Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 7 2014

.

ESB Statistiek

De Amerikaanse arbeidsmarkt volgens de Fed

E

en interessant discussiepunt in de Verenigde Staten is momenteel hoe gezond de arbeidsmarkt is en wat dit betekent voor het
monetair beleid. De Federal Reserve (Fed) heeft als stelsel van
centrale banken een dubbel mandaat: volledige werkgelegenheid en
prijsstabiliteit. De discussie over de arbeidsmarkt moet in het perspectief
van dit mandaat worden geplaatst. Volgens voorstanders van verdere monetaire stimulering is de overcapaciteit op de arbeidsmarkt grotendeels
het gevolg van de economische vertraging en dus cyclisch van karakter.
Volgens het kamp dat de monetaire teugels wil aanhalen, nadert de werkgelegenheid de grenzen van haar potentieel en creëert dit inflatiedruk.
In dit geval verhinderen demografische en andere structurele factoren
een volledige werkgelegenheid. De beleidsmakers van de Fed kijken niet
alleen naar het werkloosheidspercentage en het aantal banen, maar ook
naar bredere indicatoren zoals de participatiegraad, vacatures en ontslagen. De Amerikaanse arbeidsmarkt toont tekenen van verbetering; dit
blijkt uit meerdere indicatoren. Zo is de werkloosheid in het afgelopen
jaar met 1,1 procentpunt afgenomen, de snelste daling in bijna 30 jaar.
Verder is de banengroei dit jaar versneld: sinds begin 2014 zijn er 1,7
miljoen banen bijgekomen, het hoogste aantal sinds 1999. Een punt van
zorg is echter de participatiegraad (figuur), die is gedaald van 66 procent
van de bevolking in 2007 naar circa 63 procent. Deze terugval is voor een
groot deel structureel van aard. Door de vergrijzing gaan meer mensen
met pensioen en zij maken daarmee niet langer deel uit van de beroepsbevolking. Een cyclisch aspect betreft ontmoedigde werkzoekenden die
door de zwakke economie de arbeidsmarkt de rug hebben toegekeerd.

internationaal

Zal een ruim monetair beleid hen doen besluiten om een nieuwe kans
te wagen op de arbeidsmarkt of zal verdere verruiming de arbeidsmarkt
ongemoeid laten en alleen maar de inflatiedruk aanwakkeren? Het antwoord op deze vraag zal de besluitvorming door de beleidsmakers in
belangrijke mate bepalen. Als het economisch herstel doorzet, valt te
verwachten dat de Fed in 2015 de beleidsrente zal verhogen. â–  Maritza
Cabezas (ABN AMRO)

Tegengestelde signalen arbeidsmarkt VS
12

In procenten

In procenten

66

8

65

6

64

4

63

2

62

0

61
‘06

‘08

‘10

Werkloosheid (linkeras)

H

622

‘12

‘14

Participatiegraad (rechteras)

Bron: Thomson Reuters Datastream

Concentratie ETF-handelaren op Euronext Amsterdam
et totale wereldwijd beheerde vermogen wordt momenteel
geschat op zo’n 63 biljoen euro. In het vermogensbeheer
wordt vaak onderscheid gemaakt tussen actief en passief beheer. Het aandeel van passief beheer is de laatste jaren sterk gestegen, van
zo’n 5 procent in 2002 tot circa 13 procent in 2013. Exchange traded
funds (ETF’s), die vaak een specifieke marktindex repliceren, vormen op
hun beurt een steeds belangrijker deel van dit passief beheerde vermogen. De markt groeide de afgelopen 5 jaar jaarlijks met circa 30 procent,
tot 1,5 biljoen euro eind 2013 – ofwel circa 25 procent van het passief
beheerde vermogen en 2,3 procent van het totaal. ETF’s onderscheiden
zich van andere beleggingsfondsen door hun verhandelbaarheid op een
beurs. Op Euronext Amsterdam worden momenteel 570 verschillende
ETF’s verhandeld. De grootste aanbieder ervan – ook wel sponsor genoemd – op Euronext Amsterdam is momenteel iShares (eigendom
van Barclays) met 85 procent. Andere aanbieders zijn Vanguard met 6
procent, Think ETF’s met 4 procent en EasyETF met 3 procent. Naast
de aanbieders van ETF’s zijn ook high frequency traders van belang.
Deze partijen zorgen voor een verhandelbaarheid en prijsvorming van
de ETF’s door constant bied- en laatkoersen te stellen en, in geval van
contractuele afspraken, voor de sponsor de aan de index onderliggende
effecten te aan- of verkopen voor uitgifte of terugkoop van ETF’s. Verder
zijn particuliere en institutionele beleggers belangrijk in de markt voor
ETF’s. In Nederland worden beleggingen in ETF’s voor een belangrijk
deel door particulieren gedaan. Deze verrichten hun handel doorgaans
via een broker die aangesloten is op Euronext Amsterdam. De handel in

67

10

financiële markten

ETF’s is geconcentreerd bij een relatief beperkt aantal marktpartijen, namelijk een aantal high frequency traders en brokers. Hun marktaandelen
zijn te zien in de figuur – de handelaren zijn met opzet anoniem gelaten.
De figuur laat de top 10 van handelaren zien – gemeten naar handelsvolume – in de ETF’s van de 4 belangrijkste aanbieders. De figuur is gebaseerd op cijfers over de periode maart tot augustus 2014, en laat zien dat
het marktaandeel per handelaar vrij snel afloopt. Deze aandelen zijn over
de gemeten periode redelijk stabiel. â–  bas verschoor (AFM)

Marktaandeel per handelaar
100

In procenten

90
Overig

80
70
60

Overig
10e handelaar

30
20
10
0

Overig
10e handelaar

3e handelaar

10 handelaar
e

2e handelaar

50
40

Overig
10e handelaar

3e handelaar

3 handelaar
e

3e handelaar

2e handelaar

2e handelaar
Marktleider
iShares (Barclays)

Marktleider
Vanguard

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

2e handelaar
Marktleider
Marktleider
Think Capital

EasyETF (BNP Paribas)

Bron: Euronext Amsterdam

Jaargang 99 (4695) 9 oktober 2014

Statistiek ESB

Inkomensverdeling verschilt per inkomensbegrip

R

ecente studies naar inkomensongelijkheid creëren een divers
beeld van de inkomensongelijkheid in Nederland, wat deels
wordt gevormd door de toepassing van verschillende inkomensconcepten en verschillende definities. In de figuur worden de
vier voornaamste inkomensconcepten weergegeven, zoals het CBS die
hanteert. De figuur laat zien dat niet alleen de hoogte van de inkomens
afhangt van het gebruikte inkomensbegrip maar ook de onderliggende
verdeling van het inkomen tussen de decielen per begrip uiteenloopt.

Huishoudelijk inkomen per inkomensbegrip,
2012
In euro
117.000
97.000
77.000
57.000
37.000
17.000
-3.000

Primair inkomen

Bruto-inkomen

1e deciel (laag inkomen)
5e deciel
9e deciel

Besteedbaar
inkomen

2e deciel
3e deciel
6e deciel
7e deciel
10e deciel (hoog inkomen)

Gestandaardiseerd
inkomen

4e deciel
8e deciel

Bron: CBS

T

Aantal instromers in de bijstand, eerste
kwartaal
Totaal
55 tot AOW-leeftijd
45 tot 55 jaar
35 tot 45 jaar
27 tot 35 jaar
Jonger dan 27 jaar
0

5000 10000 15000 20000 25000 30000 35000 40000 45000

In aantallen

Vanuit de WW

Andere herkomst

Bron: CBS

Jaargang 99 (4695) 9 oktober 2014

& conjunctuur

Het primaire inkomen bestaat uit inkomen uit arbeid (loon), eigen onderneming (winst) of kapitaal (rente). In Nederland vallen met name
ondernemers met een negatieve winst in het eerste deciel. Het hoogste
deciel stijgt sterk boven de andere decielen uit. Het bruto-inkomen is
het primaire inkomen plus positieve inkomensoverdrachten zoals uitkeringen en subsidies. Alle decielen genieten nu een gemiddeld positief
inkomen. Huishoudens die niet participeren op de arbeidsmarkt hebben
na inkomensoverdrachten wel een positief inkomen. De overgang van
het primaire naar het bruto-inkomen heeft de grootste implicaties voor
de onderste decielen. Het inkomen dat een gezin maandelijks netto ontvangt heet het besteedbaar inkomen, ofwel het secundair inkomen. Dit
is het bruto-inkomen minus loon- en vermogensbelasting en premieheffing. Als gevolg van het stelsel van belastingen en overdrachten vinden er
een aantal verschuivingen plaats. Opvallend is dat de verschillen in het
gemiddeld inkomen tussen de decielen afneemt. De overgang van het
bruto-inkomen naar het besteedbaar inkomen raakt vooral de hogere
inkomensgroepen, met name het hoogste deciel. Het laatste begrip is
het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen. Standaardisering corrigeert
voor huishoudgrootte, maar ook voor schaalvoordelen waar meerpersoonshuishoudens van profiteren. Als dit begrip wordt gehanteerd, zijn
de inkomensverschillen tussen de decielen het kleinst. Ieder inkomensbegrip heeft een andere definitie, niveau en onderliggende verdeling. Tijdens het interpreteren en vergelijken van uitkomsten rondom inkomen
en inkomensongelijkheid is het belangrijk hierbij stil te staan. â–  Tahnee
Ooms (CPB)

Een tiende van bijstandinstromers afkomstig uit WW
ussen begin 2013 en halverwege 2014 is het aantal personen
tot de AOW-leeftijd met een bijstandsuitkering elke kwartaal
toegenomen. Gemiddeld kwam de stijging neer op bijna 9.000
per kwartaal. De toename per kwartaal is in feite het verschil tussen de
personen die de bijstand instromen en degenen die de uitkering verlaten.
Zo kwamen er in het eerste kwartaal van 2014 bijna 43.000 personen
in de bijstand, terwijl er 29.000 uitstroomden. Een kleine minderheid
van de instromers betrof mensen van wie de WW-uitkering maximaal

groei

sociale zekerheid

een maand eerder was beëindigd. Het gaat om 4.200 personen ofwel bijna 10 procent van de totale instroom in de bijstand. Overigens
komt slechts een klein deel van de personen die de WW verlaten, kort
daarna in de bijstand terecht. Ter illustratie: in het eerste kwartaal van
2014 verlieten ongeveer 150.000 mensen de WW. De meesten van hen,
meer dan de helft, stroomden door naar betaald werk. Om voor bijstand in aanmerking te komen dient men geen of nauwelijks inkomsten
te hebben. Ook is niet meer dan een klein vermogen toegestaan. Omdat bijstand wordt verstrekt aan huishoudens, worden bij de aanvraag
van de uitkering ook het inkomen en het vermogen van een eventuele
partner meegewogen bij het bepalen of er recht op uitkering bestaat.
Het percentage instromers in de bijstand dat net uit de WW komt varieert duidelijk per leeftijdsgroep. Bij de jongeren tot 27 jaar gaat het
om bijna 8 procent. Voor de groepen tussen de 27 en 55 jaar ligt het
percentage tussen de 10 en 12 procent. De 55-plussers die de bijstand
instromen zijn duidelijk minder vaak afkomstig uit de WW. Het gaat
om 4 procent. Het lagere percentage bij deze groep hangt deels samen
met beschikbaarheid (na de WW) van speciaal op ouderen gerichte
uitkeringsregelingen, de IOAW en de IOW. Deze regelingen kennen
gunstigere voorwaarden ten aanzien van vermogen dan de Wet werk
en bijstand. Daarnaast zullen ouderen die niet voor deze regelingen in
aanmerking komen, door hun langere arbeidsverleden gemiddeld meer
vermogen hebben opgebouwd dan jongere instromers. Voordat van bijstand sprake kan zijn dient het teveel aan vermogen te zijn opgemaakt.
â–  jeremy weidum (CBS)

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

623

Auteurs