’ers het einde van de economische crisis in zicht is. Uiteraard
is het de vraag of deze positieve ontwikkeling zich in de toekomst verder
voortzet. Want ondanks deze positieve trend blijven de verbeteringen in
andere belangrijke arbeidsmarktindicatoren vooralsnog achterwege. Zo
is er nog geen daling te zien in het aandeel werkenden met een flexibel
arbeidsverband. Ook zijn er nog geen verbeteringen zichtbaar op het
vlak van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt als het gaat
om het vinden van een baan op het eigen opleidingsniveau of de eigen
opleidingsrichting. Ten opzichte van meetjaar 2008 heeft in 2014 ook
een groter aandeel van de werkende hbo’ers een baan die noch qua rich –
ting noch qua niveau aansluit bij de opleiding. Kortom, er is weliswaar
sprake van een daling in het percentage werkzoekenden, maar voor de –
genen die reeds werk gevonden hebben, zijn de gevolgen van de econo –
mische crisis nog steeds merkbaar. ■
BARBARA BELFI EN TIMO HUIJGEN (ROA)
Werkloosheid daalt van pas afgestudeerde hbo’erso n d e r w i j s
e c o n o m i e
e n s a m e n l e v i n g
Z
oals veel aanbieders in de financiële sector, hebben ook accoun –
tants te maken met een vertrouwenscrisis. Die ontstond in het
kielzog van grote boekhoudschandalen – bekende voorbeel –
den zijn Enron en Ahold. De afgelopen vijf jaar werd het rijtje steeds
langer: DSB Bank, Ballast Nedam, Olympus, Vestia, Tesco, en recent
ook Toshiba. In reactie daarop implementeerde de overheid strikte re –
gulering. Zo zijn organisaties van openbaar belang – zeg maar beurs- genoteerde bedrijven, banken en verzekeraars – per 2016 verplicht
om na tien jaar van accountant te wisselen. Verder mogen accountants
niet tegelijk adviseur zijn én de boeken van bedrijven controleren. Ook
de zelfregulering is fors aangescherpt, mede in het verlengde van het
door jonge accountants opgestelde rapport In het publiek belang :
maatregelen ter verbetering van de kwaliteit en onafhankelijkheid van
de accountantscontrole. Het doel is om een andere cultuur te bewerk

stelligen en uiteindelijk het vertrouwen in de sector te herstellen. Wat
is het effect van de crisis op de sector? De oligopolistische markt die
wordt gedomineerd door de Big Four – Deloitte, EY, KPMG en PwC
– staat onder druk. De figuur toont dat er sprake is van prijsdruk. Sinds
2008 dalen de tarieven die accountants rekenen voor financiële audits
en advisering , en in het tweede kwartaal van 2015 liggen de tarieven
bijna elf procent onder het niveau in 2007. Omdat de inflatie – zowel
gemeten in algemene termen (consumentenprijsindex: CPI) als in
specifieke termen (financiële diensten) – elk jaar stijgt, is de reële da –
ling nog groter dan de nominale. De vertrouwenscrisis heeft niet ge –
leid tot een afname van het aantal accountantskantoren. Sterker nog ,
dat aantal is sinds 2007 met bijna een derde toegenomen, met name
omdat het aantal eenpitters sterk is gegroeid. Het aantal vestigingen
nam sindsdien nog sterker toe, met bijna 40 procent. De prijsdruk is
derhalve niet alleen het gevolg van meer (zelf )regulering , maar ook
van meer onderlinge concurrentie. ■
BARBARA BAARSMA (SEO ECONOMISCH
ONDERZOEK)
Vertrouwen in en tarieven van accountants
Werkloosheidspercentage afgestudeerde hbo’ers
Bron: ROA
Prijsontwikkeling bij accountants
Bron: eigen bewerking van gegevens CBS Statline

Auteurs