Ga direct naar de content

Globalisering als zondebok

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 5 1999

Globalisering als zondebok
Aute ur(s ):
Garretsen, J.H. (auteur)
Peeters, J. (auteur)
Beide auteurs zijn verb onden aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4204, pagina 375, 14 mei 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
handelstheorie

Het bijkans magische begrip globalisering verklaart, zeker volgens sommige beleidsmakers, bepaalde negatieve
arbeidsmarktontwikkelingen in de OESO. Helaas wordt daarbij meestal niet duidelijk gemaakt wat precies onder globalisering moet
worden verstaan. Ook ontbreekt vaak een deugdelijk theoretisch kader om de relatie tussen globalisering en de arbeidsmarkt te
analyseren.
Gelukkig is er de laatste jaren veel onderzoek naar die relatie verricht. In een recent nummer van The Economic Journal worden de
belangrijkste bevindingen kritisch op een rijtje gezet 1. Over wat globalisering is en wat de relevante feiten zijn op de arbeidsmarkt, zijn de
auteurs het wel eens. Globalisering kan worden opgevat als de toename van industriële exporten uit de lage lonenlanden naar de OESO.
Op de arbeidsmarkt gaat het met name om de verslechterde positie van de laaggeschoolden: in de VS en het VK is de
inkomensongelijkheid tussen laag- en hooggeschoolden sterk gestegen, terwijl in landen met een meer inflexibele arbeidsmarkt de
werkgelegenheidsontwikkeling voor de laaggeschoolden relatief slecht is geweest. De grote vraag is echter of het theoretisch en
empirisch mogelijk is globalisering als zondebok aan te wijzen. Theoretisch lijkt dit verrassend eenvoudig, met het Heckscher-Ohlin
model van twee landen, twee verhandelbare goederen en twee productiefactoren. In dit model vindt handel plaats op basis van
comparatieve voordelen, welke voortvloeien uit de verschillen in de relatieve beschikbaarheid van productiefactoren. De OESO is rijk aan
hooggeschoolde arbeid en zal zich derhalve in het geval van handel gaan toeleggen op de export van het scholings-intensieve goed,
terwijl het lage-lonenland het scholings-extensieve goed zal exporteren.
Gegeven volledige mededinging, diversificatie van de productie (beide landen brengen beide goederen voort) en de stand van de
techniek kan een verband worden gelegd tussen globalisering en de relatieve inkomenspositie van laaggeschoolde arbeiders. Dit volgt
uit het zogenaamde Stolper-Samuelson theorema dat in dit geval stelt dat een daling van de relatieve prijs van het scholings-extensieve
goed zal leiden tot een daling van het relatieve loon van de laaggeschoolden. Zien we nu globalisering als de toename van handel met
lage lonenlanden welke tot een relatieve daling van de prijs van het scholings-extensieve goed leidt, dan is de relatie tussen globalisering
en de inkomensverslechtering van de laaggeschoolden in de OESO-landen verklaard.
Maar snijdt deze analyse daadwerkelijk hout? Slaughter en Francois en Nelson stellen dat er weinig bewijs is voor een daling van de
relatieve goederenprijzen van scholings-extensieve goederen en dus evenmin voor het theorema van Stolper en Samuelson. Bovendien
wijzen veel empirische studies voor de OESO op een stijging van de scholingsintensiteit van de productie, een resultaat dat niet
consistent is met de klassieke handelstheorie, die door het relatief goedkoper worden van laaggeschoolde arbeid immers juist een daling
van de scholingsintensiteit van de productie voorspelt. Wat te doen? Er zijn twee mogelijkheden: het handelsmodel amenderen zodat het
beter met de feiten overeenstemt of met een andere verklaring voor de arbeidsmarktontwikkelingen in de OESO op de proppen komen.
Wood bewandelt de eerste weg. Hij betoogt dat handel tot volledige specialisatie leidt, waarbij de OESO-landen zich op de productie van
scholings-intensieve goederen zullen toeleggen. Het Stolper-Samueleson theorema gaat dan niet langer op omdat onder volledige
specialisatie de relatieve lonen en prijzen worden bepaald door de binnenlandse vraag- en aanbodfactoren. Overgang naar volledige
specialisatie leidt echter wel tot een daling van de relatieve lonen van laaggeschoolden. Daarmee lijkt de globaliseringsthese gered.
De andere auteurs echter, tonen zich niet overtuigd. Zij betogen dat technologische vooruitgang waarbij op laaggeschoolde arbeid
wordt bespaard (denk aan IT) de feiten beter verklaart. Dit vormt zowel een verklaring voor een daling van het relatieve loon van
laaggeschoolde arbeid als voor de stijging van de scholingsintensiteit van de productie. Deze verklaring hoeft niets met de openheid van
de economie van doen te hebben en globalisering hoeft dus niet als zondebok te worden aangemerkt.
In werkelijkheid hangen globalisering en de bedoelde technologische vooruitgang samen. Deze vooruitgang kan zich weliswaar
voordoen in een gesloten economie, maar globalisering en de bijbehorende grotere concurrentiedruk kan bedrijven aanzetten tot de
introductie van technieken die op laaggeschoolde arbeid besparen. Zo kan de klassieke handelstheorie toch worden gebruikt om de
waargenomen verschijnselen te verklaren. Daartoe moet wel een van de basisveronderstellingen van het oer-handelsmodel, een vaste
technologie, worden losgelaten. De conclusie dat globalisering en technologische vooruitgang beide relevant zijn en ook samenhangen
is vervolgens wellicht weinig verrassend. Zij reduceert globalisering echter wel tot ware proporties

1 The Policy Forum: Trade and labour market adjustment, The Economic Journal , 1998, blz. 1450-1510 met bijdragen van M. Slaughter,
A. Wood, J. Francois en D. Nelson, en R. Hine en P. Wright.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur