Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 11 2014

.

ESB Statistiek

Vermogenscomponenten Nederlandse huishoudens

D

e totale waarde van het vermogen dat Nederlandse huishoudens in effecten bezitten, is in het eerste kwartaal van 2014
iets toegenomen ten opzichte van het laatste kwartaal van
2013, en wel tot 102 miljard euro, zo blijkt uit cijfers van De Nederlandsche Bank. Dit is een toename van 1,3 procent, maar de totale waarde is
nog niet op het niveau van vóór de crisis. Onder effecten worden niet
alleen individuele aandelen en obligaties verstaan, maar ook beleggingsfondsen – die in diverse categorieën belegd kunnen zijn.
Het grootste deel van de waarde van het vermogen van huishoudens zit
in beleggingsfondsen, circa 60 miljard euro, vergeleken bij 33 miljard
euro in aandelen en 10 miljard euro in obligaties (figuur). Ofwel circa 58
procent van het vermogen van huishoudens zit in beleggingsfondsen. Dit
is aanzienlijk meer dan het vermogen in aandelen met 32 procent en obligaties met slechts 9 procent. Als specifiek naar de samenstelling van de
vermogenscomponenten wordt gekeken, valt op dat bij beleggingsfondsen de laatste jaren meer vermogen in buitenlandse beleggingsfondsen in
beheer wordt geplaatst dan in Nederlandse fondsen. Tot halverwege 2011
was dit anders, want toen zat het grootste deel van het vermogen binnen
beleggingsfondsen nog in Nederlandse fondsen. Bij aandelen is ook een
verschuiving van Nederlandse naar buitenlandse aandelen waarneembaar.
Binnen de categorie ‘aandelen’ zit echter nog steeds twee keer zo veel vermogen in Nederlandse aandelen als in buitenlandse aandelen. Binnen
de categorie ‘obligaties’ is dit anderhalf keer, maar ook hier is een sterke
verschuiving naar buitenlandse obligaties zichtbaar. Verder is het totale
vermogen in deze categorie aanzienlijk gedaald over de afgelopen jaren.

financiële markten

Dat bij huishoudens de beleggingsfondsen populairder zijn dan individuele aandelen en obligaties, blijkt ook uit de consumentenmonitor van
de AFM. Uit deze steekproef van 477 beleggers geeft tussen 60 en 70
procent aan te beleggen in beleggingsfondsen, waarbij wel te zien is dat
zelfstandige beleggers – met 56 procent – minder in fondsen beleggen
dan beleggers via vermogensbeheer of beleggingsadvies. â–  mark pooters
(afm)

Waardeontwikkeling effectenvermogen
Nederlandse huishoudens
140

In miljard euro

120
100
80
60
40
20
0

1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013 ‘14
Totaal effecten

Aandelen

Beleggingsfondsen

Bron: AFM, DNB

Burgers over de sollicitatieplicht

494

arbeidsmarkt

Wel zijn de opvattingen van burgers tussen 1995 en 2012 duidelijk strenger geworden. Zo was in 1995 nog 44 procent vóór volledige vrijstelling
van ouderen, tegen maar 17 procent in 2012. Ook over de sollicitatieplicht van de andere groepen in de figuur is men strikter gaan denken. De
verschuiving in opvattingen doet zich voor in verschillende lagen van de
bevolking: onder jong en oud, hoog- en laagopgeleid, werkend en nietwerkend en ongeacht politieke voorkeur. â–  Edith Josten en Patricia van
Echtelt (scp)

Mening burgers 18–64 jaar over sollicitatieplicht
Werklozen actief in vrijwilligerswerk of verenigingsleven

1995

Alleenstaanden met kinderen in leeftijd 6-12 jaar
Gedeeltelijk arbeidsongeschikten
Alleenstaanden met kinderen in leeftijd 0-5 jaar
Oudere werklozen (> 55 jaar)
Werklozen die ziek gezinslid verzorgen
Werklozen actief in vrijwilligerswerk of verenigingsleven
Alleenstaanden met kinderen in leeftijd 6-12 jaar
2012

D

e sollicitatieplicht van uitkeringsontvangers is de afgelopen
twee decennia verschillende keren aangescherpt om werkhervatting te bevorderen. Een van de voornaamste aanscherpingen is dat veel minder mensen dan vroeger van deze sollicitatieplicht zijn
vrijgesteld. In 1995 hoefden bijvoorbeeld ouderen met WW of bijstand
niet te solliciteren, net als veel alleenstaande ouders in de bijstand. Ouderen zijn nu niet meer vrijgesteld en alleenstaande ouders alleen nog als
zij zorgen voor kinderen onder de vijf jaar.
Het is belangrijk om te weten hoe de bevolking van werkzame leeftijd
– 18 tot 64 jaar – denkt over de sollicitatieplicht voor uitkeringsontvangers. Als zij erachter staan, volgen zij deze plicht mogelijk beter op als zij
zelf hiermee in aanraking komen.
Het SCP heeft in 2012 de mening van burgers van 18 – 64 jaar gepeild
over een aantal onderdelen van de sollicitatieplicht. Dezelfde vragen zijn
in 1995 ook in een onderzoek van de Universiteit van Tilburg gesteld.
Hiermee is na te gaan of werkzame burgers, net als de overheid, strenger
over dit onderwerp zijn gaan denken.
In de figuur is te zien dat mensen minder streng denken over de sollicitatieplicht dan de overheid. Een ruime meerderheid zou deze bij een
aantal groepen vrij soepel toepassen. Bijvoorbeeld bij ouderen en alleenstaanden met jonge kinderen, maar ook bij mantelzorgers en gedeeltelijk
arbeidsongeschikten. Helemaal vrijstellen is voor de meesten echter een
stap te ver. Dat is ook zo als het gaat om alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar, die in de bijstand vaak nog wel een ontheffing
hebben.

Obligaties

Gedeeltelijk arbeidsongeschikten
Alleenstaanden met kinderen in leeftijd 0-5 jaar
Oudere werklozen (> 55 jaar)
Werklozen die ziek gezinslid verzorgen

0
Streng toepassen

10

20

Vrij soepel toepassen

30

40

50

60 70 80 90 100
Aandeel in procenten
Helemaal vrijstellen

Bron: SCP; Universiteit van Tilburg

Jaargang 99 (4691) 14 augustus 2014

Statistiek ESB

De C-efficiency van de btw

internationaal

E

en btw-stelsel kan geëvalueerd worden aan de hand van de Collection-efficiency ofwel C-efficiency. Deze maatstaf is gedefinieerd als de verhouding tussen de feitelijke ontvangsten en een
schatting van de potentiële ontvangsten. Deze laatste wordt berekend
door het btw-standaardtarief te vermenigvuldigen met de totale finale
consumptie van gezinnen en overheden. De C-efficiency is dus gelijk aan
1 wanneer alle finale bestedingen belast worden tegen het standaardtarief.
De figuur laat zien dat de C-efficiency sterk varieert over de beschouwde
industrielanden. De moderne Nieuw-Zeelandse btw wordt gekenmerkt
door een brede grondslag en een uniform tarief. Dit leidt tot een C-effi-

C-efficiency in een selectie van OESO-landen,
2009
1,0
0,8
0,6
0,4
0,2
0,0

ciency dicht bij 1. De C-efficiency van de Nederlandse btw schommelt
de laatste jaren rond de 0,6, wat betekent dat de opbrengstderving 40
procent van de potentiële ontvangsten bedraagt. Verder is het opvallend
dat de Zuid-Europese landen kampen met de laagste ratio’s.
Een lage C-efficiency kan toe te schrijven zijn aan twee oorzaken: een
nalevingstekort en een beleidstekort. Het nalevingstekort is het gevolg
van handhavingsproblemen. Hierbij moet men niet alleen denken aan
fraude, maar ook aan andere inningsproblemen bij faillissementen, insol­
vabiliteit en uitgestelde betalingen. Het Nederlandse nalevingstekort
behoort tot het laagste in de EU, waardoor het aandeel in de totale gederfde opbrengsten gering blijft.
De opbrengstderving in Nederland is voornamelijk toe te schrijven aan
het beleidstekort. Het beleidstekort wordt veroorzaakt door de keuze
een aantal goederen en diensten te belasten tegen het verlaagde tarief zes procent – of volledig vrij te stellen van btw-heffing. Vrijstellingen en
de onbelaste overheid zijn verantwoordelijk voor driekwart van het beleidstekort, terwijl de toepassing van het verlaagde tarief goed is voor het
resterende kwart. Het verlaagde tarief en vrijstellingen worden minder
toegepast in de meeste Oost-Europese btw’s waardoor het beleidstekort
lager is, maar het nalevingstekort is daar hoger door de zwakke belastingadministraties. â–  Leon Bettendorf (CPB)

Spa Ita Gri Por Fra Pol Ier VK Bel Slw Aus Ned Fin OESO Dui Tsj Zwe Den Oos Hon Slv NZe
gemid.

Bron: OESO

Langdurig sterk afhankelijk van een uitkering

I

n 2012 waren bijna 800.000 huishoudens in Nederland sterk afhankelijk van een uitkering. Hun bruto-inkomen bestond voor 40
procent of meer uit een werkloosheids-, ziekte-, arbeidsongeschiktheids- of bijstandsuitkering. Ruim 390.000 huishoudens waren langdurig in sterke mate uitkeringsafhankelijk. Deze huishoudens waren ten
minste vier jaar achtereen voor 40 procent of meer van hun inkomen
aangewezen op een uitkering.
Voor Nederland als totaal was 5,6 procent van de huishoudens langdurig

Aandeel langdurig sterk uitkeringsafhankelijke
huishoudens naar kenmerk, 2012

Samenstelling huishouden

Herkomst hoofdkostwinner

65 jaar of ouder

45 tot 65 jaar

25 tot 45 jaar

tot 25 jaar

Niet-westerse
allochtoon

Westerse
allochtoon

Autochtoon

Eenoudergezin

Paar met
kinderen

Paar zonder
kinderen

In procenten

Eenpersoonshuishouden

18
16
14
12
10
8
6
4
2
0

Leeftijd hoofdkostwinner

Totaal

sociale zekerheid

sterk uitkeringsafhankelijk (figuur). Van deze huishoudens had bijna 4
op de 10 een bijstandsuitkering als voornaamste uitkering, waarbij het
aandeel langdurig sterke uitkeringsafhankelijkheid relatief hoog was
met ruim 50 procent. Onder niet-westerse allochtonen kwam langdurig sterke uitkeringsafhankelijkheid naar verhouding vaak voor met 15,9
procent. Zij waren in vergelijking met autochtonen oververtegenwoordigd in de bijstand. Ook onder eenoudergezinnen en alleenstaanden was
langdurig sterke uitkeringsafhankelijkheid bovengemiddeld met 13,5
procent respectievelijk 8,2 procent. Ook zij hadden ten opzichte van
partnerhuishoudens relatief vaak een bijstandsuitkering, omdat ze niet
kunnen terugvallen op het inkomen van een partner. Langdurig sterke
uitkeringsafhankelijkheid onder alleenstaanden concentreert zich in de
leeftijd tot 65 jaar met 11,9 procent. Huishoudens met 45- tot 64-jarige
kostwinners waren bovengemiddeld vaak langdurig sterk uitkeringsafhankelijk, duidelijk vaker dan huishoudens met jongere kostwinners.
Bij huishoudens met een hoofdkostwinner vanaf 65 jaar die AOW ontvangt, wellicht met een aanvullend pensioen, komt uitkeringsafhankelijkheid nog maar zelden voor. Het gaat in deze gevallen doorgaans om
de jongere partner die nog een uitkering ontvangt of om de 65-plusser
zelf met een aanvullende bijstandsuitkering. Boven de AOW-leeftijd vervalt het recht op een WW- of AO-uitkering. Mede daarom is het percentage langdurig sterke uitkeringsafhankelijkheid in deze leeftijdscategorie
laag. â–  harry bierings (CBS)

Bron: CBS

Jaargang 99 (4691) 14 augustus 2014

495

Auteurs