Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 3 2015

336Jaargang 100 (4711) 4 juni 2015
ESB Statistiek
–505
1
0
1
5
2
0
2
5 In miljard euro
2 0 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 20 15
U it g e ge ve n d oor DN BIn b ezit in ge ze te n enN etto v o rd erin g ( + )/ v e rp lic h tin g (–)
2 .7
2
.6 4
.2
3
.9 5
.1 6
.6 7
.6 8
.2 1
1.4
1 .4 1
.92
.32
.8 4
.0 5
.0 5
.76
.2 9
.2
0 24 6810 12
B
ele g gin g so b je cte n
C
o nsu m ptie f k re d ie t
D
eeln em in g sre ch te n in b ele g gin g s-
f o nd sen
S
p aarp ro d ucte n
B
an ksp aarp ro d ucte n
T
w eed ep ij l e r-p en sio en p ro d ucte n
V
erm ogen so p bouw
H
yp oth eca ir k re d ie t
S
ch ad ev erz e k erin g en
A ctie fT o ta al
C
onform internationale voorschriften van het IMF moeten be –
talingsbalansen enkele posten bevatten die betrekking hebben
op de uitgifte en het bezit van chartaal geld (bankbiljetten en
munten). Wanneer ingezetenen van land A chartaal geld in bezit heb –
ben dat is uitgegeven in land B, wordt dit in land A geregistreerd als een
vordering op de centrale bank van land B. Andersom bestaat een ver –
plichting aan het buitenland als niet-ingezetenen in het bezit zijn van
binnenlands uitgegeven munten en bankbiljetten. Tot de invoering van
de euro waren deze voorschriften in de praktijk relatief eenvoudig toe te
passen: alleen DNB was bevoegd tot het uitgeven van guldens en deze
golden alleen in het eigen land als wettig betaalmiddel. In het euro-tijd –
perk staan opstellers van de betalingsbalans voor een grotere uitdaging.
Euro’s, die door elke centrale bank binnen het eurogebied kunnen zijn
uitgegeven, worden immers binnen het gehele eurogebied (en in de prak –
tijk ook daarbuiten) gebruikt als betaal- of oppotmiddel. Tot voor kort
werd verondersteld dat vorderingen en verplichtingen uit hoofde van
chartaal geld van elk euroland in evenwicht waren, en werden hiervoor
geen boekingen gemaakt, maar in werkelijkheid zijn in de laatste jaren
steeds grotere onevenwichtigheden ontstaan. Onlangs hebben de euro –
landen afspraken gemaakt over een uniforme methode voor het ramen
en boeken van de transacties en posities in dit verband, waarmee (met
terug werkende kracht tot 2003) een verbetering in de statistieken is ge –
realiseerd. Volgens deze ramingen is het Nederlandse bezit aan euro’s,
vooral onder invloed van het toegenomen digitale betalingsverkeer, afge –
nomen van 23 miljard euro in 2008 tot bijna 16 miljard euro in het eerste kwartaal van 2015 (figuur). De waarde van de door DNB in circulatie
gebrachte bankbiljetten is nog sneller gedaald en bedroeg begin dit jaar
ongeveer 12 miljard euro. Per saldo houden Nederlandse ingezetenen
dus voor 4 miljard aan euro’s aan die door andere centrale banken zijn
uitgegeven. De boekingen hebben derhalve geleid tot een toename van
de netto-vorderingen van Nederland op het buitenland (het netto ex

terne vermogen) met 4 miljard euro. ■
ERIK BIELEVELDT (DNB)
Hoger extern vermogen door nieuwe boekingen chartaal geld m o n e ta i r
Aantal aanbieders per financieel bemiddelaar m o n e ta i r
D
e Autoriteit Financiële Markten houdt toezicht op financiële
dienstverleners die bemiddelen in financiële producten. Er be –
staan diverse soorten vergunningen, zoals voor bemiddelen in
hypothecair krediet en voor schadeverzekeringen particulier. Vaak hebben
bemiddelaars per product verschillende aanstellingsovereenkomsten met
aanbieders, zoals banken en verzekeraars. In het Self Assessment Financi-
ele Dienstverleners geven vergunningplichtige financiële dienstverleners
aan met hoeveel aanbieders ze per product een overeenkomst hebben, en
met hoeveel daarvan ze actief zaken doen. Eind 2014 vulden bijna 7000
vergunninghouders met een of meerdere vergunningssoorten voor be –
middelen dit deel in van de SAFD-vragenlijst.
Gemiddeld kan een bemiddelaar bij 11 verzekeraars een schadeverzeke –
ring sluiten. In de praktijk gebruikt een bemiddelaar er gemiddeld actief
9 (figuur). De mediaan voor het totaal aantal schadeverzekeraars is 9
aansluitingen en die voor actieve aansluitingen 7. Een bemiddelaar kan
gemiddeld bij 7,5 hypotheekverstrekkers een hypotheek sluiten, daarvan
zijn gemiddeld 5,7 aansluitingen actief. Medianen zijn hier 6 respectie –
velijk 5.
Voor bijna alle uitgevraagde producten geldt dat ongeveer driekwart van
de aansluitingen daadwerkelijk actief gebruikt wordt. Uitzonderingen
zijn beleggingsobjecten en deelnemingsrechten in beleggingsinstellin –
gen, zoals beleggingsfondsen. Iets meer dan de helft van de aansluitingen
voor beleggingsfondsen is actief, waarbij 29 procent – namelijk 377 van
de 1317 – wel een of meer aansluitingen heeft maar geen enkele actieve.
Bij consumptief krediet, sparen en tweedepijler-pensioenproducten is het aandeel bemiddelaars met aansluitingen, maar geen enkele actieve,
meer dan 10 procent. Bij schadeverzekeringen geldt voor 2 procent van
de bemiddelaars in het SAFD dat ze wel aanstellingsovereenkomsten
hebben, maar geen enkele actieve.
De cijfers zijn stabiel in vergelijking met de meting van 2013. Voor alle
producten is het gemiddeld aantal overeenkomsten met aanbieders vrij

wel gelijk aan het jaar ervoor. ■
TIM RAUWS EN WILTE ZIJLSTRA (AFM)
Euro’s uitgegeven door DNB en in bezit van
ingezetenen
Bron: DNB
Gemiddeld aantal aanstellings-
overeenkomsten per bemiddelaar
Bron: AFM 2014

337Jaargang 100 (4711) 4 juni 2015
Statistiek ESB
–7
–5 –3 –1 1
3
5
Oos Bel Dui Spa Fin Fra Gri Ita Ned Por VK
I
n p ro ce n te n b bp
Sa la ri sse nU it k eri ngenIn ve ste ri ngenO ve ri gTo ta al
0
0
,5
1
,0
1
,5
2
,0
2
,5
3
,0
3
,5
4
,0
4
,5
5
,0
P ol
H on
L et
S lv
B ul
Z w e
V K
L it
I e r
R oe
P or
E U-28
M al
E st
S lw
B el
S p a
F in
F ra
E u ro
T sj
I ta
O os
Du i
N ed
De n
L ux
K ro
C yp
V olt ijd Tota al
I
n de eerste jaren van de crisis die in 2008 begon, lieten de meeste
overheden automatische stabilisatoren hun werk doen. Er was spra –
ke van enig expansief begrotingsbeleid, waardoor begrotingstekor –
ten verder toenamen. Vanaf 2010 kwam er in veel landen een omslag. De
overheidstekorten waren tot op dat moment hoog , waardoor verscheide –
ne landen in een buitensporige tekortprocedure van het Stabiliteits- en
Groeipact terechtkwamen. Ook nam de druk van de financiële markten
op een aantal economieën zodanig toe, dat bezuinigen als onontkoom -baar werd gezien. Vrijwel alle landen probeerden hun overheidsuitgaven
te beperken met beleidsmaatregelen. Dit laat onverlet dat als gevolg van
eerdere maatregelen en economische ontwikkeling de primaire over

heidsuitgaven (overheidsuitgaven minus rentelasten) in een aantal lan –
den bleven toenemen.
De figuur laat de ontwikkeling van de primaire overheidsuitgaven tussen
2009 en 2014 zien. De overheidsinvesteringen namen in nagenoeg alle
beschouwde landen af. Ook werd vrijwel overal bezuinigd op de ambte –
narensalarissen, ofwel door lonen te verlagen of te bevriezen, ofwel door
het ambtenarenapparaat te verkleinen. In een groot aantal landen liepen
de uitgaven aan uitkeringen, ondanks bezuinigingen, nog steeds op als
gevolg van de verslechtering op de arbeidsmarkt. Met name in de Zuid-
Europese probleemlanden daalden de primaire overheidsuitgaven fors.
Alleen in België, Finland en Frankrijk stegen de primaire overheidsuitga –
ven, wat met name veroorzaakt werd door oplopende uitgaven aan uit –
keringen. De Nederlandse beperking van de overheidsuitgaven is hoger
dan die van Italië, maar lager dan de beperking in Duitsland en Oosten –
rijk. ■
ERIK FLOOR (CENTRAAL PLANBUREAU)
Minder overheidsuitgaven aan salarissen en investeringenopenbare financiën
e c o n o m i e
e n s a m e n l e v i n g
I
n 2014 werkten ruim een half miljoen mensen in Nederland als
manager, dat is 6,5 procent van alle werkenden. Managers geven
leiding aan de werkzaamheden van een bedrijfsonderdeel of een be –
drijf als geheel. Zij plannen, coördineren, geven sturing aan en evalueren
het werk. Ook zijn zij bevoegd beslissingen te nemen over het financiële,
strategische en personeelsbeleid.
Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in managementfuncties: 9,0 procent van alle werkende mannen en 3,6 procent van alle werkende
vrouwen was aan de slag als manager. Het aandeel managers onder wer

kende vrouwen is in Nederland relatief laag ten opzichte van de meeste
andere lidstaten van de Europese Unie. In 2014 was 4,2 procent van de
werkende vrouwen in de EU een manager. Afgezet tegen het percentage
managers onder werkende mannen (7,4 procent) resulteert dat in een
verhouding van 1,8. Of anders gezegd: op elke vrouwelijke manager zijn
er in de EU bijna twee mannelijke managers. Voor Nederland was de ver –
houding 2,5 en alleen in Denemarken, Kroatië, Cyprus en Luxemburg
waren de verhoudingen nog schever.
De positie van Nederland hangt samen met de geringere arbeidsduur van
werkende vrouwen. Driekwart werkt in deeltijd, het hoogste percentage
binnen de EU. Deeltijdwerk en managementfuncties blijken maar weinig
samen te gaan: het aandeel managers daalt namelijk flink naarmate de
arbeidsduur korter is.
Als het aandeel managers onder mannen en vrouwen uitsluitend voor
voltijders wordt vergeleken, dan verandert de positie van Nederland
radicaal. Met een verhouding van 1,2 scoort ons land dan onder het
EU-gemiddelde en behoort het tot de landen waarin het aandeel ma –
nagers tussen mannen en vrouwen het minst uiteenloopt. Alleen in Po –
len, Zweden en Hongarije is de verhouding minder scheef. Toch werken
vrouwen ook in voltijdbanen dus minder vaak als manager. Volgens de
Emancipatiemonitor van SCP en CBS speelt mee dat vrouwen minder
behoefte hebben om door te stromen naar managementfuncties. ■
HENK-
JAN DIRVEN (CBS)
In Nederland weinig vrouwen in het management
Mutatie primaire overheidsuitgaven 2009-2014
Bron: Ameco
Verhouding aandeel managers onder werkende
mannen versus onder werkende vrouwen, 2014
Bron: Eurostat (Labour Force Survey)

Auteurs