Ga direct naar de content

Economische analyse van de energie-investeringsaftrek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 20 2013

De bekritiseerde wispelturigheid van de ondernemersregeling voor energie-investeringsaftrek weerspiegelt een doeltreffend leerproces, dat beleidsmakers hebben doorgemaakt bij de vormgeving van subsidieregelingen.

ESB Energie & Milieu

Energie

& milieu

Economische
analyse van de energieinvesteringsaftrek
Subsidieregelingen voor energiebesparing en milieu in Nederland,
zoals de energie-investeringsaftrek (EIA), zijn vaak bekritiseerd. In
de loop der tijd is de regeling echter meermaals aangepast om zo
goed mogelijk aan de meeste kritiekpunten tegemoet te komen.
Ook de huidige voorstellen van het kabinet trekken deze lijn verder door.

Herman
Vollebergh
Onderzoeker bij het
Planbureau voor de
Leefomgeving
Arjan Ruijs
Onderzoeker bij het
Planbureau voor de
Leefomgeving

700

H

et gebruik van energie- en milieusubsidies heeft de laatste jaren een hoge vlucht
genomen. Ook in Nederland kennen
we een heel scala aan subsidieregelingen
(Noailly et al., 2010). Deze subsidies
doen zich in allerlei gedaantes voor. Zo bestaan er exploitatiesubsidies voor een onrendabele top zoals de huidige regeling
Stimulering duurzame energieproductie (SDE+), fiscale faciliteiten, zoals de regeling Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en de Energie- en Milieu-investeringsaftrek (respectievelijk EIA en MIA). De rechtvaardiging van
deze subsidies ligt in het reduceren van kosten om maatschappelijke milieuvoordelen te behalen die door de markt zelf niet
in voldoende mate worden geproduceerd. Daarbij gaat het
om het stimuleren van milieuvriendelijk gedrag door investeringen aantrekkelijker te maken die een beter milieuprofiel
hebben ten opzichte van een meer vervuilend alternatief.
Op subsidieregelingen in het energie- en milieubeleid is
vaak veel kritiek. Het subsidiebeleid zou wispelturig en daardoor weinig effectief zijn. Traditioneel zijn subsidies impopulair onder economen, ondanks dat zij goed te verdedigen
zijn wanneer ingebed in het juiste technologie- en innovatiebeleid. Maar het verstrekken van subsidies brengt altijd ook
kosten met zich mee voor de belastingbetaler. Alleen als de
door de subsidie teweeggebrachte voordelen groter zijn dan

de kosten, is er sprake van een positief welvaartseffect. Aan
de hand van ervaring met de al sinds 1997 in Nederland bestaande EIA-subsidie, wordt een aantal problemen besproken
die zich voordoen bij subsidieregelingen.
Problemen met subsidieregelingen

Het netto-welvaartseffect van een subsidie hangt af van diverse factoren. Een aantal daarvan passeren in dit artikel de
revue. Allereerst zouden subsidies gemakkelijk verstoringen
veroorzaken in de financiële huishouding van de overheid
omdat ze lastig te beheersen zijn. De reden hiervoor is dat
subsidies nogal eens worden vormgegeven als ‘open-einde-regelingen’. Dat zet dan vaak de deur wijd open voor gebruikers
en roept begrotingstechnisch problemen op. Als gedurende
het budgetjaar aanspraken sneller groeien dan vooraf ingeschat, dan leidt dit tot budgettaire tekorten. Een voorbeeld
van zo’n open-einde-regeling was een stimuleringsregeling
voor warmte-krachtkoppeling (WKK) uit de jaren tachtig en
negentig. Deze exploitatiesubsidie garandeerde een vaste vergoeding voor door een WKK-installatie opgewekte stroom.
De budgettaire onvoorspelbaarheid van dergelijke regelingen
is vaak een steen des aanstoots vanuit het oogpunt van de
beheersbaarheid van de openbare financiën en leidt tot ingrijpen, zoals het tussentijds sluiten van de regeling. Dit frustreert subsidieaanvragers, waardoor gewenste investeringen
achterwege blijven.
Een tweede relevante factor is de mate waarin de subsidie terechtkomt bij degenen die de gestimuleerde keuze ook
wel zonder subsidie zouden hebben gemaakt. Als een subsidie
niet leidt tot gedragsverandering, is deze niet effectief en bewerkstelligt slechts een (dure) inkomensoverdracht of windfall gain van belastingbetaler naar subsidiënt. Zorgen hierover
waren aanleiding om aan het begin van het nieuwe millennium een integraal beleidsonderzoek (IBO) uit te voeren naar
de effectiviteit en efficiëntie van subsidiemaatregelen in het
energie- en milieubeleid (IBO, 2001). Dergelijke bezwaren
hangen samen met het bestaan van asymmetrische informatie
tussen overheid en subsidiënt, en de daarmee samenhangende

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 98 (4673) 22 november 2013

Energie & Milieu ESB

problemen van moreel gevaar en averechtse selectie. Hierdoor
is het voor de overheid moeilijk om een subsidie ten goede te
laten komen aan degene die echt een andere keuze zal maken
dankzij die subsidie.
Een derde factor is dat subsidies in het energie- en milieubeleid – in vergelijking met vooral belastingen en verhandelbare emissierechten – een inefficiënt milieubeleidsinstrument zouden zijn. In plaats van het beprijzen van negatieve
externaliteiten zou subsidieverstrekking juist bijdragen aan
het in stand houden van vervuilende en minder efficiënte bedrijven en wordt uittreding van deze bedrijven voorkomen.
Subsidies moedigen dan de emissies van een sector of industrie als geheel aan, hoewel zij de negatieve externaliteit van
individuele bedrijven reduceren.
Een laatste, breed gedragen bezwaar ten aanzien van
subsidieregelingen heeft betrekking op het feit dat de overheid er zo wispelturig mee omspringt (Noailly, et al., 2010;
Algemene Rekenkamer, 2011). De overheid zou voortdurend nieuwe regelingen invoeren en ook weer afschaffen of
bestaande regelingen steeds aanpassen. Dit zou investeerders
kopschuw maken omdat het de financiering van bedrijfsinvesteringen risicovol maakt. Inderdaad, exploitatiesubsidies met
langetermijngaranties op de opbrengst, zoals bij investeringen
in zonne- en windenergie in Duitsland, zijn dan heel wat aantrekkelijker.
De energie-investeringsaftrek

De EIA vermindert de investeringskosten van energiebesparende technologieën en technologieën om duurzame energie
op te wekken door middel van een gedeeltelijke teruggave van
deze investeringskosten via de vennootschaps- of inkomstenbelasting. De basisprincipes van de EIA zijn al vijftien jaar onveranderd. Een bedrijf dat investeert in een technologie uit de
Energielijst mag een deel van de investeringskosten aftrekken
van zijn winst of belastbaar inkomen. Met investeringskosten
van I euro, een vennootschapsbelasting van t procent en een
EIA-percentage van s procent, is deze aftrek gelijk aan een
bedrag s × I en de netto-belastingteruggave t × s × I. Deze
belastingteruggave was in 2011 gemiddeld tien procent van
de investeringskosten. Samen met de jaarlijkse besparing op
energiekosten leidt dit tot een lagere terugverdientijd en financieringsbehoefte (Van Soest en Vollebergh, 2011). De
gehanteerde Energielijst bevat een selectie van nieuwe technologieën die een hoger energiebesparingspotentieel hebben
dan conventionele technologieën. Deze lijst wordt jaarlijks
aangepast, waarbij technologieën met voldoende marktpenetratie van de lijst worden verwijderd.
Per jaar vragen gemiddeld 15.000 ondernemers EIA aan
(figuur 1). De EIA leidde in 2010 tot een belastinguitgave van
ongeveer 100 miljoen euro (0,07 procent van de totale belastinguitgaven). AgentschapNL schat dat de hiermee gemoeid
zijnde 893 miljoen euro aan investeringen (circa één procent
van de totale investeringen van de Nederlandse industrie)
resulteerden in een energiebesparing van 21 Pj. Dit komt
overeen met een energiebesparing van 0,75 procent. Daarmee
varieert de subsidie-‘effectiviteit’ tussen vier en zeven euro per
ton CO2 (Energiebesparingseffect, 1999–2012).
Wat betreft de ontwikkeling van het aantal aanvragen
valt de aanvankelijk snelle groei op, gevolgd door de duidelijke demping na 2001. Desondanks stijgen tot 2007 de
Jaargang 98 (4673) 22 november 2013

Ontwikkelingen van het aantal aanvragen en de
totale investeringen van de EIA

Figuur 1

2.000

300
250

1.500
200
1.000

150
100

500
50
0
1997

1999

2001

2003

2005

Aantal aanvragen maal honderd (linkeras)
Goedgekeurde investeringen in miljoen euro (rechteras)

2007

2009

0
2011

Belastinguitgaven in miljoen euro (linkeras)
Gem. investeringen per aanvraag maal
honderd (rechteras)

Bron: Jaarverslagen, 1999_2012

gemiddelde uitgaven. Verder springt een flinke fluctuatie in
de gemiddelde investering per aanvraag halverwege de jaren
negentig in het oog. Op het eerste gezicht lijkt dit beeld de
kritiek van een wispelturige overheid te bevestigen. Loopt de
regeling eenmaal goed, dan volgen de nodige ingrepen om het
beleid bij te stellen.
Budgettaire perikelen

Financiële-beheersproblemen doen zich met name voor bij
subsidieregelingen die niet goed gebudgetteerd zijn. Dit was
aanvankelijk bij de EIA ook het geval, net als bij gerelateerde
instrumenten als MIA en VAMIL. De keuze voor een belastingaftrek had in het begin als voordeel dat deze niet als
uitgave op het overheidsbudget te boek stond. Hierdoor kon
het stimuleringsbeleid worden gevoerd zonder budgettaire
consequenties. Tot 2002 verdrievoudigden de investeringen
en stegen de belastinguitgaven van 45 tot 198 miljoen euro
(figuur 1). Iedere goedgekeurde aanvraag moest worden uitgekeerd. Dit bracht een fundamentele discussie op gang over
hoe belastinguitgaven beter in de hand gehouden konden
worden. Als eerste stap moesten vanaf 2001 belastinguitgaven
transparant worden gemaakt in de jaarlijkse belastingplannen
(Ros, 2003). Daarnaast moest het budgetteringssysteem Van
Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording meer inzicht
geven in de beleidsdoelen, de ingezette middelen en zijn effecten.
Ondanks aanpassingen in de EIA na de eerste evaluatie
in 2001 (Van der Lande en De Vries, 2001) en een daaraan
gerelateerde daling van het aantal aanvragen, nam het aangevraagde bedrag in 2002 nog steeds toe. Vooral aanvragen voor
relatief dure installaties voor hernieuwbare energie groeiden.
Tussen 2000 en 2002 steeg het aandeel van investeringen in
duurzame energie van twaalf naar zestig procent, terwijl het
aantal aanvragen in duurzame energie in die tijd steeg van 1,7
naar 4,3 procent. Hierdoor dreigde budgetoverschrijdingen,
waardoor de minister van Financiën in 2002 besloot de EIA
al in oktober te sluiten. Dit gebeurde ook in 2006 en 2007,
ondanks een uitbreiding van het budget om het effect van de
sluiting van de MEP op te vangen.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

701

ESB Energie & Milieu

Met een aantal maatregelen is tegemoetgekomen aan
de problemen in de financiële beheersing. Allereerst is er de
simpele administratieve eis dat aanvragen voortaan moeten
beschikken over een bouw- of milieuvergunning. Hierdoor
komen minder aanvragen binnen van projecten die mogelijkerwijs niet uitgevoerd worden, maar die wel drukken op
het jaarlijkse budget. Een tweede maatregel, welke in 2009
is ingevoerd, betreft het instellen van een meerjarig budgetevenwicht. Hierdoor is het nu mogelijk om overschrijdingen
in het ene jaar te compenseren met overschotten in een ander
jaar. Deze maatregelen, tezamen met enkele nog te bespreken
ingrepen, hebben de EIA tot een veel meer voorspelbare en
stabiele regeling gemaakt.
Effectiviteit en efficiëntie van subsidie

Een tweede zorgpunt betreft een mogelijk geringe effectiviteit van subsidieverlening. Veel onderzoek wijst in de richting
van de eerder genoemde windfall profits. Op basis van een en-

Energiebesparing door de EIA-investeringen

Figuur 2

40

30

20

10

0
1997

1999

2001

2003

2005

2007

2009

Jaarlijks bespaarde energie in megajoules per geïnvesteerde euro
Jaarlijks bespaarde energie maal tien megajoules per geïnvesteerde belastingeuro

Bron: Jaarverslagen, 1999–2012

Gerealiseerde besparingen voor investeringen in
duurzame energie en energiebesparing

Figuur 3

1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
0
1997

1999

2001

2003

2005

2007

2009

3

Besparingen door inzet duurzame energie in Nm per jaar
Besparingen door inzet energiebesparingstechnologieën in Nm3 per jaar
Investeringen in duurzame energie in miljoen euro
Investeringen in energiebesparingstechnologieën in miljoen euro

Bron: Jaarverslagen, 1999–2012

702

quête onder EIA-aanvragers werd in 2000 vastgesteld dat gemiddeld 52 procent van de aanvragers de investering ook zou
hebben gedaan zonder EIA. Wel bleek dat aantal aanzienlijk
te verschillen tussen technologieën en bedrijven (De Beer et
al., 2000). In de loop van de tijd zijn verschillende maatregelen genomen om dit probleem te ondervangen.
Ten eerste is de overlap van subsidieregelingen verminderd. In de beginjaren konden soms twee of zelfs wel drie verschillende subsidies worden aangevraagd voor één en dezelfde
investering. Zo stonden op de technologielijst van de VAMIL
tot 2003 deels dezelfde technologieën als op de Energielijst
van de EIA. Dit vergroot de kans op freeriding.
Ten tweede is het vaak mogelijk om de toegankelijkheid
van een subsidie te beheersen. Bij de EIA-regeling wordt in
dat kader gebruikgemaakt van een Energielijst waaraan de
subsidieverlening is gekoppeld. Uit onderzoek blijkt dat met
name technieken met een korte terugverdientijd gevoeliger
zijn voor freeriding. Op dit inzicht is ingespeeld door een
betere screening van de Energielijst. In principe worden nu
alleen technologieën toegelaten met een voldoende lange
terugverdientijd, wat met name is gerealiseerd door de invoering van besparingsnormen (sinds 2002). Deze normen
zijn in de loop van de tijd stapsgewijs aangescherpt en sectorspecifiek gemaakt, onder meer in het licht van de stijgende
energieprijzen. Door de aanscherpingen is de terugverdientijd van generieke EIA-technieken gestegen van één tot acht
jaar in 2005 naar drie tot vijftien jaar in 2010, waarbij alleen
de meest effectieve technieken een afschrijftermijn korter dan
vijf jaar zullen hebben.
Ten slotte is het vaak onduidelijk hoe hoog een subsidie
moet zijn om investeerders over de streep te trekken. Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat investeerders niet erg
gevoelig lijken voor de hoogte van een tegemoetkoming. Van
de subsidie zelf lijkt voldoende signaal uit te gaan voor investeerders om een gesubsidieerde technologie aan te schaffen,
zelfs als de investering eigenlijk niet rendabel is (Aalbers et al.,
2005). Mede op grond van dit onderzoek is stapsgewijze het
aftrekpercentage van de EIA verlaagd van 55 naar 44 procent
in 2005 en 41,5 procent in 2011. In combinatie met verlagingen van de tarieven in de vennootschaps- en inkomstenbelasting daalde hierdoor het gemiddelde aftrekpercentage van 18
procent in 2001 naar 10,5 procent in 2007.
Deze maatregelen lijken een verbetering van de effectiviteit en de efficiëntie van de EIA op te hebben geleverd (figuur
2 en 3). De energiebesparingen per geïnvesteerde belastingeuro zijn na 2002 flink gestegen. Daarnaast is ook het aantal
freeriders gedaald van 52 procent in 2001 naar 47 procent in
2007 en 44 procent in de periode 2011–2012 (Volkerink et
al., 2012). Het uitblijven van een spectaculaire daling van het
aandeel freeriders laat wel zien dat het moeilijk is om incentive compatible-contracten te ontwerpen, onder meer omdat
het vanuit juridisch oogpunt niet mogelijk is om bepaalde
groepen uit te sluiten van de subsidie. Om het aandeel freeriders nog verder terug te dringen is nu het plan om vanaf 2014
het bodembedrag voor investeringen te verhogen van 2300
naar 2500 euro per jaar, waardoor het aantal aanmeldingen
met lage investeringsbedragen zal dalen, wat doorgaans de
technologieën zijn die het meest gevoelig zijn voor freeridergedrag.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 98 (4673) 22 november 2013

Energie & Milieu ESB

Energielijst en technologie-adoptie

Een derde welvaartsrisico is dat door de subsidie maatschappelijk inefficiënte bedrijven in bescherming worden genomen. Hierbij kunnen twee kanttekeningen worden gemaakt.
Allereerst zouden subsidies daadwerkelijk betrekking moeten
hebben op investeringen in nieuwe technologie die emissiebesparend is. Een mogelijk risico op extra toetreding kan effectief worden beperkt door het tegelijkertijd zo veel mogelijk
belasten van dezelfde emissie.
Een tweede belangrijk element is dat subsidies zoals
de EIA zo ingericht kunnen worden dat zij blijvend bijdragen aan de stimulering van de adoptie en dus diffusie van
nieuwe technologieën. Daarvoor zijn deze subsidies in de
eerste plaats ook bedoeld: het stimuleren van een positieve
technologie-spillover. Door een investeringsaftrek bijvoorbeeld wordt een deel van de extra kosten van innovatieve ten
opzichte van gangbare technologieën ongedaan gemaakt,
waardoor zij sneller concurrerend worden. Essentieel hierbij
is wel dat de regeling op een dynamische wijze rekening moet
houden met de veranderingen die zich voordoen door deze
innovaties (Vollebergh, 2012).
Om voor deze dynamiek zorg te dragen is wederom de
beheersing van de toegankelijkheid een essentieel instrument.
De Energielijst bij de EIA is bij uitstek geschikt voor zo’n dynamische invulling. Jaarlijks worden hier nieuwe en zuinigere
technologieën op gezet en gangbare technologieën afgevoerd.
Hierdoor licht deze Energielijst automatisch een groot aantal
ondernemers in over de laatste besparingsmogelijkheden, wat
de kans op adoptie vergroot (De Beer et al., 2000; Volkerink
et al., 2012). Deze ‘attentiewaarde’ reduceert de informatieasymmetrie tussen aanbieders en vragers van nieuwe technologieën (Volkerink et al., 2012).
Een neveneffect van de subsidie aan de aanbodzijde van
technologieontwikkeling is dat het ook aanbieders van energie-efficiënte technologieën stimuleert verdere innovaties
door te voeren. De Energielijst geeft ontwikkelaars van nieuwe technologieën een platform dat de introductie daarvan
vereenvoudigt. Met een voldoende dynamische lijst en ontwikkelaars is voldoende prikkel om technologieën continu
te verbeteren. Dit vermindert ook de informatie-asymmetrie
tussen ontwikkelaars en AgentschapNL, wat de kans op regulatory capture vermindert.

investeringen in duurzame energie veroorzaakten de stijgingen van de belastinguitgaven in 2002 en vooral in 2006. De
investeringen in duurzame energie droegen minder bij aan de
(fossiele-)energiebesparingsdoelen per euro subsidie dan de
investeringen in energiebesparing, met uitzondering 2006.
Het is derhalve de vraag of het tweeledige doel van energiebesparing en duurzame energieopwekking wel adequaat is. Als
antwoord hierop is in het SER Energieakkoord afgesproken
om de EIA in de toekomst zo veel mogelijk te richten op investeringen in energie-efficiëntie, en om projecten die in aanmerking komen voor de SDE+-subsidie niet ook in aanmerking te laten komen voor de EIA (SER, 2013).
Het beleid van de overheid is dus niet zozeer wispelturig, maar het weerspiegelt het zoekproces naar een goed werkend stimuleringspakket voor duurzame energie. De ingrepen vormen juist een weerspiegeling van een leerproces dat
beleidsmakers hebben doorgemaakt bij de vormgeving van
subsidieregelingen zonder dat de regelingen daarbij zelf zijn
verdwenen.

Literatuur
Aalbers, R.F.T., E.C.M van der Heijden, A.G.C van Lomwel et al. (2005) Naar een optimaal
design voor investeringssubsidies in milieuvriendelijke technieken. OCFEB studies in Economic Policy, 15.
Algemene Rekenkamer (2011) Energiebesparing: ambities en resultaten. Den Haag: Algemene
Rekenkamer.
Beer, J.G. de, et al. (2000) Effectiviteit energiesubsidies – onderzoek naar de effectiviteit van enkele subsidies en fiscale regelingen in de periode 1988–1999. Utrecht: Ecofys.
Energiebesparingseffect (1998–2012) Energiebesparingseffect van de EIA, 1997–2011. DEn
Haag: Senter, Senter Novem, Agentschap NL.
IBO (2001) Interdepartementaal beleidsonderzoek naar de kosteneffectiviteit van energiesubsidies.
Den Haag: IBO.
Jaarverslagen (1998–2012) Jaarverslagen Energie-investeringsaftrek (EIA), 1997-2011. Den
Haag: Senter, SenterNovem en Agentschap NL.
Noailly, J., S. Batrakova en R. Lukach (2010) Home green home – A case study of policies
inducing energy-efficient innovations in the Dutch building sector. CPB Document, 198.
Roosdorp, R. (2012) Energiesubsidies: 15 jaar ervaring en 4 lessen verder. In: Kam, C.A. de en
A.P. Ros (red.) Jaarboek Overheidsuitgaven 2012. Den Haag: Sdu.

Wispelturigheid door leerproces

Ros, A.P. (2003) De begroting. In: Kam, C.A. de en A.P. Ros (red.) Jaarboek Overheidsuitgaven

Omdat subsidieregelingen in Nederland nogal eens worden
aangepast, is het begrijpelijk dat er een beeld ontstaat van een
wispelturige of zelfs onbetrouwbare overheid. Het omvormen van een open-einde- naar een budget-beperkte regeling
creëert inderdaad vaak onzekerheid en onrust bij gebruikers.
Voor de EIA hield deze onrust echter vooral verband met onduidelijkheid door de samenloop van diverse regelingen voor
duurzame energie, waardoor gebruikers verschillende regelingen toepasten of bij veranderingen in één regeling en masse
overstapten naar een andere regeling (Roosdorp, 2012).
Zo valt veel van de turbulentie in de EIA te verklaren
door technologieën voor duurzame energie (Ruijs en Vollebergh, 2012). In de periode 2002–2006 veranderde het aantal aanvragen naar deze technologieën radicaal van 10 tot 25
procent van het budget in de periode vóór 2002 tot 35 tot 60
procent van het budget in de periode 2002–2007. Met name

2003. Den Haag: Sdu.

Jaargang 98 (4673) 22 november 2013

Ruijs, A. en H.R.J. Vollebergh (2012) Lessons from 15 years of experience with the Dutch tax
allowance for energy investments for firms. OECD Environment Working Papers, 55.
SER (2013) Energieakoord voor duurzame groei. Den Haag: Sociaal-Economische Raad.
Tweede Kamer (1995) Derde energienota, 24525.
Lande, R.W.I. van der en E.F. de Vries (2001) EIA en EINP evaluatiestudie. Den Haag: PriceWaterhouseCoopers.
Soest, D.P. van en H.R.J. Vollebergh (2011) Energy investment behavior: heterogeneity and subsidy design. In: Florax, R.J.G.M., H.L.F. de Groot en P. Mulder (red.) Improving energy efficiency
through technology: trends, investment behaviour and policy design. Cheltenham: Edward Elgar.
Volkerink, B., S. Slingerland, S. Boeve et al. (2012) Evaluatie Energie-investeringsaftrek: ex-post
evaluatie 2006–2011. Rotterdam: Ecorys; Van Zutphen Economisch Advies.
Vollebergh, H.R.J. (2012) The role of taxation in spurring technological innovation. In: Milne,
J. en M. Skou Andersen (red.) Handbook of Research on Environmental Taxation. Cheltenham:
Edward Elgar.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

703

Auteurs