Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:

.

ESB Statistiek

Negatieve rente op Nederlandse staatsobligaties

I

n de afgelopen maanden zijn marktrentes verder gedaald onder
invloed van negatieve internationale macro-economische ontwikkelingen, verdere monetaire verruiming door de ECB en een zoektocht van beleggers naar veilige activa. Hierdoor kan de Nederlandse
staat sinds kort ook op de kapitaalmarkt geld lenen tegen een negatieve
rente. Dit was eerder al mogelijk op de geldmarkt, dus voor uitgiftes tot
aan 1 jaar. De figuur geeft het niveau weer van het effectieve rendement
op Nederlandse staatsobligaties op de secundaire markt op 2 juni en 15
oktober. Op 14 oktober jongstleden heeft de Nederlandse staat een obligatie uitgegeven met een looptijd van 3 jaar tegen een rendement van
0,015 procent (1,5 basispunt). Nog dezelfde dag daalde het rendement
op de secundaire markt tot onder nul. In de figuur is dit de obligatie met
afloopdatum april 2017, welke op de dag na de veiling handelde tegen
een negatief rendement van 0,009 procent. De eerste obligatie op 15
oktober met een positief rendement had een looptijd tot juli 2018.
Duitsland heeft op 19 september van dit jaar al tegen een effectief rendement van –0,07 procent een obligatie uitgegeven met een looptijd
van 2 jaar. In Nederland is de looptijd van een nieuwe staatsobligatie
bij eerste uitgifte echter minimaal 3 jaar. De toekomst zal uitwijzen of
de historisch lage rentes nog verder dalen, of dat de bodem is bereikt.
Zo waren de rentes eind oktober weer ongeveer 0,05 procentpunt hoger. Indien de rentes weer verder dalen en Nederland een staatsobligatie
uit gaat geven met een negatief effectief rendement, dan is het onwaarschijnlijk dat deze een negatieve couponrente heeft. Dit zou namelijk
betekenen dat de partij die de obligatie in bezit heeft coupons moet

financiële markten

betalen aan de Nederlandse staat. In dat geval zou de Nederlandse
staat kredietrisico lopen. Ook zijn processen er niet op ingericht. Dit
probleem kan opgelost worden door een zero coupon obligatie uit te
geven, die een uitgiftekoers heeft van meer dan 100 en aan het einde
van de looptijd tegen een koers van 100 wordt uitgekeerd. Bij de eerder genoemde Duitse obligatie is ook voor deze oplossing gekozen.
■ Jolien van den ende (ministerie van financiën)

Effectief rendement op Nederlandse
staatsobligaties
In basispunten
40
30
20
10
0
-10

jan ’15 apr ’15

jul ’15 apr ’16

jul ’16

2 juni ’14

jan ’17 apr ’17

jul ’17

15 oktober ’14

Bron: Bloomberg

Indexfondsen en ETF’s winnen aan populariteit

I

n de afgelopen jaren is de populariteit van indexfondsen toegenomen, met name van indexfondsen die gekoppeld zijn aan aandelenindices. Het zijn fondsen die een passief beleggingsbeleid volgen;
zij onderscheiden zich van actief beleggen door niet de rendementen
van een index te willen verslaan, maar door een bepaalde onderliggende
index zo nauwkeurig mogelijk te volgen – wat leidt tot lagere beheer­
kosten. Exchange Traded Funds (ETF’s) hebben een vergelijkbare strategie, met een belangrijk verschil: indexfondsen zijn vaak niet beursgenoteerd of worden maar één keer per dag op de beurs verhandeld, terwijl
ETF’s continu worden verhandeld. Eind 2013 is volgens Deutsche Bank
het aantal ETF’s wereldwijd met 17 procent toegenomen van 3.500 in
2011 tot 4.100. Het aantal Nederlandse indexfondsen en ETF’s is gestegen met 53 procent (figuur), hoewel het aantal nog beperkt is. Naar
schatting zijn er momenteel 81 indexfondsen waarvan 13 ETF’s, ten
opzichte van 53 indexfondsen waarvan 5 ETF’s eind 2011. Het wereldwijd vermogen in ETF’s is met 60 procent gestegen van 1.000 miljard
euro in 2011 tot 1.600 miljard euro ultimo 2013. In Nederland is de
totale markt van indexfondsen en ETF’s met 29 procent toegenomen
van 28 miljard euro – waarvan minder dan 50 miljoen euro in ETF’s
– naar 36 miljard euro medio 2014 – waarvan 1 miljard euro in ETF’s.
Een mogelijke reden voor deze relatief beperkte omvang is dat het Nederlandse vermogen vaak in buitenlandse ETF’s is geïnvesteerd. Daarnaast is het Nederlandse aanbod mogelijk beperkt doordat er reeds een
gevarieerd aanbod van buitenlandse ETF’s bestaat en het lastig is voor
Nederlandse fondsaanbieders om daarmee te concurreren. In juni 2014
718

jan ’18 jul ’18
Afloopmoment

monetair

was 6 miljard euro van het totale Nederlandse fondsvermogen van indexfondsen en ETF’s belegd in aandelengerelateerde en 30 miljard euro
in obligatiegerelateerde indices. De sterk gegroeide fondsen richten zich
voornamelijk op Europese, Noord-Amerikaanse en wereldwijde indices. Het merendeel van het vermogen – ongeveer 35 miljard euro – is
door pensioenfondsen, verzekeraars en andere beleggingsfondsen belegd. Het resterende bedrag is verdeeld over overheid en huishoudens.
â–  Malka de Castro Campos (DNB)

Nederlandse indexfondsen en ETF’s
40

In miljard euro

Aantal

90

35

80

30

70

25

60
50

20

40

15

30

10

20

5

10

0

0

2011
kw2

2011
kw3

2011
kw4

2012
kw1

2012
kw2

2012
kw3

2012
kw4

Aantal fondsen (rechteras)
Obligatiefondsen

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

2013
kw1

2013
kw2

2013
kw3

2013
kw4

Aandelenfondsen
Totaal vermogen

2014
kw1

2014
kw2

Bron: DNB

Jaargang 99 (4698) 20 november 2014

Statistiek ESB

Bedrukte belastbare winst zelfstandige

R

uim 1 miljoen zelfstandigen hadden in hun winstaangifte over
2013 recht op in totaal 5,29 miljard euro aan ondernemersaftrek. Met 5,24 miljard euro kwam vrijwel het gehele bedrag
voor rekening van de zelfstandigenaftrek inclusief startersaftrek. De
aanvullende mkb-winstvrijstelling was goed voor nog eens 2,74 miljard
euro. Daarmee bedroeg de belastbare winst 68 procent van de totale
winst. Dit percentage neemt sinds 2010 langzaam af. Bijna zeven van de

Belastbare winst zelfstandigen, 2013
100

In procenten

In procenten

50

90

45

80

40

70

35

60

30

50
40

25

30

15

20

20

10

10

5

0

Totaal

Belastbare winst
Startersaftrek

tot 35 jaar

35-44 jaar

45-54 jaar

0
55-64 jaar 65 jaar en ouder

Mkb-winstvrijstelling
Ondernemersaftrek (excl. Startersaftrek)
Inkomen uit arbeid (rechteras)

Bron: CBS

Z

Bruto toegevoegde waarde, 2011
Overheid & zorg
Handel, vervoer & horeca
Industrie
Zakelijke dienstverlening
Financiële dienstverlening
Auteursrechtrelevante economie
Verhuur & handel van onroerend goed
Bouwnijverheid
Informatie & communicatie
Delfstoffenwinning
Cultuur, recreatie & overige diensten
Energievoorziening
Landbouw, bosbouw & visserij
Waterbedrijven & afvalbeheer

Toegevoegde waarde

0

5

10

15

20

25

In procenten bbp (basisprijzen)

& innovatie

tien zelfstandigen konden in 2013 deels of volledig gebruikmaken van
de ondernemersaftrek. Minder dan vier procent van de zelfstandigen
kon de aftrek niet realiseren omdat de winst negatief was. De resterende
28 procent voldeed niet aan de voorwaarden van de belastingdienst om
in aanmerking te komen. Dit betreft zelfstandigen die bijvoorbeeld niet
de vereiste 1225 uren besteden aan de eigen onderneming of meer tijd
besteden aan andere werkzaamheden dan de eigen onderneming. Bijna
32 procent van de zelfstandigen heeft naast winst ook inkomen uit arbeid (loon), zij zijn hybride zelfstandigen (figuur). Een derde van de
zelfstandigen jonger dan 35 jaar komt niet in aanmerking voor ondernemersaftrek. Dit wordt mede verklaard doordat ruim 45 procent van de
zelfstandigen een hybride zelfstandige is. Desondanks is het effect van
de ondernemersaftrek en mkb-winstvrijstelling relatief het grootst bij
deze groep. Zij verminderen hun belastbare winst tot 62 procent van het
totaal. De voornaamste reden is dat zij beduidend minder winst boeken
dan oudere zelfstandigen. Daarnaast komen zij vaker dan oudere zelfstandigen in aanmerking voor startersaftrek. Zelfstandigen tussen 35 en
65 jaar verlagen hun belastbare winst met 32 procent. Gemiddeld komt
een kwart van hen niet in aanmerking voor aftrek, terwijl het aandeel hybride zelfstandigen afneemt van bijna 35 naar 28 procent. Zelfstandigen
van 65 jaar kunnen hun belastbare winst met ruim een kwart drukken.
Dit lagere voordeel komt doordat dat 65-plussers slechts recht hebben
op de helft van de zelfstandigenaftrek. Vijftien procent van hen heeft wel
nog een inkomen uit arbeid. â–  jeroen nieuweboer (CBS)

Bijna zeven procent bbp is auteursrechtrelevant
even procent van de economie wordt geproduceerd middels het
auteursrecht en naburige rechten. De bedrijven waarvoor deze
rechten een rol spelen, zijn te vinden in uiteenlopende sectoren.
De figuur laat de verdeling van het bruto binnenlands product (bbp)
naar sectoren zien. Het witte gedeelte van de balkjes is de auteursrecht­
relevante toegevoegde waarde van iedere sector, volgens de definitie van
de World Intellectual Property Organization (WIPO). De sector Informatie & communicatie is voor een groot deel auteursrechtrelevant, evenals de sector Cultuur, recreatie & overige diensten. Auteursrecht speelt
ook een bescheiden rol in de grootste sectoren van ons land: 3 procent-

ondernemerschap

economie

& samenleving

punt van de toegevoegde waarde in de sectoren Handel, vervoer & horeca, Zakelijke dienstverlening en Industrie is auteursrechtrelevant. Het
CBS onderscheidt auteursrechtrelevante sectoren niet van de rest van de
economie. Daarom is er een rode balk voor deze sectoren aan de figuur
toegevoegd. Deze balk voegt alle auteursrechtrelevante toegevoegde
waarde (zijnde de witte balken) samen tot een totaal van 6,6 procent
van het bbp. Driekwart hiervan betreft wat door de WIPO Kernsectoren
worden genoemd: sectoren die zich volledig bezighouden met de creatie, productie, voorstelling, uitzending, communicatie, tentoonstelling,
distributie of verkoop van auteursrechtelijk beschermde producten zoals
muziek, films en software. De resterende kwart aan toegevoegde waarde
komt toe aan sectoren die slechts gedeeltelijk auteursrechtrelevant zijn.
De totale werkgelegenheid in de auteursrechtrelevante economie bedroeg in 2011 ongeveer 529.000 voltijdbanen (fte), ofwel 7,4 procent
van de totale nationale werkgelegenheid. Opvallend is dat de werkgelegenheid in de Kernsectoren in 2011 ongeveer 14.000 fte hoger was
dan in 2005 (dus vóór de crisis), terwijl in de overige auteursrechtrelevante sectoren het aantal banen met ruim 50.000 fte daalde. Een dalende
productie van ICT-hardware wordt gezien als een belangrijke oorzaak
hiervan. De werkgelegenheid in de auteursrechtrelevante economie als
geheel kromp hierdoor met 7 procent ten opzichte van 2005. â–  Jarst
Weda, Rob van der Noll en Viktoria Kocsis (SEO Economisch Onderzoek)

Waarvan auteursrechtrelevant

Bron: SEO; CBS

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4698) 20 november 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

719

Auteurs