Ga direct naar de content

Britse deelname aan de EMU?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 27 1999

Britse deelname aan de EMU?
Aute ur(s ):
Schoenmaker, J.H. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de Stafgroep Economisch Onderzoek van Rab ob ank Nederland.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4229, pagina 840, 12 november 1999 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
eu, emu

Conjuncturele verschillen en een meerderheid van tegenstanders onder de bevolking maken Britse deelname aan de emu tijdens de
volgende kabinetsperiode onwaarschijnlijk.
Medio oktober is in het Verenigd Koninkrijk een pro-Europese campagne gestart. Deze campagne dient ter ondersteuning van het
Britse lidmaatschap van de EU, maar heeft niettemin de discussie omtrent het al dan niet toe treden tot de EMU doen oplaaien. De
regering zegt pas tot de EMU toe te willen treden wanneer aan een vijftal economische criteria is voldaan, en nadat de meerderheid van
de Britten in een referendum haar voorkeur voor deelname heeft uitgesproken. De vraag of aan deze voorwaarden tijdens een volgende
kabinetsperiode zal worden voldaan, staat in dit artikel centraal.
Conjuncturele convergentie
Het eerste criterium stelt als eis, dat de Britse conjunctuurcyclus voldoende synchroon loopt met die van het Europese vasteland en dat
deze convergentie duurzaam is. Dit is van belang om het monetaire beleid van de ECB te laten aansluiten bij de Britse conjuncturele
omstandigheden. Tot op heden kan echter moeilijk worden beweerd dat hieraan is voldaan, en dit criterium vormt voorlopig nog een
groot struikelblok.
De Britse conjunctuurcyclus loopt namelijk al decennia lang voor op die van de zogenaamde EMU-3 (zie figuur 1). Het verschil in
conjunctuurfase tussen het VK en het Europese vasteland is tot op heden eerder regel dan uitzondering geweest. Niet alleen loopt het
Britse conjunctuurverloop uit de pas met landen als Duitsland en Frankrijk 1, de economische ontwikkelingen zijn er tevens grilliger
geweest.

Figuur 1. Bbp-groei in de grootste EU-landen
Het monetaire beleid van de ECB zou dan ook momenteel niet aansluiten bij de Britse conjunctuur. Het rentetarief van de Bank of
England bedraagt met 5½% in november meer dan het dubbele van het tarief dat door de Europese centrale bank wordt gehanteerd. Met
een geharmoniseerd werkloosheidspercentage van vijf procent in het VK en ongeveer het dubbele in de EMU is het verschil in monetair
beleid goed te begrijpen. Dit renteverschil is daarbij allesbehalve uniek: in figuur 2 is te zien dat de afgelopen twintig jaar de Britse korte
rente zich gemiddeld zo’n drie procent boven het Duitse niveau heeft bevonden.

Figuur 2. Rente-écart en Britse pond
Structuurverschillen
Het verschil in monetair beleid heeft er ook aan bijgedragen, dat het pond alles behalve een sterke correlatie of vaste verhouding met de
munten uit de EMU-lidstaten vertoont. Deze verschillen in rente- en wisselkoersverloop zouden wel enigszins kunnen afnemen wanneer
het Britse monetaire beleid beter op dat van de ECB zou worden afgestemd. Of daarmee tevens voldoende en duurzame conjuncturele
convergentie wordt bereikt, is echter nog maar de vraag. Hierbij spelen de verschillen in economische structuur tussen het VK en de
EMU-lidstaten namelijk ook een belangrijke rol. Zo kent het VK een ander handelspatroon met een relatief grote afzet buiten de EMU. De
Britse economie kampt al jaren met een tekort op de handelsbalans, waar de EU als geheel een overschot boekt (zie figuur 3).

Figuur 3. Saldo handelsbalans in het Verenigd Koninkrijk en de EU
De rente-ontwikkeling is een andere parameter die in het VK een andere uitwerking heeft dan op het Europese vasteland. Het land kent
namelijk een andere financiering en kapitaalstructuur van bedrijven en huishoudens. De rol van hypothecaire leningen en beleggingen in
aandelen is daardoor vele malen groter. Het VK kent een relatief hoog huizenbezit, waarop veelal hypotheken zijn afgesloten tegen een
variabel rentetarief. Hierdoor is de Britse economie veel gevoeliger voor schommelingen in de korte rente en huizenprijzen dan die van de
meeste andere EU-lidstaten.
Bovenstaande verschillen in economische structuur verklaren voor een groot deel het uit de pas lopen van de Britse conjunctuur met die
in de belangrijkste EMU-lidstaten. Deze verschillen zouden gedurende de komende jaren geleidelijk aan kunnen afnemen. Zo zouden een
laag blijvende inflatie en rente er toe kunnen leiden, dat de Britten worden aangemoedigd om meer vastrentende hypothecaire leningen af
te sluiten. Een stabieler inflatieniveau zou tevens tot meer stabiliteit in het monetaire beleid en de externe waarde van het pond kunnen
leiden. Hierdoor zou het speculatieve karakter van de Britse huizenmarkt kunnen afnemen, waardoor de bijdrage hiervan aan het
cyclische karakter van de Britse economie zou kunnen dalen 2. Desondanks verwachten wij, dat verschillen in de economische structuur
tussen het VK en de grote Europese economieën de komende jaren zullen blijven bestaan. Het is dan ook maar de vraag, of voor het
einde van de volgende kabinetsperiode aan het criterium van voldoende en duurzame economische convergentie zal worden voldaan.
Economische flexibiliteit
Naast duurzame conjuncturele convergentie acht de regering voldoende economische flexibiliteit noodzakelijk alvorens men tot een
muntunie kan toetreden. Hierbij bedoelt zij flexibiliteit op zowel de arbeidsmarkt als de goederenmarkt. De Britse producenten moeten
namelijk opgewassen zijn tegen de toenemende Europese concurrentie als gevolg van de lagere handelsbarrières die toetreding tot de
EMU met zich zal meebrengen. Zij dienen adequaat te reageren op veranderingen in de winstmarges en de vraag naar hun goederen. Dit
vereist naast een innovatief productieproces de nodige flexibiliteit in bedrijfsstrategie. Hieromtrent voorzien wij niet al te grote
problemen. De producenten gaan momenteel gebukt onder de kracht van het pond en een hogere rente dan in de eurozone. Hierdoor
worden reeds de nodige eisen aan hun flexibiliteit gesteld. Deelname aan de euro zal bovendien ongetwijfeld tegen een lagere
wisselkoers en korte rente plaatsvinden, waardoor hun concurrentiepositie alleen maar sterker zal worden.
Daarnaast heeft de economische flexibiliteit betrekking op de arbeidsmarkt. Het loon dient op een concurrerend niveau te worden
vastgelegd en in overeenstemming met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit te stijgen. De vaardigheden en het opleidingsniveau
van de werknemers mogen niet onderdoen voor die van hun Europese collega’s. Ook op dit gebied lijkt de flexibiliteit evenwel zeker niet
onder te doen voor de arbeidsmarkt in bijvoorbeeld Duitsland of Frankrijk. Het tweede criterium omtrent economische flexibiliteit lijkt dan
ook geen onoverkomelijke bezwaren voor toetreding tot de EMU op te leveren.
Investeringsklimaat
De derde eis die de regering aan toetreding tot de EMU stelt, is dat deze niet tot een verslechtering van het Britse investeringsklimaat

leidt. Toetreding lijkt echter gunstig uit te pakken. Doordat het VK momenteel nog buiten het EMU-gebied blijft, overwegen bijvoorbeeld
autofabrikanten als Toyota en General Motors hun fabrieken naar Frankrijk te verplaatsen. De productie in het VK resulteert voor hen
namelijk in een nogal ongelukkige ‘mismatch’ van kosten (in ponden) en opbrengsten (in euro’s). In principe bevordert EMU-deelname
het Britse investeringsklimaat dan ook. Daarnaast creëert een succesvolle muntunie macro-economische stabiliteit en lage inflatie, en
daarmee een gunstig en stabiel bedrijfsklimaat. Macro-economische instabiliteit is één van de factoren achter de relatief magere
investeringsgroei in het VK. Ondanks het terugdringen van het Britse financieringstekort en het operationeel onafhankelijk maken van de
Bank of England, verlangen de financiële markten nog steeds een hogere inflatiepremie 3 op de Britse lange rente dan op die in Euroland.
Kortom, ook aan dit criterium lijkt momenteel te worden voldaan.
Financiële dienstverlening
Als vierde eis stelt de Britse regering, dat deelname aan de EMU geen negatieve gevolgen mag hebben voor de Britse financiële
dienstverlening. De Britse financiële sector heeft namelijk een behoorlijke staat van dienst en beschikt daardoor over de nodige
comparatieve voordelen. Hierdoor neemt deze maar liefst 20% van het nationale inkomen voor haar rekening, en zo’n 17% van de
werkgelegenheid 4. Het is niet waarschijnlijk dat deze sector aan belang zal inboeten wanneer het pond voor de euro wordt ingeruild.
Integendeel, men ondervindt momenteel de nadelige gevolgen van het handelen in een andere munt dan de thuisvaluta. Deelname aan de
EMU zou de City van Londen dan ook juist helpen haar leiderspositie in de Europese financiële dienstverlening te behouden en zelfs te
versterken.
Werkgelegenheid en economische groei
Het vijfde en laatste criterium houdt in, dat deelname aan de EMU niet ten koste mag gaan van de Britse werkgelegenheid of
economische groei. Het bereiken van een grote en stabiele werkgelegenheid en groei is de centrale doelstelling van het economische
beleid van de Britse overheid. Tegen het licht van deze doelstelling kunnen de voorgaande criteria ook worden bekeken. Als namelijk
niet aan de vier andere criteria is voldaan, zou het inruilen van het Britse pond voor de euro, de economische groei en werkgelegenheid
in gevaar kunnen brengen. Dit criterium is dan ook eerder als een samenvatting van de vorige vier te zien. Op zich is er veel voor Britse
deelname aan de emu te zeggen. Zolang het VK buiten de EMU blijft, kan dit zeker op de langere termijn betekenen, dat het buitenspel
wordt gezet bij belangrijke beslissingen over Europese (monetaire) aangelegenheden. Dit kan een belangrijke kostenpost betekenen in
termen van investeringen en werkgelegenheid. Wel dient het beleid van de Europese centrale bank voor de Britse economie passend te
zijn. Om deze reden acht de regering het nodig, dat de conjunctuur niet te veel uit de pas loopt met die van het Europese vasteland.
Voorlopig lijkt aan deze laatste eis nog niet te worden voldaan, zoals bij het eerste criterium werd geconstateerd.
Referendum over deelname
De regering zegt pas voorstander van toetreding tot de EMU te zullen zijn, wanneer aan de bovenstaande vijf criteria is voldaan. Mocht
dit het geval zijn en de Labour-regering zou de volgende verkiezingen (die uiterlijk in 2002 zullen worden gehouden) zonder
kleerscheuren doorstaan, dan zal zij daarna een referendum uitschrijven. Hierbij dient de meerderheid van de bevolking voor deelname te
stemmen. Het overgrote deel staat echter nogal sceptisch ten opzichte van het inleveren van het pond. De geografische en
psychologische distantie met het Europese vasteland maakt, dat de Britten moeite hebben afstand te nemen van hun soevereiniteit,
tradities en gebruiken (bijvoorbeeld linksrijden). Bovendien blijkt uit enquêtes dat het aantal tegenstanders in de loop van het jaar is
toegenomen. In figuur 4 is te zien, dat het aantal geënquêteerden dat tegen deelname zou stemmen in september 56% bedroeg en
daarmee boven het niveau van vorig jaar lag 5, terwijl het aantal voorstemmers slechts 30% bedroeg.

Figuur 4. Voor- en tegenstemmers EMU-deelname
Door de Britse media wordt de negatieve houding ten opzichte van de euro bevorderd. Het is dan ook maar de vraag, of de meerderheid
van de bevolking zich tijdens een volgende kabinetsperiode achter de EMU zal scharen.
De toegenomen scepsis over het inruilen van het pond voor de euro verhoogt bovendien de kans, dat Labour het ook na de volgende
verkiezingen niet aandurft om dit referendum uit te schrijven.
Conclusie
De Britse regering zegt pas tot de EMU te willen toetreden, wanneer aan vijf criteria (met als voornaamste conjuncturele convergentie)
wordt voldaan, en nadat de meerderheid van de bevolking tijdens een referendum voor EMU-deelname heeft gestemd. Op basis van het
voorgaande zijn wij niet bepaald optimistisch gestemd over de kansen, dat tijdens de volgende kabinetsperiode aan deze twee

voorwaarden zal zijn voldaan. Verschillen in economische structuur lijken een voldoende en duurzame conjuncturele convergentie
voorlopig nog in de weg te staan. Daarnaast is het aantal tegenstanders van EMU-deelname sinds het begin van dit jaar gestegen,
waardoor het de vraag is of de meerderheid van de bevolking tegen die tijd bereid is definitief afscheid te nemen van het Britse pond

1 Duitsland en Frankrijk vertonen grote conjuncturele overeenkomsten (zie ook Rabobank themabericht 1998/13: Duitsland en
Frankrijk; Europese klonen).
2 Zie ook Rabobank themabericht 1998/18: Opnieuw boom bust in het VK?.
3 Deze inflatiepremie wordt deels veroorzaakt doordat de Britse centrale bank een hogere inflatiedoelstelling hanteert dan de Europese
centrale bank.
4 Zie OECD Economic Surveys, 1998.
5 Zie ook http://www.mori.com

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur