Ga direct naar de content

Economie van de arbeidsomstandigheden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 14 1996

Economie van de arbeidsomstandigheden
Aute ur(s ):
Koning, J. de (auteur)
Zandvliet, C.T. (auteur)
De auteurs zijn resp. directeur en medewerker van de divisie Arb eid en onderwijs van het Nederlands Economisch Instituut te Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4045, pagina 132, 14 februari 1996 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
arbeid, beloning

Verbetering van de arbeidsomstandigheden heeft positieve economische effecten. Toch kan dit beleid niet volledig aan bedrijven
worden overgelaten. Onzekerheid over de te verwachten baten en het feit dat niet alle kosten van ziekten en ongevallen door
bedrijven gedragen worden, kunnen leiden tot onderinvestering in arbeidsomstandigheden. Om dit voorkomen moet de overheid
normen instellen. Zij moet daarbij echter kunnen aantonen dat de maatschappelijke baten de kosten overtreffen.
De industriële revolutie heeft een economische groei zonder weerga ontketend. De enorme productiviteitsverhoging maakte het
mogelijk dat mensen slechts een beperkt deel van hun tijd hoeven te werken, tot op zekere hoogte beschermd worden tegen
bedrijfsongevallen en beroepsziekten, en tegelijkertijd een relatief hoog inkomen overhouden.
Lange tijd was dit zeker niet het geval. De arbeidsomstandigheden die in de vorige eeuw golden zijn nu nauwelijks nog voor te stellen.
De arbeidsdag was extreem lang en veiligheid en gezondheid van de arbeiders hadden geen enkele prioriteit bij werkgevers. Deze situatie
was niet alleen sociaal ongewenst, maar waarschijnlijk ook economisch inefficiënt. Onderzoeken in die tijd naar de fysieke gesteldheid
van de werkende bevolking in bijvoorbeeld Engeland gaven een verontrustend beeld te zien. Door het verlichte deel van de burgerij werd
dit niet alleen als sociaal ongewenst gezien, maar ook als een bedreiging voor de economische ontwikkeling 1. Daarom ging men,
aarzelend, over tot regelgeving om de ergste uitwassen, zoals kinderarbeid, te beperken.
De belangrijkste impuls voor verbetering van de arbeidsomstandigheden is echter uitgegaan van de sociale beweging. Zonder druk van
die beweging was de thans bestaande regelgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden niet tot stand gekomen. Daarvoor was
de tegenstand van de werkgevers te groot, die vanuit hun micro-perceptie veelal niet het macro-economische belang van verbetering van
de arbeidsomstandigheden inzagen. Later, toen een dergelijke verbetering economisch haalbaar bleek, en vermoedelijk zelfs economisch
gunstig uitpakte, veranderde deze houding. Lange tijd is het proces van (verdere) verbetering van de arbeidsomstandigheden weinig
controversieel gebleven. In de loop der tijd is een omvangrijke wetgeving op het terrein van de arbeidsomstandigheden ontstaan. Er was
sprake van een afzonderlijk beleidsterrein binnen Sociale Zaken, dat betrekkelijk losstond van het overige beleid. Er bestond een
technisch-medische focus op effecten van arbeidsomstandigheden op de gezondheid en op grond van technisch-medische inzichten
werden door de overheid normen vastgesteld.
Nu de arbeidsomstandigheden door wetgeving op een bepaald niveau zijn gekomen, is echter niet langer evident dat verdere regelgeving
voor alle betrokken partijen gunstig is. Daar komt bij dat overheidsregulering tegenwoordig al bij voorbaat op een kritische ontvangst
kan rekenen: de algemeen-maatschappelijke tendens is meer die van deregulering dan van regulering. De eigen verantwoordelijkheid van
werkgevers en werknemers wordt meer benadrukt en er wordt meer vertrouwd op de markt als coördinerend mechanisme. Dit vindt men
ook terug op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Verdere regulering zal door de betrokken partijen – werknemers en werkgevers veel kritischer worden bekeken. Een centrale vraag zal steeds zijn of de baten van verdere verbetering van de arbeidsomstandigheden
wel opwegen tegen de kosten. Nemen de kosten per saldo toe, dan zal – als het exporterende bedrijven betreft – al snel gewezen worden
op de consequenties op de concurrentiepositie en de werkgelegenheid. De arbeidsomstandigheden zullen dus meer dan in het verleden
in verband worden gebracht met andere sociaal-economische factoren. Ondertussen dringt de vraag zich op of we niet doorschieten.
Dreigen we niet opnieuw in de situatie terecht te komen dat micro-economische afwegingen gaan domineren en externe effecten
onvoldoende meegewogen worden, waardoor maatschappelijk suboptimale keuzes worden gemaakt? Onlangs zijn de mogelijkheden voor
kinderarbeid versoepeld. Er gelden nog steeds stringente voorwaarden, de verruiming is ten dele weer teruggedraaid, maar toch …
Dit artikel is als volgt opgebouwd. Allereerst geven we een theoretische beschouwing van de arbeidsomstandigheden. Wat is vanuit een
economische invalshoek het bijzondere van arbeidsomstandigheden? Waarom leidt de vrije marktwerking niet tot een optimale situatie?
Vervolgens gaan we in op de vraag wat ongunstige arbeidsomstandigheden de maatschappij kosten. We maken daarbij onderscheid
tussen curatieve en preventieve kosten. We besluiten met enkele opmerkingen over de mogelijkheden en onmogelijkheden van
overheidsbeleid op het terrein van arbeidsomstandigheden.
Economie van arbeidsomstandigheden
Vrije marktwerking leidt niet tot optimale arbeidsomstandigheden
Arbeidsomstandigheden worden niet op markten verhandeld. Zijn arbeidsomstandigheden eigenlijk wel als economisch goed te

beschouwen? En is, zoals bij ‘normale’ goederen, een geïdealiseerde wereld denkbaar, waarin het niveau van de arbeidsomstandigheden
in economische zin optimaal is?
Gunstige arbeidsomstandigheden zijn in principe als economisch goed te beschouwen. Voor werknemers zijn gunstige
arbeidsomstandigheden een ‘utility’. Bij gegeven arbeidsduur en beloning per uur zullen werknemers een hoger nut hebben naarmate de
arbeidsomstandigheden beter zijn. Werknemers oefenen dus vraag uit naar goede arbeidsomstandigheden. Zij zullen in principe loon
willen afwegen tegen de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden. De eventuele inlevering van loon voor betere arbeidsomstandigheden,
kunnen we zien als de prijs van betere arbeidsomstandigheden. Naarmate meer loon moet worden ingeleverd voor eenzelfde verbetering
van de arbeidsomstandigheden, zal gekozen worden voor een geringere verbetering.
De arbeidsomstandigheden zijn een aspect van banen, naast de arbeidsvoorwaarden. Men kan dus stellen dat werkgevers
arbeidsomstandigheden aanbieden. Voor werkgevers is de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden een kostenpost. Er zijn bijvoorbeeld
investeringen voor nodig. Tegenover de kosten voor het bedrijf kunnen ook baten staan, zoals productiviteitsgroei. Hele ongunstige
arbeidsomstandigheden zijn niet per definitie het meest voordelig voor het bedrijf. Dit neemt niet weg dat bij verdere verbetering van de
arbeidsomstandigheden er een omslagpunt zal komen, waarbij de extra kosten de extra baten gaan overtreffen.
Men zou kunnen zeggen dat werknemers betere arbeidsomstandigheden kunnen ‘kopen’ door genoegen te nemen met een lagere
beloning. De werkgever kan de verkregen financiële ruimte benutten voor investeringen of andere maatregelen om de
arbeidsomstandigheden te verbeteren. Het niveau van de arbeidsomstandigheden wordt dan bepaald door de voorkeuren van de
werknemer en de kosten van verbetering van de arbeidsomstandigheden. In het optimum zijn de marginale kosten van de
arbeidsomstandigheden dan gelijk aan de marginale substitutieverhouding tussen het nut van inkomen en arbeidsomstandigheden.
Het lijkt er dus op dat inderdaad een optimaal niveau van de arbeidsomstandigheden kan worden bepaald. Zoals Hartog heeft
aangegeven, wordt dan echter aangenomen dat ofwel de preferenties van alle werknemers in een bedrijf ten aanzien van de
arbeidsomstandigheden identiek zijn, of dat de arbeidsomstandigheden volledig individualiseerbaar zijn 2. Stel, dat de preferenties van
werknemers niet identiek zijn. In dat geval zal voor elke werknemer het optimale niveau van de arbeidsomstandigheden anders liggen.
Een werkgever kan de arbeidsomstandigheden echter niet individualiseren. Als gekozen wordt voor een bepaald type machines met een
bepaalde mate van geluidsoverlast, uitstoot van giftige stoffen, e.d., dan hebben alle betrokken productiewerknemers daarmee in
dezelfde mate te maken. Hartog concludeert dan ook dat arbeidsomstandigheden een collectief goed zijn en dat individuele werkgevers
en werknemers daarom geen optimaal niveau van de arbeidsomstandigheden zullen kunnen vinden, tenzij aan bijzondere voorwaarden is
voldaan. Zo’n voorwaarde is dat werknemers met gelijke preferenties bij elkaar clusteren. In de praktijk zal hieraan niet voldaan worden.
Hoewel er dus in het algemeen geen optimum zal ontstaan, beredeneert Hartog dat overheidsingrijpen in deze situatie geen verbetering
zal brengen. Overheidsingrijpen zou immers neerkomen op algemene normstelling en dit zou het probleem alleen verergeren. Aangezien
de preferenties van de werknemers en de productiecondities per sector en bedrijf zullen verschillen, kunnen algemene normen nooit
optimaal zijn. Hartog pleit daarom voor decentrale onderhandelingen en tegen overheidsregulering. Bij decentrale onderhandelingen, zo
redeneert hij, zal immers beter recht kunnen worden gedaan aan de verschillen in preferenties en omstandigheden.
Waarom overheidsingrijpen in de arbeids- omstandigheden economisch efficiënt kan zijn.
Onzekerheid en onvolledige informatie.
In het voorgaande is aangenomen dat de gevolgen van ongunstige arbeidsomstandigheden bekend zijn en bovendien dat hierbij geen
onzekerheid in het spel is. In de praktijk is in het algemeen niet aan deze veronderstellingen voldaan. Afgezien van evidente
beroepsziekten, is het vaak moeilijk te bepalen wat het effect van de arbeidsomstandigheden op de gezondheid van de werknemers is. Dit
zal het in het algemeen voor werknemers moeilijk maken schadeclaims tegen werkgevers in te dienen voor geleden gezondheidsschade,
of financiële compensatie in de vorm van hogere lonen te verkrijgen. Daardoor zullen bedrijven zonder regulering een te laag niveau van
de arbeidsomstandigheden aanbieden.
Ook speelt een rol dat de effecten op individueel niveau vrijwel nooit zeker zullen zijn. Het gaat om kansverschijnselen: onder slechte
arbeidsomstandigheden is de kans groter dat een werknemer ziek of arbeidsongeschikt wordt, maar het zal vrijwel nooit honderd procent
zeker zijn dat een effect optreedt. Op zichzelf hoeft onzekerheid geen probleem te zijn, zolang het statistische verband tussen
arbeidsomstandigheden en arbeidsongeschiktheid bekend is, zodat particuliere verzekeringen zich kunnen baseren op de wet van de
grote aantallen. Zoals eerder is aangegeven, zal dit verband echter vaak niet bekend zijn. Bovendien zullen de effecten vaak pas op
langere termijn optreden. Werknemers zouden dan loon moeten inleveren of een verzekeringspremie betalen voor iets dat misschien
helemaal niet optreedt en als het al optreedt, pas ver in de toekomst. Velen zullen dan kiezen voor het zekere inkomen op korte termijn,
boven de onzekere baten op langere termijn.
Beperkte mobiliteit.
In het ideale model hebben werknemers keuzemogelijkheden. Als het ene soort werk hun niet bevalt, kunnen ze zonder kosten
overstappen naar een ander soort werk. Als de arbeidsomstandigheden in een bepaalde sector of een bepaald beroep relatief ongunstig
zijn, dan zullen werknemers dus geneigd zijn uit te zien naar ander werk. Daardoor zullen de lonen in de sectoren/beroepen met relatief
ongunstige arbeidsomstandigheden hoger zijn dan elders. Dit staat ook bekend als de theorie van de compenserende loonverschillen.
In de praktijk is de mobiliteit echter beperkt. Veel werknemers zijn door een lage vooropleiding aangewezen op het laaggeschoolde
segment van de arbeidsmarkt, waar de ongunstige arbeidsomstandigheden zijn geconcentreerd. Substantiële verhoging van het
opleidingsniveau, waardoor zij aan dit segment zouden kunnen ‘ontsnappen’, is voor hen geen reële optie. Dit is mogelijk de reden
waarom compenserende loonverschillen in onderzoek vaak niet of maar heel beperkt aan het licht treden.
Relatie met de economische omgeving is belangrijk.

Er is een duidelijke relatie tussen arbeidsomstandigheden en de economische omgeving. Als bedrijven moeten opereren in een sterk
competitieve omgeving, en de loonhoogte een grote mate van neerwaartse starheid heeft, dan zal dat grote beperkingen opleggen aan de
mogelijkheden om de arbeidsomstandigheden te verbeteren zonder negatieve consequenties voor afzet en werkgelegenheid. Alleen als
hogere kosten kunnen worden afgewenteld op de afnemers, treden deze gevolgen niet of in mindere mate op, althans niet in de betrokken
sectoren; macro-economisch gezien kunnen er ook dan negatieve effecten optreden.
Overheidsbeleid.
Arbo-beleid is tot nu toe een duidelijk apart beleidsterrein geweest dat vrijwel losstond van andere beleidsterreinen. Het is echter
duidelijk dat arbo-beleid invloed heeft op de effecten van beleid op andere terreinen en omgekeerd. Als de arbeidsomstandigheden
verbeterd worden en dit per saldo kostenverhogend werkt, dan maakt dit arbeid duurder en worden mechanismen op gang gebracht die
tot uitstoot van arbeid leiden, vooral van laaggeschoolde arbeid. Verbetering van de arbeidsomstandigheden en kapitaalintensivering
gaan vaak samen. Een dergelijk proces staat op gespannen voet met de wens zoveel mogelijk laaggeschoolde banen te creëren. Kortom:
arbo-beleid kan niet los worden gezien van inkomensbeleid en werkgelegenheidsbeleid.
De maatschappelijke kosten van ongunstige arbeidsomstandigheden
Curatieve en preventieve kosten
Als iemand als gevolg van de arbeidsomstandigheden arbeidsongeschikt wordt en medisch behandeld moet worden, dan worden de
gederfde productiviteit en de medische kosten als kosten van de arbeidsomstandigheden gezien. Deze kosten worden curatieve kosten
genoemd (CK). De kosten van preventieve maatregelen om dergelijke ongewenste effecten te vermijden, worden echter ook als kosten
van arbeidsomstandigheden betiteld. Dergelijke preventieve kosten (PK) kunnen het gevolg zijn van overheidsregulering. Als de
overheid bijvoorbeeld als norm invoert, wat zij van plan is, dat werknemers niet meer dan 25 kilo mogen tillen, dan zullen vele bedrijven
extra investeringen moeten plegen.
Naarmate er meer aan preventie wordt gedaan, zal het niveau van de arbeidsomstandigheden (NA) beter zijn, of omgekeerd: betere
arbeidsomstandigheden gaan samen met hogere preventieve kosten:
(1) NA = f(PK), f’ > 0
ofwel
(2) PK = f *-1(NA) = g(NA), g’ > 0
Naarmate de arbeidsomstandigheden beter zijn, zullen de curatieve kosten lager zijn, dat wil zeggen:
(3) CK = h(NA), h’ < 0
In figuur 1 zijn de functies g en h grafisch weergegeven. Zoals eerder is aangegeven kan onderscheid worden gemaakt tussen de totale
curatieve kosten en de curatieve kosten die bedrijven voelen. Daarom zijn in figuur 1 twee curven voor de curatieve kosten getekend.
Hoe is nu het verband tussen het niveau van de arbeidsomstandigheden en de som van preventieve en curatieve kosten? Vaak wordt
aangenomen dat dit verband de vorm heeft zoals in figuur 2. In dat geval heeft de totale kostencurve de vorm van een dalparabool en is
er dus een niveau van de arbeidsomstandigheden (in figuur 2 o2), waarbij de kosten van de arbeidsomstandigheden minimaal zijn. In
werkelijkheid hoeft dit niet zo te zijn. Het is ook mogelijk dat de effecten van preventie niet opwegen tegen de kosten ervan, in welk geval
de kostencurve een monotoon stijgend verloop zou hebben. Het omgekeerde, een monotoon dalend verloop, is theoretisch ook niet uit
te sluiten.

Figuur 1. Curatieve kosten, macro en alleen voor bedrijven, en preventieve kosten

Figuur 2. Totale kosten, macro en alleen voor bedrijven
In figuur 2 is ook de curve van de totale door bedrijven gevoelde kosten getekend. Omdat bedrijven in hun beslissingen slechts een deel
van de curatieve kosten betrekken, bijvoorbeeld niet de kosten die neerslaan in de gezondheidssector, verloopt deze curve anders en ligt
het minimum bij een lager niveau van de arbeidsomstandigheden (in figuur 2 o1) dan uitgaande van de totale kosten. Als bedrijven het
niveau van de arbeidsomstandigheden zouden bepalen, zou derhalve maatschappelijk gezien onvoldoende aan preventie worden
gedaan.
Empirisch onderzoek
Is in theorie duidelijk wat verstaan kan worden onder curatieve en preventieve kosten van arbeidsomstandigheden, in het empirisch
onderzoek stuit men op het probleem hoe deze begrippen geoperationaliseerd kunnen worden om tot een schatting ervan te komen. Bij
de operationalisatie speelt zowel het vraagstuk van de conceptualisatie, als de vraag of de kosten ook feitelijk gemeten kunnen worden.
Aan de hand van de behandeling van deze vraagstukken in de literatuur kan worden geïllustreerd welke problemen zich voordoen.
Op bedrijfsniveau hebben de preventieve kosten te maken met maatregelen ter voorkoming van arbeidsuitval ten gevolge van
ongevallen en (beroeps)ziekten. Deze omvatten bijvoorbeeld investeringen in verband met aanpassing van het productieproces,
investeringen in hulpmiddelen, uitgaven verbonden met organisatorische maatregelen, scholing en voorlichting. Een deel van deze
kosten kan rechtstreeks uit de bedrijfsadministraties worden afgeleid, zoals de uitgaven aan een specifieke cursus, of investeringen in
hulpmiddelen. Bij andere posten is het niet altijd mogelijk te isoleren in welke mate gemaakte kosten verband houden met verbetering van
arbeidsomstandigheden. Zo spelen bij investeringen in het productieproces verschillende overwegingen een rol, waarbij de invloed van
arbeidsomstandigheden niet is te isoleren. Hetzelfde speelt bij organisatorische maatregelen.
De curatieve kosten omvatten directe kosten van de uitval van personeel en machines ten gevolge van ongevallen en ziekteverzuim, en
indirecte kosten in termen van productieverlies, extra verloop- en wervingskosten, e.d. Evenals bij de preventieve kosten is het in het
algemeen niet goed mogelijk de mate waarin machine-uitval, productieverlies, e.d. specifiek zijn toe te schrijven aan de
arbeidsomstandigheden.
Bij schattingen worden verschillende werkwijzen gevolgd. Soms wordt het totaal aan relevante kostenposten in beschouwing genomen
en wordt geabstraheerd van de vraag in welke mate deze door arbeidsomstandigheden worden beïnvloed. In andere gevallen wordt op
bedrijfsniveau gepoogd in kwalitatieve termen een schatting te maken van de rol van arbeidsomstandigheden. Soms ook wordt een meer

procesgerichte benadering gevolgd 3. Het beleid is dan gericht op het minimeren van de arbeids- en machine-uitval door een gerichte
monitoring van het gehele proces. Bij grote bedrijven kan door middel van het vergelijken van bedrijfsonderdelen een indruk worden
verkregen van de rol van arbeidsomstandigheden.
In de meeste gevallen zijn dergelijke exercities bedoeld om de mogelijke effecten van maatregelen op bedrijfsniveau te bepalen. Kosten
van arbeidsomstandigheden komen daarin voornamelijk op grond van veronderstellingen omtrent de relatie met andere
bedrijfseconomische grootheden tot stand. Het geeft echter geen exact inzicht in deze relatie. Daarvoor zou een statistische analyse van
een groot aantal individuele waarnemingen nodig zijn.
Vanwege het bestaan van externe effecten vormen de kosten van arbeidsomstandigheden op maatschappelijk niveau niet de som van
de kosten van de individuele bedrijven. Bij de bepaling van de maatschappelijke kosten van arbeidsomstandigheden worden in de
literatuur twee benaderingen gevolgd, te weten de ‘cost of illness’-benadering en de ‘willingness to pay’-benadering. In de
eerstgenoemde benadering zijn de maatschappelijke kosten van arbeidsomstandigheden de som van de kosten van de gezondheidszorg voorzover toerekenbaar aan arbeidsomstandigheden
– en het verlies aan productiecapaciteit (arbeid en kapitaal). In deze benadering blijven niet-materiële kosten buiten beschouwing. Deze
worden impliciet meegenomen in de ‘willingness-to-pay’-benadering. In deze benadering wordt geanalyseerd in hoeverre men (individu,
bedrijf of maatschappij) bereid is te betalen voor veiliger arbeidsomstandigheden. Hierbij wordt onder meer gekeken naar het gedrag ten
aanzien van (financiële) risico’s en de aan een mensenleven toe te rekenen waarde. In enkele studies wordt afgeleid dat onder bepaalde
omstandigheden men bereid is meer te betalen dan in het economische optimum noodzakelijk is 4.
In verschillende Europese landen zijn schattingen gemaakt van de totale maatschappelijke kosten van arbeidsomstandigheden. In vrijwel
alle gevallen is daarbij gewerkt met een benadering die het meest lijkt op de cost-of-illness-methode. Bij de meting spelen dezelfde
problemen als op bedrijfsniveau.
In de eerste plaats kan voor de meeste landen niet worden vastgesteld welk deel van de medische kosten verband houdt met
arbeidsomstandigheden. Dit hangt voor een deel samen met het ontbreken van afzonderlijke verzekeringen voor beroepsrisico’s en
sociaal-medische risico’s, waardoor geen aparte registratie wordt gevoerd. Maar zelfs in landen waar een dergelijk onderscheid in de
(sociale) verzekeringen wel bestaat, is het niet mogelijk van willekeurig welke klacht met enige zekerheid – laat staan 100%
betrouwbaarheid – vast te stellen in welke mate deze door arbeidsomstandigheden worden veroorzaakt. In Denemarken is getracht op
basis van het oordeel van artsen te komen tot een schatting van het aandeel van aandoeningen dat verband houdt met de uitoefening
van het beroep 5. Per klacht ontstaan zo verschillende percentages, op grond waarvan een schatting van het effect van
arbeidsomstandigheden op de medische kosten kan worden gemaakt.
Een tweede probleem ontstaat bij de vaststelling van het verlies aan menselijk kapitaal ten gevolge van arbeidsomstandigheden. In
principe betekent elk tijdelijk of permanent verlies van menselijke productiekracht een verlies aan productiecapaciteit, met in principe
gevolgen voor de economische groei. Het vermogen van de samenleving tot het voortbrengen van goederen en diensten wordt daardoor
verminderd. In Duitse studies wordt tevens rekening gehouden met het verlies aan kapitaalgoederen ten gevolge van bedrijfs- en
verkeersongevallen 6.
tabel 1 geeft een overzicht van de beschikbare schattingen. Zoals blijkt vertonen de resultaten van deze exercities een grote spreiding;
de maatschappelijke kosten variëren van 1% tot 10% van het bnp. Deze verschillen zullen voor een deel samenhangen met de
gehanteerde methode, bijvoorbeeld de veronderstellingen ten aanzien van de productieverliezen, en de mate waarin bepaalde kosten
(soorten) wel of niet in beschouwing zijn genomen. Verder zal het bereikte niveau van arbeidsomstandigheden een rol spelen, evenals
verschillen in de sociaal-economische structuur en het sociale zekerheidssysteem.

Tabel 1. Maatschappelijke kosten van arbeidsomstandigheden voor enkele landen a

Land

Kosten arbeidsomstandigheden
% van het bnp

Denemarken
Noorwegen
Nederland
VK

2,5%
10,1%
3,6%
2 a 3%

Duitsland

1%

Auteur

Opmerkingen

Lunde, Jensen en Hansen (1993)
idem
Koopmanschap (1991)
Davies en
waarvan ca.40%
Teasdale (1994)
door individu
gedragen,ca.50%
door bedrijven
en ca. 10% door
de maatschappij
Baum en Niehus (1993)

a. De gehanteerde methode, en de in beschouwing genomen aspecten verschillen per land.
Bron: J. de Koning, M. Spierings en C.Th. Zandvliet, Economische aspecten van arbeidsomstandigheden, NEI, 1995.

Kosten en baten van verdere verbetering
Bestaande schattingen van de kosten van arbeidsomstandigheden geven niet meer dan bij benadering een beeld van het niveau ervan.
De vraag op welk punt van de kostencurve in figuur 2 de economie zich bevindt, is zo mogelijk nog minder eenvoudig te beantwoorden.
De beschikbare schattingen hebben veelal betrekking op ̩̩n tijdstip; een analyse van de ontwikkeling in de kosten in de tijd Рdie een
7

beeld zou kunnen geven van de verandering in de kosten – heeft voorzover ons bekend niet plaatsgevonden 7.
Maar zelfs als we ons in het optimum zouden bevinden is het de vraag of dit ook de meest wenselijke oplossing is. Er moet rekening
worden gehouden met niet-financiële aspecten, het verdelingsvraagstuk en het intertemporele aspect. Zelfs in een min of meer optimale
situatie treden bedrijfsongevallen en beroepsziekten op. Bepaalde groepen hebben daarbij een hogere kans om daarvan slachtoffer te
worden dan andere. De niet financiële gevolgen voor het slachtoffer en zijn directe sociale omgeving (gezin, vrienden, enz.), dat wil
zeggen de subjectieve kosten, worden bij de bepaling van de kosten van arbeidsomstandigheden in het algemeen niet meegenomen. Dit
kan betekenen dat de wenselijke oplossing voorbij het optimum ligt, namelijk daar waar de preventieve kosten de curatieve kosten
overschrijden. De uitkomsten van de ‘willingness to pay’-benaderingen van het vraagstuk wijzen ook in die richting.
Uiteraard gaat het hier om een politieke keuze. Een dergelijke beleidskeuze kan in het algemeen niet los van de economische omgeving,
de internationale concurrentiepositie worden genomen. In de beleidskeuze speelt namelijk nadrukkelijk de vraag wie de (preventieve)
kosten van betere arbeidsomstandigheden draagt, en wie de mogelijke revenuen (verminderde curatieve kosten) daarvan ontvangen. Het
is evident dat een belangrijk deel van de kosten door de bedrijven wordt gedragen, die slechts een deel van de positieve effecten, in de
vorm van een lagere uitval van productieve uren en een verminderde verzekeringspremie, ervan terugzien. Een belangrijk deel van de
effecten doet zich voor op het individuele niveau (lagere kans op een bedrijfsongeval, (beroeps)ziekte) en het maatschappelijke niveau
(lager beroep op de gezondheidszorg).
Bij de beleidsontwikkeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden zal dus nadrukkelijk gezocht moeten worden naar wegen om dit
coördinatieprobleem op te lossen. Eerst zal duidelijk moeten zijn door wie de preventieve en curatieve kosten worden gedragen. Daarmee
rekening houdend zullen voor de bedrijven prikkels moeten worden ingebouwd om de arbeidsomstandigheden verder te verbeteren.
Voorzover de revenuen zich elders manifesteren zullen deze ter compensatie, via herverdeling moeten worden doorgegeven naar de
bedrijven.
Een punt waarop we hier niet ingaan, maar dat bij een kosten-batenanalyse van maatregelen voor (verdere) verbetering van de
arbeidsomstandigheden wel relevant is, zijn de tweede-orde effecten. Dit omvat onder andere de effecten op de loonvorming, de vraag
naar investeringsgoederen en andere macro-economische doorwerkingseffecten.
Slotopmerkingen
Op het eerste gezicht ligt het voor de hand de kosten van arbeidsomstandigheden volledig op het micro-niveau te laten drukken. In dat
geval, zo zou je kunnen redeneren, nemen individuele werknemers en werkgevers automatisch (bijna-) optimale beslissingen, is er geen
overheidsbeleid nodig en ontstaan er ook geen coördinatieproblemen. De voorgenomen privatisering van de Ziektewet past in deze
filosofie. Wij hebben echter een aantal argumenten gegeven waarom deze benadering niet optimaal is. Zij gaat namelijk voorbij aan een
aantal fundamentele problemen, die samenhangen met onvolledige informatie, externe effecten en rechtvaardigheidseisen. Er treden
daardoor onbedoelde neveneffecten op: in reactie op de privatisering van de Ziektewet gaan werkgevers hun werknemers veel strenger
selecteren, waardoor bepaalde groepen systematisch buiten de boot vallen. Er moet dan toch weer regelgeving van de overheid komen
om dergelijke ongewenste neveneffecten tegen te gaan. Als beslissingen aangaande de arbeidsomstandigheden volledig aan individuele
werkgevers en werknemers worden overgelaten zal er een natuurlijke neiging tot onderinvestering in preventie bestaan, omdat de
effecten van ongunstige arbeidsomstandigheden op de gezondheid pas op de lange duur merkbaar worden, deze effecten niet met
zekerheid optreden en vaak moeilijk te zeggen is in welke mate gezondheidsproblemen zijn toe te schrijven aan de
arbeidsomstandigheden. We bezien de deregulering op dit gebied dan ook met enige scepsis.
Aan de andere kant moet worden vastgesteld dat algemene normstelling door de overheid ook haar beperkingen heeft. In een zeer
gedifferentieerde wereld, met uiteenlopende bedrijfsituaties en preferenties, schieten algemene normen al gauw hun doel voorbij.
Bovendien moeten normen ook gehandhaafd worden, wat zonder voldoende draagvlak moeilijk is. Als de overheid een maatregel neemt
om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, zal zij aannemelijk moeten maken dat de maatschappelijke baten van die maatregelen de
kosten overtreffen

1 Lezenswaard in dit verband is hoofdstuk 8 uit deel 1 van Das Kapital, waarin de bevindingen van de door de Engelse overheid
ingestelde onderzoekscommissies zijn weergegeven.
2 J. Hartog, Capabilities, allocation and earnings, Kluwer, Boston, 1992.
3 W. Krüger en S. Meis, Probleme und Möglichkeiten der Effizienzkontrolle betrieblicher Arbeitsschutzaktivitäten, Schriftenreihe der
Bundesanstalt für Arbeitsschutz, Forschung, Fb 640, Dortmund (D), 1991; W. Krüger, e.a., Indikatoren zur gesamtwirtschaftlichen
Effizienzmessung des Arbeitsschutzes, Schriftenreihe der Bundesantstalt für Arbeitsschutz, Forschung, Fb 686, Dortmund (D), 1993.
4 Zie bijvoorbeeld W. Oi, Safety at any price?, Regulation, november/december 1977, nr. 16, en W.W. Lawrence, Of acceptable risk:
Science and the determinants of safety, Los Altos, CA., William Kaufman Co. Inc, 1976.
5 P. Lunde-Jensen en S. Hansen, Arbeidsmilieu en economie; een methode voor de berekening van de gevolgen, Nord, Kopenhagen,
1993.
6 Zie bijvoorbeeld: H. Bann en K. Niehus, Volkswirtschaftliche Ressourcenverluste durch Arbeits- und Wegenunfälle, Bau
Forschungsbericht, nr. 675, Dortmund, 1992.
7 Ook als deze wel bekend zou zijn bestaat nog onzekerheid over het feitelijke verband tussen arbeidsomstandigheden en het
kostenniveau.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur