Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 9 2014

ESB Statistiek

Negatieve rente Nederlands schatkistpapier

ondergrens. Banken kunnen immers ongelimiteerd geld stallen bij de
ECB tegen de depositorente. ■ rens pols (Ministerie van financiën)

Driemaands Nederlands schatkistpapier en
driemaands EONIA
In procenten

0,25
0,20
0,15
0,10
0,05
0,00
-0,05

-0
5
16 -14
-0
518 14
-0
5
20 -14
-0
5
22 -14
-0
524 14
-0
5
26 -14
-0
5
28 -14
-0
5
30 -14
-0
5
01 -14
-0
603 14
-0
6
05 -14
-0
6
07 -14
-0
609 14
-0
6
11- -14
06
13 -14
-0
6
15 -14
-0
6
17 -14
-0
619 14
-0
614

-0,10

14

Driemaands schatkistpapier
Refirente

Driemaands EONIA
Depositorente

Bij beleggers geplaatste securitisaties met helft afgenomen

446

Een categorie die in de belangstelling staat vanwege gewenste stimulering van leningen, betreft de securitisatie van bedrijfskredieten aan het
midden- en kleinbedrijf (mkb). De Europese securitisatiemarkt daarvan
is met 108 miljard euro (8 procent van totaal) beperkt. Spanje heeft daarin het grootste aandeel (27 procent), gevolgd door Italië (26 procent).
In Nederland staat 8 miljard euro aan mkb-securitisaties uit (7 procent).
Van al deze Europese mkb-securitisaties is een relatief gering deel, 16
miljard euro, in bezit van externe beleggers.â–  Eric klaaijsen (DNB)

Uitstaande Europese securitisaties
2.500

In miljard euro

2.000
1.500
1.000

Totaal
jun-2007

Zelfgehouden
sep-2009

Totaal

Overig

Won.hyp.

Totaal

Overig

MKB

Won.hyp.

Totaal

Overig

0

MKB

500
Won.hyp.

S

ecuritisaties zijn leningen aan huishoudens en bedrijven die worden gebundeld en als verhandelbare effecten worden verpakt en
verkocht. Tot het uitbreken van de financiële crisis medio 2007
waren dit vooral externe securitisaties ofwel securitisaties die voornamelijk gekocht werden door externe beleggers. Het uitstaande volume
aan Europese securitisaties bedroeg toen 1.460 miljard euro. Daarna namen interne ofwel zelfgehouden securitisaties een hoge vlucht. Banken
creëren deze securitisaties vooral om als onderpand te kunnen gebruiken voor liquiditeitsoperaties van centrale banken. Daardoor stond in
september 2009 een recordbedrag van 2.270 miljard euro aan Europese
securitisaties uit, waarvan ruim de helft extern. In 2010 ontstond weer
meer interesse van beleggers in securitisaties. De uitgiftes van externe
securitisaties lagen echter circa twee derde lager dan vóór de crisis en
vertonen na 2010 zelfs een dalende trend. Belangrijke redenen hiervoor
zijn de zwakke economische groei, de onzekere toekomstige behandeling
van securitisaties onder verschillende toezichtregimes en de monetaire
omstandigheden waarin banken goedkope financiering van de centrale
banken kunnen verkrijgen. Daardoor bedragen de uitstaande externe securitisaties eind maart 2014 nog maar de helft (685 miljard euro) van de
omvang zeven jaar geleden.
Woninghypotheken vormen met 830 miljard euro (58 procent) de grootste onderpandcategorie van alle uitstaande securitisaties in Europa. Nederland is het land met de meeste securitisaties van woninghypotheken (30
procent), gevolgd door het Verenigd Koninkrijk (28 procent). De extern
geplaatste securitisaties van woninghypotheken bedragen 307 miljard euro.

monetair

MKB

O

p 5 juni 2014 kondigde Mario Draghi, de president van de
Europese Centrale Bank (ECB), een maatregelenpakket aan
tegen de dreigende deflatie in de eurozone. Onderdeel van het
pakket was een verlaging van het refirentetarief van 0,25 naar 0,15 procent en een verlaging van de depositorente van 0 naar –0,10 procent. De
refirente is het tarief dat banken in de eurozone betalen voor het lenen
van geld bij de ECB en de depositorente is het tarief dat banken ontvangen voor het plaatsen van deposito’s bij de ECB. Met de renteverlagingen
stimuleert de ECB banken om goedkopere leningen te verstrekken en
hun overtollige geld bij marktpartijen te plaatsen.
De figuur geeft de rente weer voor driemaands Nederlands schatkistpapier en de European Overnight Index Average (EONIA) voor een contractduur van drie maanden. EONIA geeft de gemiddelde rentekosten
voor banken in de eurozone weer. Nederlands schatkistpapier heeft in de
regel een lagere rente dan EONIA met eenzelfde looptijd, als gevolg van
de hogere kredietwaardigheid.
Door de lage Europese inflatiecijfers in de maand mei rekenden financiële markten al op renteverlagingen door de ECB en anticipeerden hierop
door voorafgaand aan de bijeenkomst op 5 juni vastrentende obligaties
op te kopen. Ook na het ECB-besluit daalden de rentes verder. Er wordt
namelijk verwacht dat de ECB in de toekomst nog meer verruimende
monetaire maatregelen zal aankondigen. Als gevolg hiervan daalde de
rente op Nederlands schatkistpapier per 12 juni zelfs tot onder de 0
procent. De Nederlandse staat ontvangt dus rente op geld dat wordt geleend. De depositorente van –0,10 procent vormt op dit moment een

openbare financiën

Extern geplaatst

mrt-2014

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Bron: DNB, SIFMA

Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014

Statistiek ESB

Vaardigheden en ongelijkheid

arbeidsmarkt

S

inds de publicatie van Thomas Piketty’s boek Capital in the 21st
century staat het thema van de ongelijkheid opnieuw centraal op
de economische en politieke agenda. Verondersteld kan worden
dat verschillen in vaardigheden gerelateerd zijn aan inkomensverschillen. Immers, de twee grote krachten –globalisering en technologische
vooruitgang– die de voorbije decennia de wereldeconomie beheersten,
werkten ongelijkheid in de hand. Wie hoger op de vaardigheidsladder
stond, had een bevoorrechte positie.

Samenhang tussen vaardigheden en inkomen
0,50

VK

Inkomensongelijkeheid (Gini)

0,48

VS

Spa

0,46
0,44

Spa

0,42

Fin

Ita

Pol
Aus

Jap
0,40

Tsj

Oos
Dui

Can

Den

0,38

Fra

Noo

Ned
Zwe

Slw

0,36

25

BE

30

35

40

45

50

55

60

Vaardigheidskloof

Bron:OESO Survey of Adult Skills

In de figuur wordt het verschil in geletterdheidscore voor laag- en hooggeschoolde beroepen als benadering genomen voor de kloof op de vaardigheidsladder. Dit wordt gekoppeld aan de inkomensongelijkheid die
wordt benaderd met de Gini-coëfficiënt vóór belastingen en overdrachten.
Uit de figuur blijkt slechts een zwak verband tussen verschillen in vaardigheden (in casu geletterdheid) en inkomen. De resultaten zijn zeer
divers. Zo heeft Zweden een even grote inkomensgelijkheid als Slowakije, ondanks de veel grotere vaardigheidskloof. Omgekeerd kennen
de Verenigde Staten met eenzelfde vaardigheidskloof een vele grotere
inkomensongelijkheid. Opdeling van de figuur in kwadranten helpt
de verschillende groepen landen te identificeren naargelang de vaardigheidskloof en inkomensongelijkheid boven- of ondergemiddeld zijn.
Nederland kent samen met de Scandinavische landen een lage inkomensongelijkheid ondanks een grote vaardigheidskloof. De Verenigde Staten
en het Verenigd Koninkrijk hebben de grootste inkomensongelijkheid
maar tevens grote vaardigheidsverschillen. Verrassend genoeg behoren
ook Frankrijk en Spanje hiertoe. De Duitstalige landen en België kennen een gemiddelde inkomensongelijkheid ondanks sterke vaardigheidsverschillen. De landen die een kleine vaardigheidskloof hebben, hebben
meestal ook een kleinere inkomensongelijkheid.
Ongelijkheid kent vele oorsprongen en bovendien is de tolerantie voor
ongelijkheid grotendeels cultureel bepaald. Opgemerkt moet daarom
worden dat verschillen in vaardigheden slechts een deel van de verklaring
zijn. â–  steven vanneste (BNP Paribas fortis)

Consumptiedaling in internationaal perspectief

D

e consumptie van Nederlandse huishoudens is sinds het begin van de crisis fors gedaald. Tussen 2008 en 2013 nam de
consumptie met meer dan 6 procent af. Deze daling is uitzonderlijk, zowel in historisch perspectief als ten opzichte van landen
met een vergelijkbaar hoge economische ontwikkeling. De consumptieontwikkeling in Nederland is achtergebleven bij andere landen in het
eurogebied. De tred is nagenoeg gelijk aan landen als Spanje en Italië. De

Nederlandse consumptie daalt relatief hard
Indexwaarde (2008=100)
110

105
100
95
90
85
80
75
70

2008
Nederland

2009
Duitsland

2010
Frankrijk

2011

2012
Griekenland

2013
Eurogebied

Bron: Eurostat

groei

& conjunctuur

figuur toont de consumptie van een aantal Europese landen, waaronder
Duitsland, Frankrijk, en de gemiddelde consumptie over de eurolanden.
Dit beeld is enigszins vertekend door verschillen tussen overheidsuitgaven voor private doeleinden, zoals zorg en onderwijs. Na correctie blijft
het beeld echter staan dat de consumptie van Nederlandse huishoudens
sinds 2008 sterk is achtergebleven op in welvaart vergelijkbare landen.
De sterke daling in consumptie is te verklaren uit een sterke afname van
zowel het beschikbaar inkomen als het vermogen van huishoudens.
De daling van de Nederlandse consumptie loopt nagenoeg gelijk aan het
verlies van besteedbaar inkomen. Sinds 2008 daalde het besteedbaar inkomen ongeveer even hard als de consumptie. Deze afname werd met
name gedreven door de toename van de werkloosheid, reële loondalingen en lastenverzwaringen. In vergelijking tot andere landen in de van
Europa was deze afname substantieel. Het besteedbaar inkomen daalde
iets meer dan in het eurogebied, terwijl de consumptiedaling van 6 procent aanzienlijk groter was dan in het hele eurogebied (2 procent). Het
besteedbaar inkomen van Nederlandse huishoudens bleef dus achter bij
de rest van Europa, maar niet zo veel als de consumptie. De verslechterde
vermogenspositie van huishoudens is een tweede bepalende component
voor de relatief slechte ontwikkeling van de Nederlandse consumptie.
Dit vermogen bestaat voor het merendeel uit huizenvermogen, dat onder invloed van de dalende huizenprijzen sterk afnam. De nominale huizenprijzen daalden met ongeveer 20 procent sinds de piek. Deze daling
bedroeg binnen het eurogebied gemiddeld zo’n 3 procent. ■ frank van

es, jan bonenkamp, debby lanser en ona ciocyte (CPB)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

447

Auteurs