Ga direct naar de content

Uitkeringsniveau en werkgelegenheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 5 1995

Discussie
Uitkeringsniveau en
werkgelegenheid
Volgens O.H. Swank zal verlaging van de uitkeringen uiteindelijk niet
leiden tot meer werkgelegenheid . Hieronder betoogt RJ. Mulder dat de
theoretische fundering van bet model dat gebruikt wordt om tot deze
conclusie te komen, tekort schiet.

In ESB van 22 maart legt O.H. Swank
uit dat Nederland Wim Kok nodig
heeft. Ik zou het uiteraard niet durven om deze conclusie te betwisten.
Wel denk ik dat de minister-president
zijn lot beter niet in handen van het
model van Swank kan leggen. Het
model klopt namelijk niet.

Het model
Swank hanteert een beknopt speltheoretisch model, dat is gebaseerd
op de volgende drie relaties:
• de eerste relatie betreft de werkgelegenheid. Deze is in het model negatief afhankelijk van zowel de loonhoogte als het uitkeringsniveau;
• de tweede relatie beschrijft de loonvorming. De lonen worden vastgesteld door een monopolistische
vakbond, en wel zodanig dat de
hieruit resulterende werkgelegenheid precies overeenkomt met het
door de vakbond gewenste werkgelegenheidspeil;
• de derde relatie betreft de preferenties van de overheid. Deze heeft
twee doelstellingen voor ogen. Zij
streeft zowel naar een hoog uitkeringsniveau (rechtvaardige inkomensverdeling) als naar een grote
werkgelegenheid (groter dan welke de vakbond wil bereiken).
Vakbond en overheid reageren in dit
model op elkaar. De vakbond moet
bij het formuleren van haar looneis
inschatten hoe hoog de overheid het
uitkeringsniveau zal vaststellen, terwijl de overheid bij het bepalen van
de uitkeringshoogte rekening houdt
met de door de vakbond gekozen
loonhoogte. Als overheid en vakbond
optimaal op elkaar reageren, is sprake van een zogeheten Nash-evenwicht.

338

Het model geeft een onplezierig
resultaat te zien. “De goed bedoelde
pogingen van de beleidsmaker om
de werkgelegenheid te bevorderen
door een verlaging van de uitkeringen leiden,” zo stelt Swank, “niet tot
de beoogde effecten op de werkgelegenheid, ondanks het feit dat de
werkgelegenheid negatief afhankelijk
is van de hoogte van de uitkering. De
oorzaak hiervan ligt in de rol van de
vakbond, die streeft naar een bepaalde werkgelegenheid. Wanneer de
vakbond verwacht dat de beleidsmaker de uitkeringen zal verlagen
dan ontstaat voor haar ruimte om extra hoge looneisen te stellen zonder
dat deze haar doelstelling voor de
werkgelegenheid in gevaar brengt.”
Daarom hebben we in Nederland in
de eerste plaats behoefte aan een beleidsmaker die zich richt op het beter
functioneren van de arbeidsmarkt en
de hoogte van de uitkeringen met
rust laat, vindt Swank . Hij hoopt dan
ook dat minister-president Kok de
druk om de uitkeringen te verlagen
ter bevordering van de werkgelegenheid nog lange tijd kan weerstaan.

Het model klopt niet
Deze laatste conclusie komt sympathiek over, evenals daarmee de auteur van het artikel. Zijn model schiet
echter belangrijk tekort als onderbouwing van deze stelling. Daarbij doel
ik niet op het feit dat het model in de
kern slechts drie vergelijkingen telt
en daardoor onvermijdelijk een hoog
abstractieniveau kent. Ik doel ook
niet op de wel erg simplistische kijk
op het gedrag van vakbond en overheid die aan het model ten grondslag
ligt. Integendeel, het is juist prima als
een stelling met een eenvoudig model aannemelijk kan worden ge-

maakt. Waarom moeilijk doen als het
makkelijk kan?
Mijn kritiek spitst zich toe op de
eerste modelvergelijking. Hierin
wordt, zoals aangegeven, het werkgelegenheidsniveau negatief afhankelijk
gesteld van zowel de loonhoogte als
het uitkeringsniveau. Op zich lijkt
deze vergelijking, zoals Swank
terecht stelt, “de visie van veel economen op de werking van de Nederlandse economie goed te representeren.” Swank vertelt er echter niet bij
welke redenering achter deze economenwijsheid schuil gaat. Deze loopt
niet primair via de vraag naar arbeid.
Waarom zouden werkgevers immers
meer werknemers in dienst willen nemen indien het uitkeringsniveau afneemt? De redenering begint bij het
aanbod van arbeid, in de zin dat een
afname van het uitkeringsniveau in
verhouding tot het loonniveau (een
afname van de ‘replacement ratio’),
werklozen aanmoedigt zich (effectief) op de arbeidsmarkt aan te bieden. Van een groter (effectief) arbeidsaanbod gaat, zo gaat de
redenering verder, een neerwaartse
druk op de loonontwikkeling uit. Dit
leidt vervolgens tot meer werkgelegenheid3.
Waarom deze uitleg? Omdat hij de
bijl aan de wortel van het model van
Swank legt. Swank veronderstelt immers in zijn tweede modelvergelijking een niet-marktconforme loonvorming, waarbij de loonhoogte door
1. O.H. Swank, Waarom Nederland Wim
Kok nodig heeft, ESB, 22 maart 1995, biz.
286-287.
2. Niet zelden wordt verlaging van de relatieve uitkeringshoogte overigens juist gezien als een middel om de arbeidsmarkt
beter te laten functioneren.
3. De theoretische mogelijkheid dat, naast
ontwikkelingen in de arbeidsvraag, ook
ontwikkelingen in het arbeidsaanbod
rechtstreeks in het werkgelegenheidsverloop tot uitdrukking komen, is niet erg
actueel. Dit zou namelijk veronderstellen
dat op een betekenend aantal deelmarkten van de Nederlandse arbeidsmarkt sprake is van een vraagoverschot (onvervulbare vacatures). Het is echter duidelijk dat
op dit moment de vraagzijde alom de kortste zijde van de arbeidsmarkt vormt, zodat een neerwaartse druk op de lonen onmisbaar zal zijn om een stijging van het arbeidsaanbod om te zetten in extra werkgelegenheid. Arbeidsvraag en werkgelegenheid zijn derhalve zo goed als synoniem.
Zie bijvoorbeeld ook: CPB, FKSEC; a
macro-econometric model for the Netherlands, Leiden/Antwerpen 1992, biz. 23 en
24.

een monopolistische vakbond wordt
bepaald en wel zodanig dat de werk-

de werknemers deze lagere lasten

gelegenheid uitkomt op het door de

Naschrift

opstrijken, blijft de werkgelegenheid

vakbond gewenste niveau. Het ar-

constant, terwijl de werknemers een

bovendien volledig zouden kunnen

beidsaanbod speelt bij deze loonvor-

hoger netto loon ontvangen. Er is

ming geen enkele rol. Derhalve kan

dan slechts een herverdeling van

ook in zijn model de redenering niet

inkomen van de uitkeringsgerechtig-

opgaan die ten grondslag ligt aan “de
visie van veel economen” dat lagere
uitkeringen positief uitwerken op de
werkgelegenheid. Ergo, de werkgelegenheidsvergelijking in het model

den naar werkenden.
Een andere variant is dat de werkgeverspremies omlaag gaan en daarmee de loonkosten. Hierdoor neemt
de werkgelegenheid toe. In dat geval

van Swank botst met zijn loonvormingsvergelijking.

ontstaat, evenals in het model van
Swank, voor een monopolistische

Om het model kloppend te krijgen,
zou Swank een werkgelegenheidsver-

gelijking moeten hanteren waarin de
uitkeringshoogte niet voorkomt. Hij
zou daarnaast een vergelijking moe-

vakbond (gesteld dat zij tevreden
was met de aanvankelijke omvang
van de werkloosheid) ruimte om een
hogere looneis te stellen. Resultaat:
een hoger bruto (en netto) loon bij

ten introduceren waarin het arbeids-

een onveranderd werkgelegenheids-

representeerd door een vergelijking,

aanbod negatief afhankelijk wordt
gesteld van de relatieve uitkeringshoogte. Vervolgens zou hij moeten

en werkloosheidsniveau. Wederom
leiden lagere uitkeringen dan dus

waarin de werkgelegenheid negatief
afhankelijk is van zowel de loonvoet

slechts tot een herverdeling van inko-

als de uitkeringshoogte.

veronderstellen dat de overheid en

men. Hetzelfde resultaat treedt (nog

de vakbond belang hechten aan een
lage werkloosheid in plaats van uit-

steeds uitgaande van een niet-reagerend arbeidsaanbod) op lange termijn
op indien de arbeidsmarkt goed
werkt, zodat een toenemende werkgelegenheid leidt tot een opwaartse
druk op de lonen.

Uitkeringen en arbeidsvraag

Als Swank hecht aan zijn stelling

veau op de werkgelegenheid loopt

sluitend naar de werkgelegenheid te

kijken . Een dergelijk model levert
een geheel andere conclusie op.
Stel dat de relatieve uitkeringshoogte omlaag gaat. Het arbeidsaanbod
zal dan toenemen. Met de vraag naar
arbeid gebeurt aanvankelijk niets. De
vakbeweging ziet echter het banente-

dat een verlaging van de uitkeringen
slechts leidt tot een inkomensherverdeling van uitkeringsgerechtigden

In mijn artikel “Waarom Nederland
Wim Kok nodig heeft” presenteer ik

een eenvoudig, wellicht simplistisch,
model, waaruit blijkt dat Nederland
behoefte heeft aan een beleidsmaker
die de uitkeringsgerechtigden een
warm hart toedraagt. In dit model
streeft een vakbond naar een maximaal loon voor haar leden met als
randvoorwaarde een bepaalde werkgelegenheid. De beleidsmaker in het

model hecht aan hoge werkgelegenheid en een rechtvaardige uitkering.
De economic in het model wordt ge-

De kritiek van R. Mulder op mijn artikel richt zich in de eerste plaats op
deze vergelijking. Hij beargumenteert
dat het effect van het uitkeringsnivia het arbeidsaanbod en derhalve
niet moet worden opgenomen in een
arbeidsvraag-vergelijking. Echter, in

kort oplopen en zal zich gedwongen

naar werkenden, moet hij al met al

het laatste gedeelte van zijn reactie

zien de lonen naar beneden bij te stellen om haar werkloosheidsdoelstelling te behalen. Dan pas neemt de

een ander model kiezen. Vooral is

geeft Mulder zelf aan hoe het uitke-

van belang dat hij het (effectieve) arbeidsaanbod niet mag laten reageren
op een verandering in de verhouding

ringsniveau de vraag naar arbeid kan

voor de vakbond om extra looneisen
te stellen, is in dit model uiteraard
geen sprake meer. Eindresultaat is en
blijft dan ook een grotere werkgelegenheid.

tussen uitkering en loon. Jammer
genoeg voor Swank geldt voor een
dergelijke veronderstelling echter niet
dat “zij de visie van veel economen
op de werking van de Nederlandse

model moet dan ook worden gezien

economic goed (lijkt) te repre-

werkgelegenheid toe. Van ruimte

beinvloeden: als een daling van de
uitkeringshoogte gepaard gaat met
een daling van de werkgeverspremies dan dalen de loonkosten en
stijgt dus de vraag naar arbeid. De
werkgelegenheidsvergelijking in mijn
als een herleide-vormvergelijking.

Belasting- en premieheffing

senteren.”

Toch is de uitkomst die het model
van Swank oplevert, niet geheel
ondenkbaar. Er zijn wel degelijk
situaties voorstelbaar waarin lagere

Rob Mulder

Uitkeringen en arbeidsaanbod

uitkeringen slechts leiden tot een in-

De auteur is werkzaam bij de SER. Hij

danktM.G. Bos, J.H.M. Donders en S.T.
Duursma voor commentaar.

Hoe groot zou de door Mulder benadrukte invloed van het uitkeringsniveau op het arbeidsaanbod eigenlijk
zijn? Mulders redenering is dat een

komensherverdeling van uitkeringsgerechtigden naar werkenden. Dit vergt

daling van het uitkeringsniveau het

evenwel de introductie van belastingen premieheffing in het model, ofte

vakbond zich genoodzaakt ziet lagere looneisen te stellen. Deze redenering staat echter haaks op de gedachte achter het ‘monopoly union

wel de financiering van de uitkeringen. Ook moet verondersteld worden
dat het arbeidsaanbod niet (of nauwelijks) reageert op veranderingen in de
replacement ratio.
Lagere uitkeringen leiden tot een lagere belasting- en premiedruk. Als dit
de werknemerslasten betreft en als

ESB 5-4-1995

arbeidsaanbod vergroot, waardoor de

model’, waarin de vakbond verondersteld wordt het (effectieve) arbeidsaanbod te controleren. Zonder deze
4. Zie bij voorbeeld: J.H.M. Donders, Kostbare arbeid, dissertatie KUB, Tilburg,
1993.

veronderstelling kunnen ‘outsiders’
immers ‘insiders’ verdringen door
zich aan te bieden tegen een lager

339

loon . Deze veronderstelling bete-

gen) een significant effect heeft op

kent vanzelfsprekend niet dat de vak-

een doelvariabele (hier de werkgele-

bond outsiders met machinegeweren

genheid), dit niet betekent dat het

opwacht bij de arbeidspoort. De prak-

instrument effectief kan worden

tijk is, met vaste banen en min of

gebruikt”. Die effectiviteit hangt

meer vaste lonen. subtieler.

namelijk af van de wijze waarop

Een voorbeeld moge een en ander
verduidelijken. Wanneer een veelbelovende, net gepromoveerde aio mijn
werkgever vraagt of zij Swank zijn

andere partijen (hier de vakbond) op
de prikkels van de beleidsmaker
reageren. Belangrijk in mijn (speltheoretische) model is dat het gedrag van
de overheid endogeen is. Bestudeerd
wordt hoe de overheid en de vakbond op elkaar reageren wanneer er
een conflict tussen beide bestaat over

baan niet kan innemen tegen een beduidend lager loon, dan is de kans

klein dat mijn werkgever op dit voorstel ingaat. Hij zal waarschijnlijk zeggen: “Het spijt mij mevrouw, ik zou
graag willen, maar Swank heeft een

vaste aanstelling en is dus moeilijk te
ontslaan. Bovendien krijg ik proble-

men als ik u zou ‘onderbetalen'”.
Ik beken dat ik in een extreem
segment van de arbeidsmarkt werk,
maar ook in diverse andere segmenten kunnen outsiders insiders moeilijk verdringen door zich aan te bie-

den tegen een relatief laag loon. Het
is voor mij dan ook alles behalve vanzelfsprekend dat een verlaging van
het uitkeringsniveau via het arbeidsaanbod een negatief effect heeft op
de loonvoet. Mulder heeft dus gelijk
dat ik een niet-marktconforme ioonvorming veronderstel. Deze veronderstelling is echter in overeenstemmig

met het gehanteede ‘monopoly
union’-model en lijkt plausibel voor

een groot deel van de Nederlandse
arbeidsmarkt.

Alternatief model
Mulder oppert een alternatief model,
dat op drie punten van mijn model

de gewenste werkgelegenheid (of
werkloosheid).
Wat zal het gedrag van de beleidsmaker in het model van Mulder zijn?

In Mulders model heeft de beleidsmaker eerder een prikkel om de uitkeringen te verhogen dan te verlagen. Immers, een verlaging van de
uitkeringshoogte vergroot het arbeidsaanbod en daarmee de werkloosheid. Het model moet wel hele merk-

waardige eigenschappen hebben als
deze stijging van de werkloosheid via

een daling van de lonen tot een uiteindelijke daling van de werkloosheid leidt. In het model van Mulder
gaan lage werkloosheid en hoge uit-

keringen derhalve hand in hand. Ik
vind dit een slechte karikatuur van

het beslissingsprobleem van de beleidsmaker. Ik prefereer de karikatuur van de beleidsmaker die uit
hoofde van rechtvaardigheid hoge
uitkeringen wil, maar ter vermindering van de werkloosheid lage
uitkeringen wil.

het uitkeringsniveau niet de vraag

Ik ben mij ervan bewust dat het model dat ik mijn artikel heb gepresenteerd een zeer stilistische en extreme

afwijkt. In de eerste plaats beinvloedt
naar arbeid, maar uitsluitend het ar-

weergave van de werkelijkheid geeft.

beidsaanbod. Ten tweede streeft de
overheid naar een lage werkloosheid
in plaats van een hoge werkgelegen-

Ik zou Kok dan ook niet willen aanraden om het hele sociale-zekerheidsbeleid op mijn model te baseren. Wel

heid. Ten slotte hechten ook vakbon-

raad ik hem aan om, ter bevordering
van de werkgelegenheid. niet het uitkeringsniveau te verlagen maar het

den aan een lage werkloosheid. Om

de uitkomsten van zijn model te
bespreken stelt Mulder dat het uitkeringsniveau omlaag gaat en beargumenteert dat hierdoor de werkgelegenheid zal stijgen.
Door een verlaging van het uitkeringsniveau als uitgangspunt te ne-

beleid te richten op versterking van

de concurrentiepositie van de outsiders.
Otto Swank

men, gaat Mulder geheel voorbij aan
de opzet van mijn analyse. Het doel
van mijn artikel was in de eerste
plaats om te illustreren “dat als uit
een economisch model overtuigend
blijkt dat een bepaald beleidsinstrument (hier de hoogte van de uitkerin-

340

1. Dit is in overeenstemming met de
constatering van Mulder in voetnoot drie.
dat de vraagzijde de kortste zijde van de
arbeidsmarkt vormt.

Auteur