Ga direct naar de content

Gedragsreacties van deelnemers op nieuwe contracten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 16 2011

deelnemersgedrag
deelnemersgedrag

Gedragsreacties van deelnemers
op nieuwe contracten
Het pensioenakkoord handhaaft de verplichtstelling,
koppelt de pensioenleeftijd aan de levensverwachting
en accepteert dat beleggingsrisico’s zich direct vertalen
in pensioenrechten- en uitkeringen. Uit enquêteonder­
zoek blijkt dat werknemers zich al voorbereiden op
een hogere pensioenleeftijd, maar dat de mogelijkheid van een tegenvallend pensioen niet of nauwelijks
aanleiding zal zijn om zelf aanvullende pensioenkeuzes te maken.

E

Maarten van Rooij
Beleidsmedewerker
en onderzoeker bij De
N
­ ederlandsche Bank

Henriëtte Prast
Hoogleraar aan de
U
­ niversiteit van Tilburg
en fellow bij Netspar

Anouk Smits
Afgestudeerd econoom
bij Netspar

60

ESB

en belangrijk onderdeel van het
pensioenakkoord is het koppelen
van de AOW- en pensioenleeftijd
aan de levensverwachting. Een
verhoging van de pensioenleeftijd vergroot de
betaalbaarheid van pensioenen. De toename
van de arbeidsparticipatie zorgt bovendien
voor een groter draagvlak voor de financiering van collectieve uitgaven, zoals zorg en
sociale verzekeringen. Langer doorwerken is
een logische reactie op de gestegen levensverwachting (Heeringa en Bovenberg, 2009),
vooral ook omdat de levensjaren die in goede
gezondheid worden doorgebracht, toenemen.
De resterende levensverwachting voor een
65-jarige vrouw en een 65-jarige man is nu
21 respectievelijk 18 jaar, waarvan zowel
vrouwen als mannen gemiddeld 11 jaar in
een goed ervaren gezondheid doorbrengen.
Ter ­llustratie: bij de invoering van de AOW in
i
1957 bedroeg de resterende levensverwachting 15,5 respectievelijk 14,5 jaar.
Werknemers houden nu al rekening met een
hogere pensioenleeftijd. Figuur 1 laat zien dat
de gemiddelde leeftijd waarop zij verwachten
te stoppen met werken jaar na jaar toeneemt.
Het aantal werknemers dat verwacht op of
voor zijn zestigste levensjaar te stoppen met
werken daalt snel: van een derde van de
werknemers in 2004 tot één op de tien nu.

Tegelijkertijd stijgt het percentage werknemers
dat verwacht met 66 jaar of ouder te stoppen
flink. De plannen voor het koppelen van de
pensioenleeftijd aan de levensverwachting
spelen hierbij een belangrijke rol.
Figuur 2 illustreert dit door de verwachte
pensioenleeftijd af te zetten tegen het geboortejaar. De gegevens zijn gebaseerd op een
enquête onder circa 850 werknemers uit het
CentERpanel in het najaar van 2010, enkele
maanden na het bereiken van het eerste
pensioenakkoord in juni van dat jaar. Hierin
kwamen werkgevers- en werknemersorganisaties overeen om de pensioenleeftijd om de vijf
jaar aan te passen aan de ontwikkeling van de
levensverwachting. Op grond van de huidige
vooruitzichten wordt uitgegaan van een verhoging van de pensioenleeftijd naar 66 jaar
in 2020 en 67 jaar in 2025. Werknemers die
vóór 1955 zijn geboren worden niet geraakt
door de voorgenomen verhoging van de pensioenleeftijd naar 66 jaar in 2020. Voor deze
groep springt 65 jaar inderdaad in het oog als
meest verwachte pensioenleeftijd; slechts een
beperkt aantal uit deze groep verwacht langer
door te werken. Bij een verdere verhoging
van de pensioenleeftijd in 2025 vallen alleen
werknemers die zijn geboren in de jaren 1955
tot en met 1958 onder het regime van een
pensioenleeftijd van 66 jaar. Dit geboortecohort blijkt tamelijk goed op de hoogte van de
plannen voor de verhoging van de pensioenleeftijd: drie op de tien verwacht op de leeftijd
van 66 jaar met pensioen te gaan. Hoewel
de spreiding in de verwachte pensioenleeftijd
onder jongeren groot is, gaan velen ervan
uit dat zij langer door zullen werken dan nu
gebruikelijk is. Vier op de tien werknemers die
na 1970 zijn geboren, verwachten met 67 jaar
of later met pensioen te gaan.
De verwachte pensioenleeftijd is dus flink

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

96(4625S) 21 december 2011

opwaarts bijgesteld. De gemiddelde leeftijd
waarop werknemers verwachten met pensioen
te gaan ligt nu op bijna 65 jaar, terwijl dat zes
jaar geleden nog op 62 jaar lag. Deze stijging
kan overigens niet los worden gezien van de
afschaffing van de fiscale ondersteuning in
2006 van VUT- en andere regelingen voor
vroegpensioen. In reactie op de gewijzigde
wetgeving zijn regelingen voor vroegpensioen
aangepast en is de standaardpensioenleeftijd
in veel cao’s opgetrokken tot de AOW-leeftijd
van 65 jaar. Hierdoor is een ­ ensioenleeftijd
p
van 65 jaar meer dan voorheen de norm
geworden. Voor de helft van de werknemers
die aangeven tot deze leeftijd te willen doorwerken, zijn financiële motieven doorslagge­
vend. Voor de andere helft vormen het werk­
plezier en de sociale contacten de belangrijkste reden om door te werken tot de officiële
pensioenleeftijd.

Officiële pensioenleeftijd normerend
De verhoging van de AOW-leeftijd en de
pensioenrichtleeftijd in de tweede pijler, hier
gezamenlijk aangeduid als de officiële pensioenleeftijd, is een logische vervolgstap op
het afschaffen van vroegpensioenregelingen.
In een onderzoek van drie jaar geleden gaven
vier op de tien respondenten aan langer door
te zullen werken bij een onmiddellijke verhoging van de officiële pensioenleeftijd (DNB,
2008). Bij een verhoging met twee jaar
naar 67 steeg de verwachte pensioenleeftijd
gemiddeld over alle werknemers met 0,8 jaar.
Uiteindelijk heeft de verhoging van de
pensioenleeftijd in het pensioenakkoord naar
verwachting een groter effect op de voorgenomen pensioenleeftijd van werknemers. De
officiële pensioenleeftijd vervult namelijk een
belangrijke signaalfunctie. In de huidige institutionele context zit de leeftijd van 65 jaar
verankerd in de gedachten van werknemers.
De voorkeuren voor het moment van pensionering worden tegen deze referentiewaarde
afgezet. Als de officiële pensioenleeftijd met
twee jaar wordt verhoogd, zal geleidelijk 67
jaar als sociale norm gaan dienen voor werknemers om pensioenwensen en -beslissingen
aan te spiegelen. De gewenste pensioenleeftijd is voor hen een relatief begrip en geen

absoluut gegeven. Een aanwijzing hiervoor is te vinden in het belang
van de gemiddelde pensioenleeftijd van andere Nederlanders voor de
eigen pensioenbeslissing. Dit volgt uit een enquête waarin werknemers
twee keer wordt gevraagd naar hun verwachte pensioenleeftijd. Het
enige verschil is dat de ene keer wordt verteld dat de meeste mensen
in Nederland op 65-jarige leeftijd met pensioen gaan en de andere keer
dat 62 jaar de meest gangbare pensioenleeftijd is. Het gegeven dat
anderen drie jaar langer doorwerken leidt voor een op de zes werknemers tot een opwaartse bijstelling van de voorgenomen pensioenleeftijd
met een, twee of drie jaar. Gemiddeld over alle werknemers stijgt de
verwachte pensioenleeftijd met 0,3 jaar (DNB, 2008).
Figuur 1

40

Verwachte pensioenleeftijd door de jaren heen (in procenten
van het aantal werknemers).

In procenten

30

20

10

0
2004

2005

2006

60 jaar of eerder

2007

2008

61-64 jaar

2009

65 jaar

2010
66 jaar of later

Bron: DNB Household Survey; CentERpanel
Figuur 2

70

Verwachte pensioenleeftijd per geboortejaar (in procenten van
het aantal werknemers).

In procenten

60
50
40
30
20
10
0

62
of lager

63

64

65

66

67

Pensioenleeftijd

Geboortejaar 1954 of eerder

1955-1958

68
Weet niet
of hoger

1959-1970

1971 of later

Bron: DNB Household Survey; CentERpanel

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

96(4625S) 21 december 2011

61

Onzekerheid over pensioenuitkering
Het karakter van Nederlandse pensioenregelingen verandert snel.
De meest voorkomende pensioenovereenkomst van tien jaar geleden
bevatte een pensioentoezegging gebaseerd op het laatst verdiende loon.
Wie lang genoeg had gewerkt kon rekenen op zeventig procent van het
bruto-eindloon, wat meestal neerkwam op ruwweg negentig procent in
netto-termen. De pensioenuitkering zelf werd jaarlijks aangepast aan de
prijs- of loonontwikkelingen, ongeacht de rendementen op pensioenbeleggingen. Indien nodig werden de pensioenpremies verhoogd of deden
werkgevers een extra storting aan het pensioenfonds.
In 2011 wordt de pensioenopbouw gebaseerd op het gemiddeld tijdens
de loopbaan verdiende loon en zijn de pensioenuitkeringen verschillende jaren achtereen niet of nauwelijks geïndexeerd. Bovendien is de
huidige financiële situatie van veel pensioenfondsen zodanig dat kortingen op pensioenrechten en -uitkeringen niet uit te sluiten zijn. Tot nu
toe is de overgrote meerderheid van de pensioenfondsen echter in staat
geweest de nominale pensioentoezegging gestand te doen. Slechts
enkele pensioenfondsen hebben de nominale uitkeringen verlaagd als
gevolg van de ontoereikende dekkingsgraad. In de huidige Pensioenwet
is vastgelegd dat het korten van nominale uitkeringen alleen als ultieme
maatregel kan worden ingezet. Dit verandert in de toekomst. Het is de
bedoeling om de Pensioenwet aan te passen zodat het mogelijk wordt
voor pensioenfondsen om het kortingsmechanisme in te zetten als
regulier instrument om vermogensproblemen als gevolg van tegenvallende beleggingsrendementen en opwaartse bijstellingen van de levensverwachting op te vangen. Dit betekent dat de beleggingsrisico’s van
pensioenfondsen zich veel directer vertalen in de pensioenopbouw van
werknemers en de uitkeringen van gepensioneerden. Tegelijkertijd zijn
werknemers verplicht aangesloten bij het pensioenfonds van de werkgeFiguur 3

Voor- en tegenstanders verplicht pensioensparen voor werknemers (in procenten van het aantal werknemers).
7
9

28

1
10

4

41
Voor, anders mogelijk te weinig sparen voor oude dag
Voor, hoef niet na te denken over sparen voor oude dag
Voor, andere redenen
Tegen, wil zelf bepalen of en hoeveel ik spaar

Tegen, andere redenen
Het maakt mij niet uit
Ik weet het niet

Bron: DNB Household Survey; CentERpanel

62

ESB

ver – volgens de “kleine verplichtstelling†– en
hebben ze geen invloed op de hoogte van de
pensioenpremie of de wijze waarop de pen­ ioen­
s
inleg wordt belegd. Nu de risico’s meer bij de
pensioendeelnemers komen te liggen, rijst de
vraag of werknemers hun pensioenvoorziening
niet liever meer in eigen hand nemen.

Verplicht pensioensparen
Voor het verplichte pensioensparen bestaat
echter nog steeds grote steun. Driekwart van
de werknemers is positief over deze verplichtstelling en slechts een op de tien wil ervan af
(figuur 3). Wel is het draagvlak voor de verplichtstelling onder jongeren minder groot dan
onder ouderen: twee op de drie werknemers
jonger dan 35 jaar is voor verplicht pensioensparen tegen vier op de vijf werknemers van
50 jaar en ouder. De voorstanders vrezen dat
ze zonder verplichting te weinig zouden sparen
en vinden het prettig dat zij niet hoeven na
te denken over de vraag hoeveel zij moeten
sparen. De grote steun voor het verplicht
sparen betekent niet automatisch dat werknemers geen enkele invloed willen uitoefenen
op hun pensioenopbouw. Ruim de helft van
de werknemers vindt het wenselijk dat deelnemers meer zeggenschap krijgen over hun
pensioenopbouw en slechts een op de zeven
vindt meer zeggenschap geen goede zaak. Het
is opvallend dat hogeropgeleiden vaker tegen
meer zeggenschap zijn. Een mogelijke verklaring is dat ze meer doordrongen zijn van het
besef dat keuzevrijheid niet automatisch leidt
tot betere uitkomsten. Onderzoek laat zien dat
de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor
het gefundeerd nemen van belangrijke financiële beslissingen van consumenten vaak
tekortschiet (Van Rooij et al., 2011a).
Daarbij komt dat voldoende kennis nog geen
voldoen­ e voorwaarde is voor weloverwogen
d
beslissingen en dat hogeropgeleiden langer
leven, en dus per saldo profiteren van de
verplichtstelling (perverse solidariteit).

Invloed op beleggingsbeleid
Werknemers kunnen om meerdere redenen
meer zeggenschap wensen over het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds. Dit kan
te maken hebben met een sociaal doel zoals

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

96(4625S) 21 december 2011

maatschappelijk verantwoord ondernemen,
maar ook met eigenbelang, bijvoorbeeld het
aan laten sluiten van de risicograad van de
beleggingen bij de eigen preferenties. Meer
zeggenschap over wat er met de pensioeninleg
gebeurt, is op verschillende manieren te realiseren: door invloed op de keus van het pensioenfonds of door invloed op de samenstelling
van de beleggingsportefeuille. Momenteel
is het veranderen van pensioenfonds alleen
mogelijk bij het veranderen van baan, en dat
zal voor vrijwel iedereen een te hoge drempel
zijn. Een optie is om deelnemers de mogelijkheid te geven om hun pensioenpremie in te
leggen bij een pensioenfonds naar keuze. De
gedachte is dat hiervan een sterke prikkel
uitgaat voor pensioenfondsen om klantgericht
en kostenefficiënt te werken. Een belangrijk
nadeel daarbij is dat de kosten ook kunnen
stijgen, omdat concurrentie om pensioendeelnemers leidt tot een stijging van reclame- en
marketinguitgaven. Bovendien ligt het veel
meer voor de hand om disciplinering van
pensioenfondsen te laten plaatsvinden door de
werkgever: die kan immers, in het belang van
de arbeidsvoorwaarden en dus loonkosten van
de eigen werknemers, letten op de efficiëntie
en effectiviteit.
Bijna een kwart van de werknemers wil bepalen
hoe de ingelegde pensioenpremies belegd
moeten worden en neemt de consequenties
hiervan voor de pensioenuitkering voor lief
(tabel 1). Dit percentage is flink gestegen ten
opzichte van vlak voor de financiële crisis,
maar vergelijkbaar met 2004 toen er na een
periode van dalende aandelenkoersen ook
veel publiciteit was over de dekkingsgraden
van pensioenfondsen. Een op de tien werknemers wil zelf het pensioenfonds kiezen waar
de pensioenpremies worden ingelegd: een
minder vergaande vorm van zeggenschap over
de wijze van beleggen. Dit percentage is door
de tijd heen nauwelijks veranderd. Het aantal
werknemers dat geen behoefte heeft aan meer
zeggenschap, maar de pensioenopbouw graag
overlaat aan het pensioenfonds van de werkgever is geleidelijk gedaald. Niettemin geeft nog
steeds de meerderheid van de werknemers de
voorkeur aan deze situatie.
Gevraagd naar de wens om zelf invloed uit te

Tabel 1

Gewenste invloed op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen
(in procenten van het aantal werknemers).

Wil zelf beslissen wat met ingelegde
pensioenpremies gebeurt
Wil zelf pensioenfonds kiezen
Laat pensioenopbouw graag over aan
pensioenfonds van werkgever
Weet het niet

2004
21

2007
14

2010
23

8
60

11
59

10
53

10

16

14

Bron: DNB Household Survey; CentERpanel

oefenen op de belegging van ingelegde pensioenpremies in een Defined
Contribution-systeem geeft nog steeds 36 procent van de werknemers
aan zich dan in het geheel niet te willen bezighouden met de beleggingen, 21 procent wil enige mate van keuzevrijheid en 15 procent wil
verregaande zeggenschap over de beleggingen. Hoewel de uitkomsten
een gemengd beeld laten zien, is duidelijk dat slechts een minderheid
direct invloed wil uitoefenen op de beleggingen, zelfs als het pensioenresultaat hier rechtstreeks uit voortvloeit. Dit is in lijn met de bevindingen uit eerder onderzoek dat laat zien dat Nederlandse werknemers
niet zelf willen beleggen voor hun pensioen, maar daarnaast ook niet
over de juiste kennis en vaardigheden beschikken om dit te doen (Prast
et al., 2005).

Persoonlijke financiële planning
De risicoverschuiving naar de deelnemer vormt een belangrijke drijfveer voor de toegenomen aandacht voor betere communicatie en meer
transparantie over pensioenen. Hiervoor zijn twee mogelijke redenen.
De ene is dat werknemers in staat gesteld moeten worden om aanvul­
lende pensioenkeuzes te maken. De andere is dat tegenvallende pen­
sioenen aanleiding zouden kunnen zijn voor vertrouwensverlies en
juridische procedures (Steenvoorden, 2011). Wat de eerste reden
betreft – gedragsverandering – is er weinig reden tot optimisme. Een
steeds terugkerende bevinding is namelijk dat informatie mogelijk wel
de intentie tot pensioensparen beïnvloedt, maar niet of nauwelijks het
gedrag (Prast, 2011).
Uit een meta-analyse van het effect van informatie op financieel gedrag
blijkt dat dit effect doorgaans afwezig is (Willis, 2011). Daar staat
tegenover dat er een duidelijk verband is tussen de financiële kennis
en vaardigheden en pensioenbewustzijn (Van Rooij et al., 2011b).
Financiële kennis en vaardigheden nemen echter met het verstrekken
van informatie alleen niet direct toe.
Om na te gaan in hoeverre informatie tot actie zou kunnen leiden is in
juli en augustus 2011 een aantal vragen voorgelegd aan de deelnemers
aan het DNB Household Survey van CentERdata. Een daarvan was de
vraag: wat zou u doen als u te horen kreeg dat uw pensioen – inclusief
AOW – 25 procent lager uitpakt dan u tot dusver dacht? Een afname
van 25 procent van het totale pensioeninkomen heeft een grote impact
op het leven tijdens pensionering en het is dan ook rationeel hierop te

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

96(4625S) 21 december 2011

63

Figuur 4

Actie als verwacht pensioeninkomen afneemt met een kwart
(in procenten van het aantal niet-gepensioneerden).

Vraag: Stel dat uw pensioeninkomen een kwart lager is dan u had verwacht.
Past u uw huidige leven(sstijl) aan om straks een hoger pensioeninkomen
te hebben?

21

29

16

34
Ja, ik pas mijn huidige
leven(sstijl) aan, zodat
ik met pensioen een
hoger inkomen heb

Het is verstandig mijn
huidige leven(sstijl) aan te
passen, maar waarschijnlijk
doe ik niets

Nee, ik pas mijn huidige
leven(sstijl) niet aan
Ik weet het niet

Bron: DNB Household Survey; CentERpanel
Figuur 5

Aanpassing gedrag na pensioenversobering door mensen jonger
dan 65 jaar die nu werken of ooit hebben gewerkt.

Vraag: Past u uw gedrag aan als pensioenen worden versoberd door
bijvoorbeeld een aanpassing van de indexering, een uitstel van de pensioengerechtigde leeftijd of een ander pensioensysteem?

45

In procenten

40
35
30
25
20
15
10
5
0

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Ja, ik zet zelf meer geld apart voor pensioen

Anders

Nee, dat zie ik dan wel weer
Nee, ik kom van pensioen toch vrij gemakkelijk rond

Ik weet het niet

Bron: DNB Household Survey; CentERpanel

64

ESB

reageren met aanvullende besparingen. Uit
de beantwoording blijkt echter dat slechts 21
procent zijn huidige levensstijl zou aanpassen
(figuur 4). Dit staat haaks op de aanname dat
consumenten in beweging komen als ze inzicht
hebben in een lager dan verwacht pensioeninkomen (AFM, 2010). Daarbij moet worden
bedacht dat het hier slechts om de intentie
gaat en het nog maar de vraag is of die zou
worden omgezet in actie. Van de niet-gepensioneerden erkent 34 procent dat het verstandig zou zijn de levensstijl aan te passen, maar
geeft aan dit desondanks waarschijnlijk niet
te doen. Dit getuigt van zelfkennis, maar geeft
aan dat van informatie niet veel is te verwachten in termen van actie. Van deze groep
werknemers die zegt dat het verstandig is hun
levensstijl aan te passen, maar dit waarschijnlijk niet te doen, zou maar een beperkt aantal
baat hebben bij betere informatie: slechts
9 procent van hen geeft “ik weet niet wat ik
moet doen†als reden waarom ze, ondanks dat
het verstandig is, geen actie zouden ondernemen. De meest genoemde reden om nu niet te
handelen ondanks dat men zelf erkent dat het
verstandig is, is dat men actie liever uitstelt
(33 procent). Verder zegt 23 procent geen
interesse te hebben in het pensioen en deze
informatie naast zich neer te leggen. Meer en
betere communicatie zet bij deze 56 procent
naar eigen zeggen dus niet aan tot actie.
Mogelijk is het beeld ontstaan dat men zich
geen zorgen hoeft te maken en dat een beetje
minder pensioen – al gaat het in dit onderzoek
om een kwart minder – nog steeds voldoende
zal zijn. De vraag of men het gedrag aanpast
indien de pensioenen versoberd worden, wordt
namelijk de afgelopen jaren in toenemende
mate beantwoord met “nee, ik heb het idee
dat ik van mijn pensioen toch vrij gemakkelijk
rond kan komen†(figuur 5). Ook opvallend
is de constante groep van gemiddeld 35
procent die versobering van het pensioen niet
ziet als probleem voor vandaag en zegt dat
te zijner tijd te bekijken. Indien deze houding
niet verandert en met het pensioenakkoord
meer verantwoordelijkheid wordt geëist van de
deelnemer, dan is alleen een verbeterde informatievoorziening niet genoeg om een grote
groep voorzieningen te laten treffen voor een

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

96(4625S) 21 december 2011

goed pensioen. Ondanks goede bedoelingen
en betere communicatie zal dit tot teleurstellingen leiden omdat men zich te laat realiseert
dat actie had moeten worden ondernomen met
mogelijk reputatieschade van de pensioensector tot gevolg (Smits, 2011).
De gedachte achter de verplichtstelling tot
pensioensparen is inconsistent met de verwachting dat deelnemers na informatie en
bewustwording wel tot actie zullen overgaan.
Immers, een belangrijke reden om de verplichtstelling te handhaven is dat veel mensen
zelfstandig niet tot goede pensioenkeuzes
komen: ze kunnen het niet, ze stellen het
uit en het is te duur en moeilijk om naar een
individuele oplossing op zoek te gaan. Maar
als dat het geval is, waarom zouden werknemers dan wel massaal actie ondernemen voor
individuele aanvullende oplossingen? Daarbij
suggereert de verplichtstelling dat het wel
goed zit: waarom iets verplichten als het niet
een afdoende oplossing is?

en Prast, 2007). Hierin legt het ondernemings- of bedrijfstakpensioen­
fonds de werknemer een beperkt aantal keuzes voor betreffende de
hoogte en de mate van zekerheid van het pensioen. De individuele portefeuilles worden collectief ingekocht en beheerd om de kosten laag te
houden. Dit biedt de werknemer de mogelijkheid om het pensioenplan
aan te passen aan zijn wensen zonder hem de last en kosten te bezorgen van individuele keuzevrijheid in een markt waarvan hij geen verstand heeft. Het actief betrekken van werknemers bij pensioenkeuzes
draagt bij aan de bewustwording van pensioendeelnemers. Tegelijkertijd
wordt het draagvlak onder de verplichtstelling, dat vooral is gebaseerd
op het niet zelf hoeven nadenken over het pensioen, ondergraven. Het
zal duidelijk zijn dat waar door de koppeling van pensioenrechten aan
beleggingsrendementen pensioenfondsen grip krijgen op hun solvabiliteitspositie, een nieuwe uitdaging ontstaat voor de samenleving om
huishoudens de passende keuzes te laten maken voor hun pensioen.

Literatuur
AFM (2010) Geef Nederlanders pensioeninzicht: werken

Conclusie en beleidsimplicaties

aan vertrouwen door dichten van de verwachtingskloof.

Alles wijst erop dat de pensioenleeftijd de
komende jaren zal blijven stijgen. De verplichtstelling kan onverminderd rekenen op brede
steun. Het pensioenakkoord maakt helder dat
pensioenen onzeker zijn. Pensioendeelnemers
hebben moeite om met deze onzekerheid
om te gaan en zullen verschillend reageren.
Pensioenfondsen kunnen hieraan tegemoet
komen door conservatiever te beleggen. Het
terugbrengen van beleggingsrisico’s gaat
daarbij wel gepaard met hogere premies of
een lagere pensioenopbouw. Het is belangrijk
dat de informatievoorziening en pensioencommunicatie bij uitwerking van het pensioenakkoord worden aangepast, zodat duidelijk is
dat de pensioenopbouw en -uitkeringen meebewegen met beleggingsrendementen. Voor
zover informatie en communicatie werknemers
moeten aanzetten tot actie, zijn de verwachtingen daarvan wellicht te hooggespannen. De
pensioensector zou er goed aan doen om ook
na te denken over oplossingen die meer actief
aanzetten tot het maken van passende keuzes.
Een mogelijk alternatief is een systeem dat
wel individueel Defined Benefit of managed
Defined Contribution wordt genoemd (Bodie

Bodie, Z. en H. Prast (2007) Pensioenen in de 21e eeuw:

Amsterdam: Autoriteit Financiële Markten.
individuele DB producten als wenkend perspectief.
Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken, 3(4), 115–119.
DNB (2008) Vroegpensioen, de levensloopregeling
en het vermogen van Nederlandse huishoudens. De
Nederlandsche Bank Kwartaalbericht, juni, 33–37.
Heeringa, W. en A.L. Bovenberg (2009) Langer leven,
later AOW. ESB, 94(4566), 500–503.
Prast, H. (2011) Rationele pensioenen voor irrationele
mensen: een gedragseconomische visie op de toekomst
van het pensioen in Nederland. In: R.H. Maatman,
R.M.M.J. Bauer, D. Busch, en L.G. Verburg (red.)
Onderneming en Pensioen. Utrecht: Kluwer, 133–154.
Prast, H., M. van Rooij en C. Kool (2005) Werknemer
kan én wil niet zelf beleggen voor pensioen. ESB,
89(4458), 172–175.
Rooij, M. van, A. Lusardi en R. Alessie (2011a) Financial
literacy, retirement planning, and household wealth.
NBER Working Paper, 17339.
Rooij, M. van, R. Alessie en A. Lusardi (2011b) Pensioen­
akkoord vereist financieel inzicht. ESB, 96(4616),
480–482.
Smits, A. (2011) Diminishing the pension gap: from insight
to action. Masterscriptie. Tilburg: Universiteit van
Tilburg.
Steenvoorden, J. (2011) Het beroepspensioenfonds:
leerzaam voor opf en bpf? In: R.H. Maatman, R.M.M.J.
Bauer, D. Busch, en L.G. Verburg (red.). Onderneming en
Pensioen. Utrecht: Kluwer, 257–280.
Willis, L. (2011) The financial education fallacy. American Economic Review, 101(3), 429–434.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

96(4625S) 21 december 2011

65

Auteurs