Ga direct naar de content

Trendbreuk in de Nederlandse productiviteitsontwikkeling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 31 2008

internationaal

Trendbreuk in de Nederlandse
productiviteitsontwikkeling
De Nederlandse arbeidsproductiviteitsgroei nam in de periode
1995–2005 sterk toe, vooral dankzij transport en logistiek,
de chemie en de voedingsindustrie, en vormde daarmee een
uitzondering binnen Europa. Achterblijvende prestaties van de
detailhandel en de overige zakelijke dienstverlening zijn deels
het gevolg van belemmeringen om door te groeien.

E

en aantal jaar geleden wezen onderzoeken
naar de productiviteitsontwikkeling van
de Nederlandse economie op een continu
dalende trend (Van Ark, 2003; Naastepad
en Kleinknecht, 2004; Gelauff et al., 2004).
Recente revisies van productiviteitscijfers laten nu
echter een positief beeld zien. Voor zowel de totale
marktsector als de meeste individuele sectoren is
de productiviteitsprestatie in Nederland beter dan
gemiddeld in het buitenland. Twee sectoren, de
detailhandel en overige zakelijke dienstverlening,
vormen hierop een uitzondering. Dit artikel wijst op
de rol die een gebrekkige bedrijvendynamiek speelt
bij deze uitzonderingen.

Productiviteitsontwikkeling op
macro- en mesoniveau

Hugo Erken, Willem
Spruijt en Jeroen
Westerink
Senior beleidsmedewerker
bij het Ministerie van Economische Zaken

664

ESB

De Nederlandse marksector heeft de afgelopen
tien jaar een opmerkelijke sprong in arbeidsproductiviteitsgroei gerealiseerd (figuur 1). Hiermee
onderscheidt Nederland zich van de meeste andere
Europese landen. Er zijn drie groepen zichtbaar:
Ierland, het Verenigd Koninkrijk (VK) en Finland
hebben hun hoge groei weten vast te houden, de
groep landen van continentaal Noordwest-Europa
(Frankrijk, Duitsland, België, Denemarken) heeft
de productiviteitsgroei sterk zien dalen en tot slot
hebben Nederland, Zweden en de Verenigde Staten
vanuit een beperkte groei een forse versnelling
ingezet. Terwijl Nederland in de periode 1980–1995
de laagste positie van alle referentielanden had,
bekleedt het nu een middenpositie tussen enerzijds de Angelsaksische en Scandinavische landen
en anderzijds de landen van het Europese vasteland. Met die versnelling heeft Nederland ook zijn
hoge niveau van arbeidsproductiviteit weten vast
te houden. Alleen België, de Verenigde Staten en
Zweden waren in 2005 productiever.
Voor een beter begrip van deze tussenpositie is in
figuur 2 de Nederlandse productiviteitsprestatie
voor verschillende sectoren onderzocht. In de eerste
kolom van figuur 2 is per sector het arbeidsproductiviteitsniveau van Nederland vergeleken met
de drie landen die het hoogste niveau in die sector

93(4546) 31 oktober 2008

hebben; de zogenoemde frontier. Daarbij is voor het
bepalen van die frontier gekeken naar NoordwestEuropa en de Verenigde Staten omdat deze landen
wat betreft technologische ontwikkeling in beginsel
met Nederland vergelijkbaar zijn. Opvallend is dat
voor vrijwel alle sectoren, uitgezonderd de overige
zakelijke dienstverlening, de frontier in Europa ligt.
De tweede en derde kolom in figuur 2 geven respectievelijk aan of Nederlandse sectoren de productiviteitsontwikkelingen van de frontier en de omringende
Europese landen hebben kunnen bijhouden in de
afgelopen tien jaar.
De prestaties van Nederland blijken sterk te verschillen tussen sectoren. In het algemeen valt op dat de
verschillen tussen sectoren zijn toegenomen, terwijl
op basis van catching-up-mechanismes eerder
het tegenovergestelde verwacht zou worden. Een
aantal sectoren, zoals de groothandel, transport
en ­ogistiek, financiële dienstverlening, voeding,
l
metaal en chemie, presteert op de internationale
frontier en weet, behalve de financiële dienstverlening, minstens eenzelfde productiviteitsgroei te
realiseren als andere landen op de frontier. In een
aantal andere sectoren, zoals de horeca, bouw,
niet-zakelijke dienstverlening, telecommunicatie en
post, heeft Nederland een beperkte achterstand ten
opzichte van de frontier-landen (tot twintig procent).
Die afstand was in 1995 nog groter en is voor een
belangrijk deel ingelopen door harder te groeien,
ook harder dan het Europese gemiddelde. Ten
slotte zijn er drie grote sectoren, namelijk de overige
industrie, de detailhandel en de overige zakelijke
dienstverlening, die bij elkaar ruim veertig procent
van de werkgelegenheid in de marktsector voor hun
rekening nemen en waar de Nederlandse productiviteitsprestaties uitgesproken mager zijn. Nederland
blijft qua niveau in deze sectoren niet alleen ver
achter bij de frontier-landen, maar moet nagenoeg
alle betrokken Europese landen voor zich laten. De
productiviteitsachterstand ten opzichte van de frontier neemt voorts verder toe in de detailhandel en
overige zakelijke dienstverlening. Onderstaand wordt
ingegaan op mogelijke oorzaken van de achterstand
van deze twee sectoren.

Groeiboekhouding op sectorniveau
De groeiboekhouding kan worden gebruikt om meer
zicht te krijgen in verklarende factoren achter de
achterblijvende arbeidsproductiviteitsgroei in de
detailhandel en de overige zakelijke dienstverlening.
De arbeidsproductiviteitsgroei wordt bij de groeiboekhouding gesplitst in drie componenten, namelijk

de bijdrage van kapitaalverdieping, de bijdrage van
menselijk kapitaal en een residu, de totale factorproductiviteit (TFP) genoemd. Kapitaalverdieping wordt
gedefinieerd als de groei van de hoeveelheid kapitaal
per eenheid arbeid. Hierbij wordt een onderscheid
gemaakt tussen de bijdrage van ICT-kapitaal (kantoorapparatuur, computers, ICT-apparatuur en software) en overig kapitaal (machines, transportmiddelen en onroerend goed). De bijdrage van menselijk
kapitaal wordt bepaald door kwaliteitsverbetering
van de factor arbeid als gevolg van opleiding en training. TFP tot slot is een maatstaf voor de efficiëntie
waarmee arbeid en kapitaal worden ingezet in het
productieproces.
Tabel 1 laat de groeiboekhouding zien voor de detailhandel en de overige zakelijke dienstverlening. In de
tabel is het verschil in arbeidsproductiviteitsgroei
ten opzichte van de frontier (∆LP) weergegeven en
uitgesplitst naar het verschil (∆) in de bijdrage van
de afzonderlijke componenten: ICT, non-ICT, menselijk kapitaal (HC) en TFP. Het verschil in de bijdrage
van de componenten telt op tot het totale verschil in
arbeidsproductiviteitsgroei tussen Nederland en de
frontier (figuur 2).
Tabel 1 laat zien dat de totale factorproductiviteit
in de detailhandel de helft van de achterstand in
p
­ roductiviteitsgroei verklaart. Dit betekent dat de
productiviteit van de frontier voor een groot deel
verder uitloopt ten opzichte van Nederland als gevolg
van een efficiënter gebruik van productiefactoren.

Figuur 1

Groei en niveau van de arbeidsproductiviteit1 per gewerkt uur in de
m
­ arkt­ ector 2, 1980–2005.
s
Groei 1980-1995

Groei 1995-2005

Finland

Ierland

3,6%

Ierland

Frankrijk

2,9%
2,9%

VK

2,8%

3,3%

VS

Denemarken

Nederland

België
EU15
Duitsland

Ierland

35,2
34,4

2,1%

Duitsland

1,7%

33,5

Finland

32,3

België

1,7%

Frankrijk

1,6%

EU15

29,2

Denemarken

1,5%

VK

28,6

2,0%

Nederland

35,6

Duitsland

2,4%

VS

36,2

Zweden

Denemarken

2,3%

EU15

2,4%

Zweden

3,1%

40,0

Nederland

2,8%

Frankrijk

2,6%

VS

3,7%

Finland

3,0%

41,5

België

4,6%

Zweden

3,3%

VK

Niveau 2005 (in euro’s)

1,5%

30,5

1
Productiviteitsniveaus uitgedrukt in koopkrachtpariteiten, waarbij het Duitse prijsniveau in 2005 als referentiepunt is genomen. Sectoraggregaten zijn bepaald volgens de Törnqvist-index (Dumagan, 2002).
2
De marktsector is gedefinieerd als de totale economie minus delfstoffenwinning, verhuur en handel in onroerend goed, overheid, onderwijs en gezondheidszorg.

Bron: Berekeningen Ministerie van Economische Zaken op basis van EU KLEMS, maart 2008
update

Ook is de intensiteit van kapitaal en de kwaliteit van arbeid iets sterker toegenomen in de frontier, wat de andere helft van de Nederlandse achterstand in
die sector verklaart. Voor de achterstand in productiviteitsgroei van de overige
zakelijke dienstverlening leveren ICT-kapitaalverdieping en de TFP-component de
belangrijkste verklaringen.

Figuur 2

Niveau en groei van de arbeidsproductiviteit per sector ten opzichte van Noordwest-Europa en de internationale frontier, 1995–2005.
Groeiverschil met meest
productieve landen
(%-punt), 1995–2005

Niveau t.o.v. frontier2 (%), 2005

Sector1

0,2

116

Transport en logistiek

Chemie4

1,6
0,8

103

Metaal

102

Groothandel

97

0,5

0,3

0,5
3,9

99

Financiële dienstverlening

-0,1

-0,3

111

Voeding

Groeiverschil met
Noordwest-Europa3
(%-punt), 1995–2005

2,4

-1,5

0,0

Horeca

89

0,2

Bouw

89

0,3
1,7

83

Niet-zakelijke dienstverlening

0,4
-1,3

Telecom en post

81

Auto- en brandstofhandel

80

0,8

1,7
1,7

72

Detailhandel

Overige zakelijke dienstverlening

55

2,1
-0,3

0,1

69

Overige industrie5
6

-0,6

2,6

-2,0

-0,2
0,5

1

De sectoren landbouw, energie en water en elektrotechnische industrie zijn niet meegenomen vanwege de moeilijk te corrigeren effecten van prijsveranderingen.
Gewogen gemiddelde van de drie meest productieve landen (of het meest productieve land als dit een grote economie is als VS,VK, F of D). Nederland behoort tot deze frontier voor de sectoren transport en logistiek, voeding, chemie, metaal, groothandel, financiële dienstverlening en auto- en brandstofhandel. Een score boven/onder honderd procent betekent dat NL het beter/
minder doet dan het gemiddelde van deze drie.
3
Noordwest-Europa is een gewogen gemiddelde van de landen België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, het VK en Zweden.
4
Ierland is met een sterk afwijkende waarde (drie maal zo hoog als alle andere landen) niet meegewogen.
5
De groep ‘overige industrie’ omvat: textiel- en lederindustrie (17–19), houtindustrie (20), aardolie-industrie (23), rubber- en kunststofindustrie (25), bouwmaterialen (26), basismetaal (27),
metaalproducten (28), machine-industrie (29), transportmiddelen (34–35) en overige industrie (36-37).
6
Zakelijke dienstverlening behalve financiële dienstverlening en verhuur en handel onroerend goed.
Toelichting: Voor een verantwoorde internationale vergelijking van productiviteitsniveaus op mesoniveau is gewerkt met sectorspecifieke prijsverhoudingen tussen landen (Van Ark en Timmer, 2002).
2

Bron: Berekeningen Ministerie van Economische Zaken op basis van EU KLEMS, maart 2008 update

ESB

93(4546) 31 oktober 2008

665

Tabel 1

Verschil in arbeidsproductiviteitsgroei NL–frontier uitgesplitst naar deelcomponenten, 1995–2005 (procenten per jaar)1.

Detailhandel
Overige zakelijke dienstverlening
1

DLP
–0,8
–2,0

Dnon-ICT
–0,2
–0,2

DICT
–0,1
–1,1

DHC
–0,1
0,1

DTFP
–0,4
–0,7

De frontier in de detailhandel is een gewogen gemiddelde voor België, Denemarken en Zweden. Gewichten
zijn bepaald op basis van gemiddelde werkgelegenheidsaandelen (in uren). De frontier in de overige zakelijke
dienstverlening is de Verenigde Staten.

Bron: Ministerie van Economische Zaken op basis van EU KLEMS, maart 2008 update

De rol van bedrijvendynamiek
Verschillen in de groei van de totale factorproductiviteit vormen dus een
belangrijke verklaring voor de achterstand in arbeidsproductiviteitsgroei van de
Nederlandse detailhandel en overige zakelijke dienstverlening. TFP-groei kan het
resultaat zijn van radicale nieuwe technologieën, zogenaamde macro-innovaties
(CBS, 2006), van een betere organisatie van werkprocessen, of van schaalvoordelen. Bedrijvendynamiek, het proces van opkomst, groei en beëindiging van
bedrijven, speelt een belangrijke rol in het faciliteren van deze processen. Het
beïnvloedt de productiviteit direct, door de reallocatie van productiefactoren naar
een meer productieve aanwending, maar ook indirect, door een toename van de
concurrentie in de markt. Nieuwe toetreders introduceren nieuwe producten en
productiemethoden, die voor bestaande bedrijven vaak te risicovol zijn, maar
bedreigen ook de marktpositie van bestaande bedrijven en prikkelen hen zo
om innovaties over te nemen en ook zelf te innoveren. De indirecte invloed van
bedrijvendynamiek is zelfs minstens zo belangrijk als de directe invloed aangezien productiviteitsgroei vooral plaatsvindt binnen bedrijven (Bartelsman et
al., 2004; Scarpetta et al., 2002). Vooral doorgroei van bedrijven is belangrijk
voor productiviteitsgroei. In de beginjaren zorgt een beperkte omvang voor een
productiviteitsnadeel en moeten kinderziektes overwonnen worden. Bedrijven
die een zekere omvang en levensduur hebben bereikt combineren een hoge
productiviteitsgroei (figuur 3) met aanzienlijke omzetgroei en leveren zo een
grote bijdrage aan de macroproductiviteitsgroei. Maar liefst zestig procent van de
totale productiviteitsgroei in Nederland wordt gerealiseerd door bedrijven tussen
tien en dertig jaar oud met slechts een derde van de totale werkgelegenheid
(EIM, 2002).
Een gebrek aan dynamiek lijkt een rol te spelen in de detailhandel en overige
zakelijke dienstverlening. De detailhandel wordt gehinderd door moeilijke en
trage vestigingsprocedures, die sterke spelers belemmeren in hun doorgroei
en bestaande bedrijven beschermen ten koste van nieuwe spelers (McKinsey,
2007). De groei van de overige zakelijke dienstverlening ondervindt hinder van
een tekort aan hoog opgeleid personeel (Kox, 2002). Daarnaast heeft de ken-

nisintensieve zakelijke dienstverlening te kampen
met een ondoorzichtige markt, met als gevolg
marktsegmentatie en een gebrekkige concurrentie.
Hierdoor wordt onvoldoende efficiëntiewinst geboekt
en doorgroei naar een optimale schaalgrootte belemmerd (Kox, 2004).

Conclusie
De Nederlandse arbeidsproductiviteitsgroei laat
de afgelopen tien jaar, na jarenlange daling, een
duidelijke verbetering zien. Nederland heeft met
deze ­ ntwikkeling een uitzonderingspositie binnen
o
Europa. De gunstige productiviteitsontwikkeling is
vooral toe te schrijven aan de goede prestaties van
een aantal specifieke sectoren, waaronder transport
en logistiek, de chemie en de voedingsindustrie.
Met name de detailhandel en de overige zakelijke
dienstverlening laten het echter nog afweten.
Belemmeringen om door te groeien, in het bijzonder
op het gebied van personeel en ruimte, lijken daarbij
een rol te spelen.

Literatuur
Ark, B. van (2003) The productivity problem of the Dutch economy:
implications for economic and social policies and business strategy.
Werkdocument. Groningen growth and development centre.
Ark, B. van en M. Timmer (2002) Industry productivity
comparisons. De Economist, 150(1), 95–109.
Bartelsman, E., J. Haltiwanger en S. Scarpetta (2004)
Microeconomic evidence of creative destruction in industrial and
developing countries. World Bank, policy research working
paper 3464. Washington: World Bank.
CBS (2006) De Nederlandse groeirekeningen 2006. Voorburg/
Heerlen: CBS.

Figuur 3

Dumagan, J. (2002) Comparing the superlative Törnqvist and

Arbeidsproductiviteitsgroei naar bestaansduur van het bedrijf (1998).

Fisher ideal indexes. Economics Letters, 76(2), 251–258.
EIM (2002) Voor wie niet altijd ‘Kleinduimpje’ in ondernemersland

4,0

wil blijven. Zoetermeer: EIM.

3,8%

Gelauff, G., L. Klomp, S. Raes en T. Roelandt (2004) Fostering
productivity. Patterns, determinants and policy implications.

3,5

Amsterdam: Elsevier.
Kox, L. (2002) Growth challenges for the Dutch business service

3,0
2,7%

industry: international comparison and policy, CPB special publica-

2,5

tion, nr. 40. Den Haag: De Swart/CPB.

2,2%

Kox, L. (2004) The contribution of business services to aggre-

2,0
1,5

gate productivity growth. In: Gelauff, G., L. Klomp, S. Raes
en T. Roelandt. Fostering productivity. Patterns, determinants and

1,5%

policy implications. Amsterdam: Elsevier, 243–264.
McKinsey (2007) Versnellen arbeidsproductiviteitsgroei in

1,0

Nederland. Amsterdam: McKinsey.

Naastepad, C. en A. Kleinknecht (2004) The Dutch productivity

0,5

slowdown: The culprit at last ? Structural change and economic
0,0%

0,0
< 10 jr

10-20 jr

20-30 jr

30-50 jr

dynamics, 15(2), 137–163.

> 50 jr

Scarpetta, S., P. Hemmings, T. Tressel en J. Woo (2002) The
role of policy and institutions for productivity and firm dynamics:

Bron: EIM, 2002

666

evidence from micro and industry data. Parijs: OESO.

ESB

93(4546) 31 oktober 2008

Auteurs