Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 17 2009

statistiek
Internationaal

Marcel Boere (Ministerie van Financiën)

Transactiekosten en verhuismobiliteit
In Nederland is de overdrachtsbelasting regelmatig onderwerp van discussie.
Sommigen beweren dat het afschaffen van de overdrachtsbelasting de huizen­
verkoop een flinke stimulans zal geven, want als deze belasting vervalt is men
eerder bereid om te verhuizen, wat de doorstroming verbetert. Het gevaar is dat
het afschaffen ertoe kan leiden dat de verkoper zijn vraagprijs evenredig ver­
hoogt waardoor de koper hetzelfde totaalbedrag moet betalen. Per saldo profi­
teert de verkoper, maar de koper profiteert ook omdat er meer onderpand staat
tegenover zijn hypothecaire lening. Alleen de overheid lijdt budgettaire derving.
Transactiekosten bestaan niet louter uit overdrachtsbelasting, maar ook uit
kosten die door makelaar, taxateur, notaris en hypotheekverstrekker in rekening
worden gebracht als de transactie plaatsvindt. Internationaal vergelijken van de
gemiddelde transactiekosten kan een beeld geven van de effecten hiervan op
onder andere de verhuismobiliteit. Uit de figuur blijkt dat de totale transactiekos­
ten per land aanzienlijk verschillen. België is koploper met circa 18%, terwijl in
Litouwen de transactiekosten slechts 2% zijn. Nederland bevindt zich met 11%,
waarvan iets meer dan de helft (6%) overdrachtsbelasting is, in de Europese
middenmoot. Dat verhuismobiliteit en transactiekosten aan elkaar gerelateerd
zijn laten Van Ommeren en Leuvenstijn zien. Zij hebben aangetoond dat trans­
actiekosten de verhuismobiliteit negatief beïnvloeden. Uit hun onderzoek blijkt
dat in België, waar transactiekosten circa 18% bedragen, een woning eens in
de 25 jaar van eigenaar wisselt. Britten daarentegen verhuizen gemiddeld elke
7 jaar. Transactiekosten bedragen daar circa 5%. Hierbij moet worden bedacht
dat de verhuismobiliteit niet alleen afhangt van de hoogte van de transactie­

kosten. Ook culturele en geografische aspecten
spelen een belangrijke rol. Zo lijkt er een verschil in
verhuismobiliteit te zijn tussen landen in Noord- en
Zuid-Europa dat slechts ten dele te verklaren is door
het verschil in transactiekosten. Overigens heeft
een hoge verhuismobiliteit zowel voor- als nadelen.
Afgezien van de budgettaire aspecten blijft het een
politieke afweging of verhuismobiliteit van overheids­
wege bevorderd moet worden.

Transactiekosten bij verhuizen (percentage van de
woningwaarde).
België
Italië
Frankrijk
Luxemburg
Griekenland
Portugal
Spanje
Oostenrijk
Duitsland
Cyprus
Nederland
Hongarije
Finland
Malta
Tsjechië
Denemarken
Ierland
Slovenië
Polen
Zweden
Letland
Ver. Koninkrijk
Estland
Slowakije
Litouwen

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

Juridische kosten
Verkoop- en overdrachtsbelasting

Registratiekosten
Makelaarskosten

Bron: Global property guide

Monetaire Zaken

Ad Stokman (DNB)

Consumentenvertrouwen crasht niet
De kredietcrisis gaat met veel onzekerheid gepaard. Ze grijpt in op zaken die
belangrijk zijn voor de consument: zijn huis, zijn spaargeld, zijn beleggingen,
zijn pensioen, zijn inkomen en zijn baan. Daarbij zijn consumenten verlies-avers:
het kwijtraken van iets waardevols raakt hen harder dan het verkrijgen daarvan
voordeel oplevert. Het consumentenvertrouwen is dan ook de afgelopen twee jaar
een paar keer scherp gedaald. De eerste keer was in september 2007 toen de
kredietcrisis volop in de media kwam. De tweede keer was in juli 2008, toen ook
de risico’s voor de reële economie manifest werden. In beide maanden daalde
het vertrouwen met meer dan 10 punten. Vertrouwensschokken van deze omvang
zijn vanaf de eerste metingen in 1973 niet eerder voorgekomen. Na de tweede
vertrouwensval in juli 2008 kreeg de consument nog veel meer slecht nieuws,
ingeleid met de val van de zakenbank Lehman Brothers. Opmerkelijk genoeg
zakte het vertrouwen van de Nederlandse consument na juli 2008 nauwelijks
verder in, en bleef in het bijzonder zijn bereidheid om grote aankopen te doen,
een belangrijke deelindicator van vertrouwen en bestedingen, stabiel (figuur).
Hoe kan dit worden verklaard? Allereerst hebben de snelle crisisinterventies,
zoals de maatregelen rond banken en de verhoging van het depositogarantie­
bedrag, kunnen voorkomen dat het vertrouwen in een neerwaartse spiraal zou
blijven steken. Maar er zijn andere factoren van invloed geweest. Uit onderzoek
bij DNB blijkt dat de bereidheid van de consument om grote aankopen te doen
wordt beïnvloed door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de ervaren infla­
tie. De werkloosheid is met 147.000 personen laag, al is de consument volgens
CBS-peilingen zich er in toenemende mate van bewust dat de arbeidsmarkt sterk
zou kunnen gaan verslechteren. Een tweede factor is de gevoelsinflatie. Deze
wordt vooral bepaald door prijzen van producten waar hij dagelijks mee te maken

240

ESB

94(4558) 17 april 2009

Aantal consumenten dat bereid is tot grote aankopen,
gevoelsinflatie en werkloosheid.
60

250

50
200

40
30

150

20
10
0

100
2007

2008

2009

-10

50

-20
-30

Koopbereidheid (in procenten, linkeras)
Ervaart sterke prijsstijgingen (in procenten, linkeras)
Werkloosheid (aantal x 1000, rechteras)

0

Bron: CBS

heeft. De gevoelsinflatie werd aanvankelijk flink aan­
gewakkerd door fors oplopende energie- en voedsel­
prijzen, maar is nu bij afkoelende prijzen weer terug­
gevallen tot normalere niveaus (figuur). Dit heeft
bijgedragen aan het vertrouwen van de consument.
Tot dusverre heeft het consumentenvertrouwen zich
onder zware economische omstandigheden redelijk
staande gehouden. Hierin zou verandering kunnen
komen zodra de Nederlandse arbeidsmarktsituatie
onder invloed van de inzakkende wereldhandelsvraag
daadwerkelijk gaat verslechteren.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Financiële Markten

Sander Hoek (FDA)

Eurozone doet niet te weinig
Als gevolg van de financiële crisis tekent zich de
scherpste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog
af, een recessie waarvan de duur en diepgang nu
nog moeilijk inschatbaar zijn. Dit heeft aanleiding
gegeven tot ongekende budgettaire stimulansen door
overheden, geflankeerd door een scherpe versoepe­
ling van het monetaire beleid. Ten aanzien van zowel
de begrotingsimpulsen als het monetaire beleid

Verschil driemaands interbancaire rente en officiële
rentetarieven in de eurozone en de Verenigde Staten.
350

Basispunten

300
250
200
150
100
50
0
-50

Sep
2008

Okt

Nov

Dec

Jan
2009

Eurozone

Feb

Mrt

Apr

Verenigde Staten

krijgt de eurozone vaak het verwijt, doorgaans vanuit Angelsaksische hoek, dat
deze te zwak zijn en dat de continentale Europese overheden achter de feiten
aanlopen. Dit verwijt is enigszins misplaatst. De begrotingsstimulering in de
eurozone is deels indirect, via onder andere het sociale vangnet. Daarnaast is
de wijze waarop de recessie zich in de eurozone ontvouwt dermate verschillend
vergeleken met die in de Verenigde Staten, dat een andere respons ook gerecht­
vaardigd is. In de Verenigde Staten wordt immers de terugval geheel veroorzaakt
door de terugvallende binnenlandse vraag, terwijl dit in de eurozone in de eerste
plaats is toe te schrijven aan de dalende exportvraag. Het aanzwengelen van een
weggevallen exportvraag is niet echt mogelijk. In het Europese geval leidt een
extra overheidsimpuls dan met name tot meer gezinsbesparingen en is derhalve
niet echt effectief. Dit geldt minder voor de Verenigde Staten, waar vooral de
inzakkende consumptie extra ondersteuning behoeft. Ook de kritiek dat het
rentebeleid van de ECB achterblijft bij dat van andere centrale banken behoeft
nuancering. Nevenstaande figuur laat het verschil tussen de driemaandse inter­
bancaire rente en de officiële rentetarieven in de eurozone en de Verenigde
Staten zien (eurozone: driemaands minus refirente; Verenigde Staten: drie­
maands minus federal funds-tarief). Daaruit blijkt dat dit verschil in de Verenigde
Staten ruimschoots boven dat in de eurozone ligt. Het Amerikaanse officiële
tarief is weliswaar in een sneller tempo en tot een lager niveau verlaagd dan
in de eurozone, tot bijna nul procent door de FED versus 1,25% door de ECB.
Maar de Europese interbancaire tarieven liggen slechts weinig boven de officiële
tarieven, terwijl dit verschil voor de Amerikaanse tarieven nog steeds flink is. Zo
bezien lijkt het ECB-beleid in dit opzicht juist effectiever dan dat van de Fed.

Bron: FDA

Economie en Samenleving

Bert Hof (SEO Economisch Onderzoek)

Baten van een nieuwe treinverbinding tussen Schiphol
en Leeuwarden (miljoenen euro’s).
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0

LMS (direct)

RAEM-2

REMI-NEI

Additionele indirecte baten 2020

CGEurope

MOBILEC (totaal)

Directe baten 2020

Bron: Hof, B. en A. Heyma (2008) Case study indirecte
effecten van investeringen in infrastructuur. SEO rapport nr
2008-20

Welvaartseffecten van transport vergeleken
Een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA)
van een infrastructureel project op de transportmarkt
brengt alle directe en indirecte effecten in kaart en
drukt ze uit in euro’s. Directe effecten zijn bijvoor­
beeld reistijdbesparingen. Indirecte effecten meten
de doorgifte van de directe vervoerseffecten op
andere markten. Door kortere reistijden kan bijvoor­
beeld het aanbod van arbeid in een bepaalde regio

toenemen, wat de loongroei afremt. Sommige indirecte effecten zijn puur een
doorgifte van de directe effecten, maar soms ontstaan op de andere markten ook
extra effecten. Door een betere vervoersverbinding worden bijvoorbeeld in een
regio schaal- en agglomeratie-effecten mogelijk die de productiekosten drukken.
Over deze additionele effecten is vaak discussie. Er zijn in Nederland diverse
modellen beschikbaar om de effecten van een infrastructureel project te bereke­
nen. De figuur toont voor vijf vaak gebruikte modellen de ingeschatte effecten van
een voorbeeldcasus. De modellen zijn door verschillende bureaus ontworpen en
hebben hun eigen specifieke aandachtspunten. LMS wordt vooral gebruikt voor
beleidsevaluaties op de langere termijn. RAEM-2 en REMI-NEI zijn gericht op
de regionale impact in Nederland. CGEurope is een model op Europees niveau
dat effecten berekent in Europese regio’s. MOBILEC is gericht op de samen­
hang tussen infrastructuur en mobiliteit. De voorbeeldcasus heeft betrekking op
het personenvervoer van een nieuwe snelle treinverbinding tussen Schiphol en
Leeuwarden. De trein stopt onderweg te Amsterdam-Zuid/WTC, Almere, Lelystad
en Heerenveen. Er wordt alleen naar berekende baten gekeken. De basis is het
door het Landelijk ModelSysteem (LMS) berekende directe effect van ruim 50
miljoen euro. De totale baten liggen bij RAEM-2 en REMI-NEI rond de 60 miljoen
euro. Directe effecten zijn gelijk aan die uit LMS, de inschatting van de additionele
indirecte effecten is hoger bij REMI-NEI. CGEurope geeft de laagste baten: ruim
20 miljoen euro. Het model MOBILEC geeft duidelijk de hoogste baten: bijna 90
miljoen euro. MOBILEC geeft daarbij geen uitsplitsing naar directe en indirecte
effecten. Opvallend zijn de soms grote verschillen tussen de geschatte baten in
de verschillende modellen. Dit is vooral toe te schrijven aan de directe baten, niet
aan de verschillen in additionele indirecte baten. Het is beter om bij de berekenin­
gen meer aandacht te besteden aan de directe dan de indirecte baten.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4558) 17 april 2009

241

Auteurs