Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 21 2013

.

112 Jaargang 98 (4654) 22 februari 2013
ESB Statistiek
Beleidsmakers en economen voeren momenteel een stevige discussie
over de timing en het tempo van budgettaire consolidatie.
Maar alleen al het meten van deze consolidatie is geen eenvoudige
taak. Meestal wordt gekeken naar de verandering in het voor de stand van
de conjunctuur en rentebetalingen geschoonde begrotingssaldo, geschaald
naar de omvang van het potentiële bbp. Op deze manier kan de budgettaire
consolidatie los worden gezien van de invloed die wordt uitgeoefend
door mutaties in de stand van de conjunctuur of de hoogte van de staatsrentevoeten.
Een stijging van de staatsrente en lagere economische groei
kunnen namelijk leiden tot grotere tekorten op de overheidsbegroting
zonder dat daarmee sprake is van actief begrotingsbeleid.
Gebaseerd op deze benadering toont de figuur dat de economie gedurende
2008 en 2009 wereldwijd budgettair werd gestimuleerd. Verscheidene
stimuleringsmaatregelen werden geïntroduceerd om de diepe
recessie te bestrijden. Maar de resulterende forse toename van de staatsschulden
en de Europese schuldencrisis hebben sindsdien een scherpe
ommekeer in het budgettaire beleid teweeggebracht. Sinds 2011 is het
budgettaire beleid in de meeste economieën restrictief geworden en dat
blijft naar verwachting ook zo in het lopende jaar. De eurozone kende
de sterkste mate van budgettaire consolidatie. Het hoge budgettaire consolidatietempo
tegen een achtergrond van balansversterking in de private
sector en een zwakke externe vraag resulteerde in een teleurstellend zwak
economisch herstel. Recent onderzoek van het IMF beargumenteert
daarom dat landen met extra schuldcapaciteit hun bezuinigingstempo
zouden moeten verlagen om de economische groei een kans te geven om
momentum te krijgen. Een dergelijke herijking van de budgettaire consolidatie
is te rechtvaardigen als ten eerste huishoudens beperkt zijn in
hun toegang tot extra krediet, ten tweede de binnenlandse vraag zwak is,
ten derde staatsrente nauwelijks verder kan dalen, ten vierde de ruimte
voor monetaire stimulans beperkt is en ten vijfde de belangrijkste handelspartners
eveneens een traag economisch herstel kennen. Uiteraard moet
dat binnen de kaders van de Europese afspraken geschieden en moet er
een geloofwaardig bezuinigingsplan op de middellange termijn liggen
om schuldhoudbaarheid te garanderen. ■ Shahin Kamalodin (Rabobank)
Consumenten hebben vaak hoge verwachtingen van hun pensioen.
In oudere pensioenregelingen was vaak de doelstelling dat
een deelnemer na 40 jaar 70 procent van zijn laatstverdiende
brutoloon als pensioen krijgt. Door verschillende ontwikkelingen, zoals
wijzigingen in regelingen, is deze verwachting in veel gevallen onrealistisch.
Vooral als de indexatie van de pensioenaanspraken in de opbouwfase
onvolledig is. Uit een pensioenrisicoanalyse van de AFM uit juni
2012 blijkt bijvoorbeeld dat werknemers tot 40 jaar met een modaal inkomen
een pensioen gepresenteerd krijgen van gemiddeld 26.000 euro,
terwijl dat pensioen bij hun pensionering bij een 1 procent lagere indexatie
gemiddeld maar 19.000 euro waard zal zijn. Hieruit blijkt ook dat de
kwaliteit van de pensioenregeling grote invloed heeft op de uiteindelijke
pensioenuitkering die een deelnemer krijgt. In de doorgerekende maximale
regeling krijgt een deelnemer bijna een derde meer pensioen dan in
een bescheiden regeling met een hoge franchise en een laag opbouwpercentage.
Dit effect staat los van verschillen in rentestand, beleggingsresultaten
en levensverwachting.
In de AFM-consumentenmonitor van najaar 2008 bleek dat zes van de
tien consumenten 70 procent of meer van het laatstverdiende brutosalaris
als pensioen verwachten. In de meting van najaar 2012 leeft de
70-procentmythe nog bij 44 procent van de niet-gepensioneerden. Een
derde weet het niet, dat was een kwart eind 2008.
Een ruime meerderheid van de niet-gepensioneerden (62 procent) schat
in dat de afgegeven indicatie van de pensioenuitvoerder te hoog is en
dat er naar verwachting bij pensionering minder overblijft. Een op de
zeven (16 procent) verwacht als pensioen te krijgen wat er in mijnpensioenoverzicht.
nl staat. Iets minder dan de helft van de pensioendeelnemers
verwacht dat het totale bruto-inkomen bij pensionering niet
voldoende zal zijn om financieel rond te komen.
In algemene zin kan gesteld worden dat consumenten realistischer zijn
geworden over hun pensioen; ze weten dat ze het niet weten en hebben
minder onrealistische verwachtingen. ■ Wilte Zijlstra (AFM)
Budgettaire consolidatie internationaal
Realistischere pensioenverwachtingen monetair & financieel
-3
-2
-1
0
1
2
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Ontwikkelde wereld Eurozone Opkomende wereld
In procenten van het potentieel bbp
Bezuinigingen
n
Stimuleren
Budgettaire positie
Bron: IMF; Rabobank
59% 61%
50%
54%
44%
21%
34%
0
10
20
30
40
50
60
70
jan-08 jan-09
okt-’09 apr-’11 okt-’11 apr-’12 okt-’12
jan-11 jan-12 jan-13
Aandeel niet-gepensioneerden in procenten
Verwacht als pensioen zeventig procent of meer van laatst verdiende loon
Verwacht minder dan zeventig procent Weet niet
Pensioenverwachting als percentage laatstverdiende
brutoloon
Bron: AFM
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4654) 22 februari 2013 113
Statistiek ESB
Sinds de tweede helft van 2011 loopt de werkloosheid in Nederland
weer op. Komt dit doordat de kans op het vinden van een
baan is gedaald, doordat er meer ontslagen vielen, of doordat
meer mensen zonder succes de arbeidsmarkt zijn opgestroomd? De mobiliteitswisselingen
die door het CBS in de Enquête Beroepsbevolking
worden bijgehouden, geven zicht op deze vragen.
Mensen wisselen op de arbeidsmarkt tussen drie posities: werkloos,
werkzaam en niet-beroepsbevolking. Het aantal werklozen is te vergelijken
met het waterniveau in een badkuip, met twee kranen en twee afvoerputjes:
instroom door ontslag of contractbeëindiging en toetreders
die geen baan hebben gevonden, en uitstroom door werklozen die de
arbeidsmarkt verlaten of een baan vinden.
De donkerblauwe balk in de figuur toont de netto-bijdrage van de nietberoepsbevolking
aan de verandering in de werkloosheid, gecorrigeerd
voor seizoensinvloeden. In het derde kwartaal van 2011 neemt deze balk
in omvang flink toe en blijft de kwartalen daarna op een hoog niveau liggen.
De toename is voor het merendeel toe te schrijven aan een verhoogd
aantal toetreders.
De lichtblauwe balk laat de netto-bijdrage van de werkzame beroepsbevolking
zien aan de verandering in de werkloosheid. Vanaf het derde
kwartaal van 2010 vermindert de netto-uitstroom richting werk doordat
minder werklozen een baan vinden. De instroom door ontslag blijft
tot eind 2011 stabiel en neemt daarna toe. Anders dan in 2009, bleef de
lichtblauwe balk in 2011 en 2012 ondanks de recessie negatief. Er vond,
met andere woorden, nog altijd een netto-uitstroom van werklozen richting
werk plaats. Dit verschil tussen 2009 en 2011 hangt waarschijnlijk
samen met een sterkere economische neergang in 2008 en 2009. Nu de
werkzame beroepsbevolking in het vierde kwartaal van 2012 is gedaald,
zal naar verwachting de lichtblauwe balk, net als in 2009, van teken wisselen.
Samen maken de balken duidelijk dat de werkloosheid sinds 2011
voornamelijk oploopt door een instroom van onsuccesvolle toetreders
en een verminderde uitstroom richting werk. De eerste groep lijkt tot nu
toe het grootste aandeel in de oploop te hebben. ■ Eric van Loon (CPB)
De afgelopen decennia zijn levenslooppatronen sterk veranderd.
Het arbeidsmarktgedrag is dynamischer geworden en de
arbeidsparticipatie van vrouwen is sterk toegenomen. Tegelijkertijd
zijn relatiepatronen diverser geworden: er wordt vaker ongehuwd
samengewoond en relaties worden vaker ontbonden. Gezien de centrale
rol van de arbeidsmarktpositie in de levensloop, is de mogelijke invloed
op relatievorming en ‑ontbinding regelmatig onderwerp van studie. Uit
internationaal onderzoek is gebleken dat die invloed er inderdaad is: een
minder gunstige arbeidsmarktpositie van de man verlaagt bijvoorbeeld
de kans op relatievorming. Uit onderzoek in Nederland is bovendien
gebleken dat relaties van werkloze mannen minder stabiel zijn. Daarbij
werd echter de kanttekening geplaatst dat de oorzaak van de werkloosheid
niet bekend was, waardoor niet kan worden uitgesloten dat een achterliggende
factor zowel het ontslag als de scheiding verklaart.
Hierop ontstaat meer zicht door te kijken naar redenen van ontslag. Het
UWV WERKbedrijf maakt onderscheid tussen ontslag om bedrijfseconomische
redenen, ontslag op persoonlijke gronden en ontslag in verband
met langdurige ziekte. De figuur geeft per ontslagreden het aandeel
personen weer van wie de relatie in de loop van de drie jaar volgend op
het ontslag werd ontbonden. Een controlegroep bestond uit personen
die eveneens een partner hadden maar niet (via een ontslagvergunning)
waren ontslagen. Opvallend is dat bedrijfseconomisch ontslag voor zowel
mannen als vrouwen geen effect lijkt te hebben op relatieontbinding.
Daarentegen gaan ontslag vanwege langdurige ziekte en ontslag op persoonlijke
gronden gepaard met een substantieel grotere kans op relatieontbinding.
Met name het effect van persoonlijk ontslag is zeer sterk.
Deze bevindingen suggereren dat ontslagwerkloosheid de relatiestabiliteit
met name negatief beïnvloedt als deze het gevolg is van persoonlijke
factoren. Het is zelfs mogelijk dat deze persoonlijke factoren zowel het
ontslag als de relatieontbinding veroorzaken. Met het oog op de huidige
economische crisis is dit geen slechte boodschap. Er hoeft immers niet
gevreesd te worden dat de grote aantallen bedrijfseconomische ontslagen
gepaard zullen gaan met massale relatieontwrichtingen. ■ Johan van
Rooijen, Ruben van Gaalen en Fred Gast (CBS)
arbeidsmarkt
De oploop van de werkloosheid ontleed arbeidsmarkt
Invloed ontslagreden op scheidingskans
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
60
Maal duizend
kw1
2008 2009 2010 2011 2012
kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4
Netto-stroom met de niet-beroepsbevolking Netto-stroom met de werkzame beroepsbevolking
Verandering werkloosheid
Ontleding mutatie werkloosheid in netto-stromen
Bron: CBS
0 5 10 15 20 25 30 35 40
Controlegroep
Ontslag bedrijfseconomisch
Ontslag persoonlijk
Ontslag ziekte
Vrouwen Mannen In procenten
Aandeel echtscheidingen drie jaar na ontslag
in de periode 2003-2007, per ontslagreden
Bron: SSB, CBS
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteurs