Ga direct naar de content

Vpb discrimineert nationale ondernemingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 15 1994

Vpbdiscrimineert nationale
ondernemingen
s. Cnossen*
nder de huidige vennootschaps- en inkomstenbelasting wordt het rendement op
investeringen naar zeer uiteenlopende tarieven belast, die kunnen variëren van
0% tot 74%. Met name kleine, beginnende en nationaal opererende ondernemingen
zijn hiervan de dupe. De auteur stelt voor de dubbele druk op uitgedeelde winst te
verlagen en de effectieve druk op rente te verhogen. Dit kan door de invoering van
een dubbel-verrekeningsstelsel of door de vennootschapsbelasting te vervangen door
een ondernemingswinstbelasting. In Europees verband verdient een ondernemingswinstbelasting de voorkeur.

O

Structuur van de vpb
Investeringen in de vennootschapssector
kunnen
worden gefinancierd met eigen of met vreemd vermogen. Het rendement op deze investeringen, naar zijn
aard ongedifferentieerd, moet worden toegedeeld
aan de onderscheiden gerechtigden tot het eigen of
vreemd vermogen. Onder het ten onzent vigerende
‘klassieke’ stelsel van vennootschapsbelasting
(vpb)
wordt het rendement op eigen vermogen (ingehouden en uitgedeelde winst) integraal op vennootschapsniveau belast. Vervolgens wordt uitgedeelde
winst (dividend) nogmaals bij de aan de inkomstenbelasting (ib) onderworpen aandeelhouder belast. Is
de aandeelhouder vpb-plichtig, dan volgt geen belastingheffing indien sprake is van een deelnemingsdividend. Het rendement op vreemd vermogen (rente),
daarentegen, is aftrekbaar van de belastbare opbrengst op vennootschapsniveau
en wordt uitsluitend belast bij de ib- of vpb-plichtige schuldeiser
(hierna obligatiehouder genoemd). Is de ontvanger
van het dividend of de rente niet ib- of vpb-plichtig,
dan volgt (verder) geen belastingheffing. In de nietvennootschapssfeer (maatschap, eenmanszaak)
wordt het rendement op eigen en vreemd vermogen
in beginsel alleen aan de ib onderworpen; rente is of
aan de ib of aan de vpb (bij een bank, bij voorbeeld)
onderworpen, maar zij kan ook zijn vrijgesteld.
Deze structuur heeft tot gevolg dat het ongedifferentieerde rendement op investeringen naar zeer uiteenlopende effectieve tarieven wordt belast afhankelijk van (a) de rechtsvorm waarin de investering
plaatsvindt (vennootschap of niet-vennootschap), (b)
• de keuze van financiering (eigen of vreemd vermogen), (c) het dividendbeleid van vennoot~chappen
(winstinhouding of -uitdeling), (d) de fiscale status
van de uiteindelijke ontvanger van het rendement
(belast of vrijgesteld), en (e) de woonplaats van de

ontvanger (binnen- of buitenland). Schema 1 geeft
een overzicht van de verschillende effectieve tarieven onder de veronderstelling dat het vpb-tarief 35%
bedraagt, het top ib-tarief 60% is, en dat privé-vermogenswinsten niet worden belast. Geen rekening is gehouden met door niet-ingezetenen in eigen land te
betalen belasting. Van primair belang is hoeveel Nederlandse belasting over het rendement van hier te
lande plaatsvindende investeringen moet worden betaald.
Zoals uit schema 1 blijkt kunnen de effectieve tarieven op het rendement van in beginsel dezelfde investering variëren van 0% tot 74%. Opvallend is dat
het rendement op eigen vermogen altijd wordt belast, maar dat over rente geen belasting wordt geheven indien die aan een vrijgesteld lichaam, zoals een
pensioenfonds, of een buitenlandse schuldeiser
wordt betaald. Uitgedeelde winst (dividend) wordt
het hoogste belast. Een ib-plichtige aandeelhouder
moet bovenop de 35% vpb ook nog eens 60% ib betalen over de resterende f 65 van elke f 100 uitgedeelde winst (dit is de Z.g. klassieke dubbele heffing).
Alvorens de economische gevolgen van de uiteenlopende tarieven te bespreken, dienen twee misverstanden uit de weg te worden geruimd. In de eerste
plaats moeten vpb en ib te zamen in de beschouwing worden betrokken. Immers, hoezeer de vennootschap juridisch ook een zelfstandige entiteit is,
vpb èn ib paraisseren beide in de wig die de belastingheffing drijft tussen het (netto)rendement-vóórbelasting (de financieringskosten) dat de vennootschap moet behalen om het vereiste rendement-nábelasting (de spaar- of beleggingspremie) aan de aan-

* De auteur is hoogleraar aan de Economische Faculteit,

Erasmus UniversiteitRotterdam.

deel- of obligatiehouder te kunnen betalen, ten einde
hem te bewegen zijn kapitaal ter beschikking te stellen. Het is deze wig die bepalend is voor het antwoord op de vraag of een investering, aan de marge,
nog zal worden ondernomen 1.
Ten tweede dient te worden opgemerkt dat de
vraag of en in hoeverre de vpb wordt afgewenteld
op consumenten en/of werknemers (en/of andere
vermogensbezitters dan aandeelhouders) niet aan de
orde is. Zou de vpb door consumenten of werknemers worden gedragen, dan zou haar druk van onderneming tot onderneming verschillen afhankelijk
van de verhouding tussen respectievelijk winst en
omzet of winst en loonsom. Een dergelijke ‘vpb’ is
wel een hele rare eend in de belastingbijt, die beter
door een omzetbelasting of een loonsombelasting
kan worden vervangen.
2

Economische verstoringen

Schema 1. Effectieve vpb
•
a
vestenng

+

ib-tarieven op het rendement van een invpb +
ib(%)

vennootschap

AandeelhoudeJ’

E.V.

_1—-

74

Binnenland

35

Belast

I uitgedeeld

I

Buitenland
Vrijgesteld

I

ESB 15-6-1994

35
35

Obligatiehouders”

Niet
belast

VV.

L Binnenland
I Buitenland

Rendement

Vrijgesteld

I
Investering
I

RC”L

60
0
0

Eigenaar?

I
E.V.

Niet

Binnenland

Buitenland
Vnfkesteld

I

60
60

Schuldeisers”

belast

De grootte van de vpblib-wig vermindert de investeringsprikkel doordat zij de kapitaalkosten verhoogt.
Dit is de prijs die onvermijdelijk moet worden betaald willen we het rendement van een investering
belasten. Anders ligt dit met verschillen in de grootte
van de wig. Door de grootte van de wig te laten afhangen van de financieringsbron, het dividendbeleid,
het fiscale regime van de ontvanger van het rendement en de rechtsvorm waarin de investering plaatsvindt, schendt de belastingheffing een van de meest
fundamentele regels van de markt die inhoudt dat
economische overwegingen in plaats van fiscale motieven het keuzegedrag van ondernemers dienen te
bepalen.
Vpb en ib veroorzaken de volgende verstoringen3:
• Door de fiscale bevoordeling van vreemd ten opzichte van (nieuw) eigen vermogen, zullen vennootschappen geneigd zijn meer vreemd vermogen aan te trekken dan overeenkomt met hun
optimale financieringsstructuur. Excessieve financiering met vreemd vermogen verhoogt de kans
op deconfitures in een neergaande conjunctuur en
vertekent de risicoperceptie van ondernemingsdirecties .
• Het verschil in fiscale behandeling van eigen en
vreemd vermogen discrimineert kleine en middelgrote, nationale ondernemingen ten opzichte van
grote, multinationale ondernemingen die gemakkelijker toegang hebben tot het onbelaste leenvermogen van institutionele beleggers, gebruik kunnen
maken van tax havens, of hun interne verrekenprijzen kunnen aanpassen om hun fiscale winst te
drukken.
• De fiscale behandeling van dividend en rente discrimineert de Nederlandse ib-plichtige aandeel- en
obligatiehouder ten opzichte van de buitenlandse
houder die niet aan de ib is onderworpen.
• Doordat rente niet (maar dividend impliciet wel)
belast is bij vrijgestelde lichamen, zoals pensioenfondsen, zullen deze een voorkeur voor belegging
in obligaties hebben. Zonder speciale beschermingsconstructies zullen Nederlandse ondernemingen daardoor kwetsbaarder zijn voor buitenlandse
overnames.

ingehouden

-VVo

F

Binnenland

60

Buitenland

o
o

Vnjgesteld

Maatschap,
eenmanszaak
a. Het schema abstraheert van gevallen waarin dividend of rente door vpb-plichtige lichamen wordt ontvangen.
b. In binnenlandse
verhoudingen
fungeert de dividendbelasting
(div. bel.) als voorheffing
op de ib of de vpb. Vrijgestelde lichamen hebben recht op teruggaaf. Ingevolge de moeder-dochterrichdijn
wordt in de Europese Unie geen div.bel. geheven over winstuitdelingen. De div.bel. (eindheffing) over uitdelingen aan Amerikaanse of Japanse vennootschappen bedraagt 5%. In verdragssituaties wordt de div.bel. van buitenlandse portfolioaandeelhouders
in het algemeen verlaagd tot 50f0.
c. Nederland kent geen voorheffing op rente (of royalties), ook niet als deze worden uitbetaald aan buitenlandse schuldeisers (of verstrekkers van know-how).
d. Buitenlandse investeerders zullen hun ondernemingsactivtieiten
zelden in de vorm van
een maatschap of eenmanszaak
uitoefenen. Doen zij dat wel dan geldt het ib-regime. Vrijgestelde lichamen treden zelden op als eigenaars van niet aan de vpb onderworpen
ondernemingen .

• Door de fiscale bevoordeling van ingehouden ten
opzichte van uitgedeelde winst, zullen vennootschappen minder dividend uitkeren dan zonder de
dubbele heffing het geval zou zijn geweest. Dit ondermijnt de signaalfunctie van dividend en verhoogt de kans dat directies misbruik zullen maken
van de extra financiële armslag die met winstinhouding gepaard gaat.
• De dubbele heffing op nieuw eigen vermogen beperkt de toegang tot de markt van beginnende of
bestaande ondernemers die op aandelenemissies

1. Een voorbeeld ter verduidelijking. De vennootschap die
een investering met een aandelenemissie wil of moet financieren en de ib-plichtige kapitaalverschaffer
daarvoor een
rendement-ná-belasting
van 6% moet bieden, zal een rendement-vóór-belasting
van 23% [(6/0 – 0,35)0 – 0,60)] moeten behalen om dat mogelijk te maken. Zou zij vreemd,
door een ib-plichtige obligatiehouder verstrekt, vermogen
kunnen aantrekken dan is het vereiste rendement slechts
15% [60 – 0,60)], maar voor een pensioenfonds of een nietingezetene is 6% al voldoende.
2. Deze paragraaf steunt op S. Cnossen en A.L. Bovenberg,
Het rapport-Ruding, E5B, 24 juni 1992, blz. 616-620.
3. Voor een overzicht van de verschillende theoretische en
empirische studies, zie Department of the Treasury, fntegra-

/ion oftbe individual and corporate tax systems: taxing
business income once, Washinton, DC, 1992, hoofdstuk 13.

zijn aangewezen ter financiering van hun investeringen, omdat zij (nog) niet voldoende kredietwaardig zijn om vreemd vermogen te kunnen aantrekken of nog niet genoeg winst maken om in te
kunnen houden. Hetzelfde geldt voor ondernemingen met bedrijfsspecifieke outillages welke niet als
onderpand door vreemd- vermogensverschaffers
worden geaccepteerd. Zo worden ondernemerszin, specialisatie en innovatie belemmerd.
• Door het grote verschil tussen het vpb-tarief van
35% (plus de contante waarde van de aanmerkelijk-belangbelasting van 20%, indien van toepassing) en het ib-tarief van 60% zullen ondernemers
de (besloten) vennootschapsvorm
prefereren boven de maatschap of eenmanszaak voor het drijven van hun onderneming. De beperktere aansprakelijkheid en de geringere vermogensmobiliteit die
daarmee gepaard gaan verhogen de maatschappelijke kosten van de ondernemingsvoering.
• Ten slotte, het verschil in fiscale behandeling van
eigen en vreemd vermogen holt het algemeen aanvaarde bronstaatbeginsel uit dat inhoudt dat het
land waarin de investering plaatsvindt de eerstaangewezene is om het rendement daarvan te belasten. In de Europese Unie wordt dit met de sub sidiariteitsgedachte verwoord.
Hoe ernstig zijn deze verstoringen? Dat is niet gemakkelijk te zeggen. Verstoringen van de financieringsstructuur zullen zich niet voordoen indien vreemd en
eigen vermogen niet of volkomen substituabel zijn.
Financiële innovatie (converteerbare obligaties, warrants, strips, e.a.) en de algemene reductie in bemiddelingskosten hebben er toe geleid dat vreemd vermogen tegenwoordig minder door vaste rente- en
aflossingsverplichtingen wordt gekarakteriseerd dan
vroeger het geval was. Daardoor is het economisch
meer op eigen vermogen gaan lijken zonder het fiscale karakter van vreemd vermogen te verliezen.
Verder is er in de literatuur op gewezen dat de
dubbele heffing van de klassieke vpb het dividendbeleid niet verstoort indien de winst niet behoeft te worden uitgedeeld, maar in de onderneming kan worden geherinvesteerd. Immers, het effectieve tarief is
dan slechts 35%. In plaats van dividend zullen aandeelhouders hun rendement dan toucheren in de
vorm van (onbelaste) vermogenswinst. Dit inzicht is
van belang, omdat ingehouden winst historisch een
veel belangrijkere financieringsbron voor investeringen is geweest dan nieuw eigen vermogen. Is dividenduitdeling onvermijdelijk, zo is verder gepostuleerd, dan zal de extra-belasting op uitgedeelde
winst gekapitaliseerd worden in een lagere waarde
van het aandelenvermogen. Als dat het geval is, de
hypothese is aannemelijk, dan zal de dubbele heffing
de keuze tussen winstinhouding en -uitdeling van
het rendement op oud eigen vermogen wederom
niet verstoren 4
_
De substitutie van vreemd voor eigen vermogen
is echter niet volkomen en excessieve financiering
met vreemd vermogen blijkt de maatschappelijke kosten van de ondernemingsvoering
te verhogen. Ook
heeft empirisch onderzoek aangetoond dat winstuitdeling gevoelig blijkt te zijn voor de dubbele druk;

de signaalfunctie van dividend kan kennelijk niet
worden genegeerd. Tevens gaat het kapitalisatie-effect niet op voor echt nieuwe vennootschappen
en
voor echt nieuw eigen vermogen van bestaande vennootschappen. Deze vennootschappen
zullen in het
algemeen kleine, beginnende en nationaal opererende ondernemingen zijn. De verstoring is des te erger
omdat deze ondernemingen toch al gediscrimineerd
worden ten opzichte van multinationale ondernemingen die het effectieve belastingtarief op hun winst
kunnen drukken door fiscaalontwijkingsgedrag.
De institutionele effecten moeten ook niet worden verwaarloosd. Door de bevoordeling van
vreemd vermogen, met name indien verstrekt door
vrijgestelde lichamen, zal de economische macht van
‘naamloze’ vermogensbeheerders
toenemen ten opzichte van particuliere vermogensbezitters. Ten slotte
zal de uitholling van het bronstaatbeginsel de fiscale
souvereiniteit en de administratieve steunfunctie van
de vpb ten behoeve van de ib aantasten.

Criteria voor een herbezinning
De hierboven geschetste ontwikkelingen nopen tot
een herbezinning op de structuur van de vpb. Alvorens de verschillende opties de revue te laten passeren som ik eerst de criteria op waaraan, naar ik
meen, elke optie dient te worden getoetst.
Ik hanteer de volgende uitgangspunten:
• grotere uniformiteit van belastingheffing, dat wil
zeggen van de uiteindelijke effectieve tarieven, op
rendement eigen en rendement vreemd vermogen;
• wat betreft rendement eigen vermogen, zo gering
mogelijke verstoring van de keuze tussen winst inhouding en -uitdeling;
• grotere uniformiteit van belastingheffing over het
rendement van investeringen, ongeacht de rechtsvorm waarin zij plaatsvinden, en van beleggingen;
• belastingheffing primair in het land van investering
(bronstaat) in plaats van het land van de investeerder (domiciliestaat);
• beoordeling van wijzigingen op hun positief effect
op nieuw in plaats van oud kapitaal, omdat de economische bedrijvigheid daarmee het best gediend
is; fiscale douceurtjes voor bestaande aandeelhouders in de vorm van onbelaste koerswinsten dragen daartoe niet bij; en
• minimalisering van de nalevings- en administratieve kosten verbonden aan de overgang naar een
ander vpb-regime.

Alternatieven
In de literatuur en de praktijk zijn verschillende alternatieven voor de klassieke vpb ontwikkeld die in
meer of mindere mate beantwoorden aan de hierboven geschetste uitgangspunten. Aanvaarding van een

4. Dit is de ‘new view’ die, in tegenstelling tot de ‘traditional view’, aanneemt dat winstuitdeling geen signaalfunctie
voor aandeelhouders
heeft in vergelijking met winstinhouding. Zie G.R. Zodrow, Gn the ‘traditional’ and ‘new’ views
of dividend taxation, National Taxjournal, 1991, blz. 497509.

allesomvattend inkomensbegrip maakt het mogelijk
de vpb volledig te doen opgaan in de ib (volledige integratie). Een minder vergaand alternatief is de druk
op uitgedeelde winst te verlichten, hetzij op vennootschapsniveau (dividendaftrekstelsel),
hetzij op aandeelhoudersniveau
(verrekeningsstelsel). Ook is het
mogelijk rente op meer gelijke voet met dividend te
belasten door haar te onderwerpen aan een voorheffing (rentebelasting) of door rente, zoals dividend,
niet meer aftrekbaar te stellen bij de winstbepaling
(ondernemingswinstbelasting).
En ten slotte zou het
denkbaar zijn een ondernemingswinstbelasting
te
complementeren met een afschrijving-ineens voor
nieuwe investeringen (cash-flowbelasting), al dan
niet in combinatie met een persoonlijke consumptiebelasting.

Volledige integratie
Onder volledige integratie houdt de vpb als zodanig
op te bestaan. De vennootschap wordt louter beschouwd als een conduit, een doorgeefluik, van de
winst. Deze winst, ingehouden dan wel uitgedeeld,
wordt in haar geheel bij aandeelhouders belast naar
rato van hun aanspraak op het vermogen van de vennootschap. In beginsel wordt de winst derhalve
slechts eenmaal belast en wel op dezelfde wijze als
ander kapitaalinkomen, zoals rente, of zoals arbeidsinkomen. Volledige integratie is het ideaal van de
aanhangers van het inkomensbegrip van Schanz,
Haig en Simons, die ter verwezenlijking van het
draagkrachtbeginsel alle inkomen, in welke vorm en
onder welke naam ook verkregen, willen belasten bij
die natuurlijke personen die daarop aanspraak kunnen maken.
In op papier uitgewerkte voorstellen voor volledige integratie blijft de vpb fungeren als een voorheffing op de ib, evenals dat thans het geval is met de dividendbelasting (div.bel.). Aandeelhouders geven het
hen toekomende deel van de totale winst op voor de
ib en kunnen de vpb in mindering brengen op de
over het gehele inkomen te betalen belasting. Verder
mogen zij de verkrijgingsprijs van hun aandelen verhogen met de toegerekende winst minus de vpb.
Winstuitdelingen worden beschouwd als terugbetalingen van kapitaal tot het bedrag van de verkrijgingsprijs; daarna is sprake van belaste vermogenswinst.
Er zitten nogal wat technische haken en ogen aan
volledige integratie5
Volledige integratie impliceert dat de vpb ten aanzien van de ib-plichtige aandeelhouder niet meer discrimineert naar eigen vermogen, winstuitdeling, of
rechtsvorm. De voorkeursbehandeling
van vrijgestelde lichamen en buitenlandse kapitaalverschaffers
blijft echter bestaan, indien de voorheffing lager is
dan het ib-tarief. Voor binnenlandse aandeelhouders
zou het effectieve tarief op ingehouden winst stijgen
van 35% naar 60%. Gekapitaliseerd zou dit een aanzienlijk vermogensverlies impliceren dat de vermogenswinst van aandeelhouders die nu onder het juk
van de dubbele heffing doorgaan verre zou overtreffen. Dit zou het investeringsklimaat niet ten goede
komen.
Nieuw-Zeeland komt dichtbij volledige integratie
doordat het vpb-tarief gelijk is aan het top ib-tarief

ESB 15-6-1994

en de vpb over uitgedeelde winst volledig kan worden verrekend met de ib van de aandeelhouder. In
de literatuur wordt dit ‘integration through the backdoor’ genoemd.

Verlichting dubbele druk uitgedeelde winst
Er is wel een groot aantal landen dat de dubbele
druk op uitgedeelde winst verlicht, hetzij door toe te
staan dat dividend, zoals rente, in mindering wordt
gebracht op de belastbare opbrengst (dividendaftrekstelsel), hetzij door aandeelhouders toe te staan de
aan de uitgedeelde winst toe te rekenen vpb in mindering te brengen op de over hun (gebruteerde) dividend berekende ib (verrekeningsstelsel). Gedeeltelijke aftrek of verrekening komt ook voor. In beginsel
zijn de stelsels identiek. Een verrekeningsstelsel is
niet meer dan een dividendaftrekstelsel met een voorheffing (te vergelijken met de div. bel.) op de uitgedeelde winst ten behoeve van de ib.
De gevolgen van beide stelsels zijn dan ook hetzelfde. In geval van volledige aftrek of volledige verrekening worden dividend en rente bij de ib-plichtige aandeel- of obligatiehouder door hetzelfde
marginale tarief getroffen. De dubbele druk op uitgedeelde winst wordt opgeheven. Ingehouden winst
(rendement op oud vermogen) blijft echter onderworpen aan het normale, lagere vpb-tarief, dat wil zeggen de prikkel tot winstinhouding blijft, zij het enigszins afgezwakt, bestaan. Een pluspunt van beide
stelsels is dat het effectieve tarief op nieuw eigen vermogen wordt verlaagd. Dat is goed voor kleine, beginnende ondernemingen. De selectieve vrijstelling
voor rente blijft echter gehandhaafd.
Invoering van het ene of het andere stelsel impliceert een (onbelaste) vermogenswinst-ineens
voor
bestaande aandeelhouders, zonder dat dat een direct
positief effect op investeringen sorteert. Verreweg de
meeste landen geven de voorkeur aan het verrekeningsstelsel, omdat de vpb-voorheffing voorkomt dat
vrijgestelde lichamen en buitenlandse aandeelhouders automatisch in de drukverlichting delen en vanwege haar steunfunctie ten behoeve van de ib.
Aan het verrekeningsstelsel kleven wel bezwaren.
Om te voorkomen dat verrekening ook plaatsvindt
ten aanzien van dividend waarover geen vpb is betaald, heffen de meeste landen met een verrekeningsstelsel een z.g. compenserende belasting over vrijgestelde winst die wordt uitgedeeld. Ten onzent is de
winst van buitenlandse dochters van Nederlandse
moedermaatschappijen
vrijgesteld van vpb (deelnemingsvrijstelling). Is de moeder een holding die deze
winst doorsluist naar buitenlandse aandeelhouders
(die de vpb niet zonder verdrag zouden kunnen verrekenen met hun ib), dan zullen deze aandeelhouders met een vermogensverlies-ineens
worden
geconfronteerd. Om dat te voorkomen zouden multinationals er toe over kunnen gaan hun Nederlandse
holding op te doeken. Tot nu toe heeft dit de invoering van een verrekeningsstelsel in Nederland tegengehouden.
5. Voor een uitwerking, zie: Department of the Treasury,
op.cit., 1992, hoofdstuk 3. Overigens’ is geen enkel voorstel
voor volledige integratie ooit in de praktijk gebracht.

Zweden heeft een dividendaftrekstelsel. Om de
discriminatie van met name nieuw eigen vermogen
te mitigeren, beperkt dit land de aftrek tot dividend
betaald over nieuw aandelenkapitaal. Het American
Law Institute heeft een soortgelijk stelsel voor de Verenigde Staten ontworpen 6 De vereiste scheiding tussen oud en nieuw aandelenkapitaal blijkt tot aanzienlijke administratieve complicaties te leiden. In een
rapport van het Engelse Institute for Fiscal Studies
wordt een algemene aftrek (ongeacht of dividend
wordt uitbetaald) voorgesteld, gelijk aan een geëigend rentepercentage over het totale vermogen7. Alleen overwinst zou dan nog op vennootschapsniveau
worden belast. Dit voorstel heeft het bezwaar dat bestaande aandeelhouders een koerswinst incasseren
zonder dat aannemelijk is dat dat nieuwe investeringen zal uitlokken.
Ten slotte is er nog een, groeiend, aantal landen
dat de dubbele druk op aandeelhoudersniveau
verlicht zonder een direct verband te leggen met de onderliggende vpb. In het algemeen belasten deze landen de totale winst (ingehouden en uitgedeeld),
maar onderwerpen zij de uitgedeelde winst nog eens
aan een proportionele (eind)heffing die lager is dan
de ib op ander inkomen8. Ter keuze van de ib-plichtige wordt het dividendinkomen dan niet meer belast
op aandeelhoudersniveau.
Deze analytische benadering ondervangt de administratieve complicaties van
het dividendaftrek- en het verrekeningsstelsel.
Van de 24 OESO-landen hebben negen landen
een volledig of partieel verrekeningsstelsel en acht
landen belasten dividend analytisch door een apart
(lager) ib-tarief. Het dividendaftrekstelsel komt in
drie landen voor. Vier landen houden nog vast aan
het klassieke vpb- regime. Met name in Nederland lopen de effectieve belastingtarieven
ingehouden
winst, dividend en rente sterk uiteen .

Of

zou worden verlicht, maar de druk op met vreemd
vermogen gefinancierde investeringen zou worden
verhoogd (door de eindheffing voor vrijgestelde lichamen en buitenlandse obligatiehouders). Het onderscheid tussen, enerzijds, rente, en, anderzijds, royaltybetalingen zou fiscaal worden aangescherpt. Dit
kan worden voorkomen door royalties ook aan een
voorheffing te onderwerpen. Een dubbel-verrekeningsstelsel zou het bronstaatbeginsel aanzienlijk
meer inhoud geven.
Het geschetste dubbel-verrekeningsstelsel
voor
aandeel- en obligatiehouders zou kunnen worden
omgezet in een z.g.ondernemingswinstbelasting.
Onder deze belasting, ontwikkeld door de Amerikaanse
Treasury, worden dividend en rente beide op vennootschapsniveau belast: dividend omdat winst reeds
integraal wordt belast en rente omdat het niet meer
aftrekbaar zou zijn voor de fiscale winstbepaling12.
Daarmee is de kous af, dat wil zeggen dividend- en
rente-inkomen worden niet meer op ib-niveau belast.
In Nederlandse omstandigheden zou dit betekenen
dat uitgedeelde winst en rente beide impliciet aan
een vpb-tarief van 35% worden onderworpen. Dit tarief zou tevens eindheffing zijn.
Onder een ondernemingswinstbelasting
zou het
effectieve tarief op het rendement van eigen of
vreemd vermogen hetzelfde zijn, ongeacht het dividendbeleid van de vennootschap of de fiscale status
van de ontvanger van het dividend. Binnenlandse of
buitenlandse, vrijgestelde of belaste aandeel- of obligatiehouders zouden allemaal aan dezelfde Nederlandse belasting zijn onderworpen. Wel zouden bestaande aandeelhouders een vermogenswinst
toucheren en obligatiehouders een verlies lijden. Beperkt tot de vennootschapssector
zou een ondernemingswinstbelasting niet -vennootschappelijke
investeringen discrimineren. Het ligt dan ook in de rede

Voorheffing op rente
De voorheffingsfunctie die de vpb onder het verrekeningsstelsel vervult ten behoeve van de ib over uitgedeelde winst zou natuurlijk uitgebreid kunnen worden tot rente. Dit kan direct door, analoog aan de
div.bel., een rentebelasting in te voeren. Vijftien van
de 24 OESO-landen hebben al een voorheffing op
rente variërend van 10% in België tot 35% in Zwitserland. In Japan (20%), Portugal (25%), Spanje (25%),
Turkije (10%), Zweden (30%) en Zwitserland 05%)
worden dividend en rente aan dezelfde voorheffing
onderworpen. De EG-Commissie maakt zich sterk
voor een algemene bronheffing op rente 10. Rente
kan ook indirect worden belast door haar niet meer
aftrekbaar te stellen bij de fiscale winstbepaling en
de aan de rente toe te rekenen vpb te laten verrekenen met de ib van de obligatiehouder (rente-verrekeningsstelsei)l1. In beide gevallen zou de voorheffing
als eindheffing kunnen fungeren voor vrijgestelde lichamen en buitenlandse obligatiehouders.
Onder een ‘dubbel-verrekeningsstelsel’
voor aan. deel- en obligatiehouders worden dividend en rente
gelijk behandeld; alleen ingehouden winst is dan niet
aan het progressieve ib-tarief onderworpen. Bestaande aandeelhouders zouden een vermogenswinst toucheren. De dubbele druk op nieuw aandelenkapitaal

6. American Law Institute, Federal income tax project, reporter’s study draft, Subchapter C, Supplemental Study, Philadelphia, 1989. De reporter was W.D. Andrews.
7. Institute for Fiscal Studies, Equity for companies: a corporation taxforthe 1990’s, Fourth Report ofthe IFS Capital
Taxes Group, Commentary nr. 26, Londen, 1991.
8. L.G.M. Stevens heeft ter zake een verdienstelijk voorstel
voor de Nederlandse verhoudingen uitgewerkt. Zie zijn
Naar een nieuw regime voor inkomsten uit aandelen, WFR,
16 juni 1994.
9. Voor een gedetailleerd overzicht en analyse zie mijn
What kind of corporation tax, Bulletinfor International Fiscal Documentation, januari 1993, blz. 3-16.
10. Opgemerkt zij dat Duitsland het komende halfjaar de
Europese Unie zal voorzitten. Zeer waarschijnlijk zal het
dan een bronbelasting op rente op de politieke agenda
plaatsen.
11. Een verrekeningsstelsel
voor obligatiehouders
is voorgesteld door M,J. Graetz in The tax aspects of leveraged buyouts and other corporate financial restructuring transactions, Tax Notes, 6 februari 1989, blz. 721-726.
12. Zie Department of the Treasury, op.cit., 1992, hoofdstuk
4. Deze ondernemingswinstbelasting
moet niet worden verward met het voorstel van J.E.A.M. van Dijck in Belastingheffing van ondernemingen ongeacht de rechtsvorm, Belastingconsulentendag
1984, FED, Deventer, 1984. Van Dijcks
ondernemingswinstbelasting
is geen eindheffing. Ook besteedt hij geen aandacht aan de rente- aftrek.

deze belasting tot firma’s, maatschappen en eenmanszaken (en vermogensinkomsten)
uit te breiden. Dit is
de weg die de Scandinavische landen zijn ingeslagen13. Een probleem is dat een analytische ondernemingswinstbelasting de fiscale spanning aanscherpt
tussen lager belaste winst (en vermogensinkomsten)
en hoger belaste inkomsten uit arbeid. In Nederland
is die spanning thans ook al manifest, met name in
de bv-sfeer.

Cash-flowbelasting
Door toe te staan dat uitgaven ter zake van nieuwe
investeringen ineens ten laste van de winst kunnen
worden gebracht, zou een ondernemingswinstbelasting overgaan in een cash-flowbelastingH De afschrijving ineens en de impliciete belasting van het rendement op investeringen (winst en rente) betekenen
dat een cash-flowbelasting een neutrale belasting op
overwinst is. Aan de marge is de waarde van een investering gelijk aan de contante waarde van haar toekomstige opbrengst, dat wil zeggen, het marginale
effectieve tarief van een cash-flowbelasting is nul: alleen overwinst wordt belast. Van alle varianten zou
een cash-flowbelasting het grootste positieve effect
hebben op nieuwe investeringen.
Een cash-flowbelasting heft geen additionele belasting op geherinvesteerde winst of op nieuw aandelenkapitaal. Vergeleken met de huidige vpb zou invoering van een analytische cash-flowbelasting de
druk voor bestaande aandeelhouders verlichten,
maar het effectieve tarief op met schuld gefinancierde investeringen verzwaren. Hoewel een cash-flowbelasting economische voordelen heeft ten opzichte
van de bestaande winstbelasting, zou de overgang
niet zonder moeilijkheden verlopen. De vpb-opbrengst zou tijdelijk dalen indien ondernemers op de
nieuwe belasting zouden anticiperen door hun investeringen uit te stellen. Zolang inkomen (en niet
consumptie) nog de maatstaf van heffing is voor natuurlijke personen, is het de vraag of een cash-flowbelasting de neutrale behandeling van kapitaalinko15
men vergroot

Evaluatie
Dit artikel heeft willen aantonen dat voor een oordeel over de structuur van de vpb ingehouden winst,
dividend en rente, alsmede de ib, in de beschouwing
moeten worden betrokken. Voor handhaving van de
huidige lappendeken van effectieve tarieven zijn
geen steekhoudende argumenten te bedenken. De
vpb discrimineert met name kleine, beginnende ondernemers die op nieuw eigen vermogen zijn aangewezen om hun activiteiten te financieren, en nationaai opererende ondernemingen die, in tegenstelling
tot multinationals, geen gebruik kunnen maken van
de mogelijkheden de belasting te ontwijken door
vreemd-vermogen-financiering
of winstverschuiving.
Dat is schadelijk voor de ontwikkeling van nationaal
ondernemerstalent. Voorts worden naamloze vermogensbeheerders, zoals pensioenfondsen, en buitenlandse kapitaalverschaffers bevoordeeld ten opzichte
van binnenlandse particuliere aandeel- en obligatiehouders.

ESB 15-6-1994

Van de besproken alternatieven, zullen een stelsel van volledige integratie en een cash-flowbelasting
(annex persoonlijke consumptiebelasting) (voorlopig) niet aan bod komen. Zij betekenen een te grote
verandering ten opzichte van het huidige nationale
regime en de elders bestaande stelsels. De meest
voor de hand liggende oplossing op nationaal niveau
is een vermindering van de dubbele druk op uitgedeelde winst te combineren met een verhoging van
de effectieve druk op rente, dat wil zeggen een dubbel-verrekeningsstelsel in te voeren. De bezwaren
van multinationals zouden kunnen worden ondervangen door geen compenserende belasting in te voeren
of haar te beperken tot buitenlandse winst die naar
Nederlandse ib-plichtigen wordt doorgesluisd. Het is
niet in het belang van Nederland om de multinationale holdings weg te jagen. In tegenstelling tot het dividend-verrekeningsstelsel
kan de wijziging opbrengstneutraal worden doorgevoerd. Immers, het
niet-verrekenbare gedeelte van de opbrengst van de
voorheffing op rente (voor vrijgestelde lichamen en
buitenlandse schuldeisers) kan worden aangewend
ter financiering van de opbrengstderving ingevolge
de verlaging van de dubbele heffing op uitgedeelde
winst.
In Europees verband zou echter beter gestreefd
kunnen worden naar een ondernemingswinstbelasting waaronder dividend en rente niet (meer) aftrekbaar van de winst zijn, maar tevens niet meer or aandeel- of obligatiehoudersniveau
worden belast I . Een
dergelijke belasting ‘aan de bron’ beperkt de noodzaak tot fiscale coördinatie tussen de lidstaten. In dit
verband zou het overweging verdienen de ondernemingswinstbelasting uit te breiden tot thans aan de ib
onderworpen ondernemingen, alsmede tot inkomsten uit vermogen. Indien gewenst, zouden inkomsten uit arbeid aan het progressieve ib-tarief onderworpen kunnen blijven. Het eindresultaat zou zijn
dat het rendement op eigen of vreemd vermogen
naar hetzelfde tarief wordt belast, ongeacht de rechtsvorm of het dividendbeleid van de onderneming, de
financiering van de investering, of de fiscale status
van de ontvanger van het rendement. Zowel neutraliteit als subsidiariteit zouden hiermee zijn gediend.

s. Cnossen
13. Voor een goede theoretische verhandeling, zie P.B. S0rensen, From the global income tax to the dual income tax:
recent tax reforms in the nordic countries, International
Tax and Public Finance, nog te verschijnen.
14. Voor een bespreking en analyse van de cash-flowbelasting, zie Institute for Fiscal Studies, The structure and reform of direct taxation, report of a commmee chaired by
Professor J.E. Meade, Allen & Unwin, Londen, 1978, hoofdstuk 12.
15. Een cash-flowbelasting is wel denkbaar in combinatie
met een persoonlijke consumptie belasting. Zie mijn oratie:
De belasting van de toekomst?, Kuwer, Deventer, 1978.
16. Dit betekent dat de aanneming van de moeder-dochterrichtlijn (vrijstelling van intervennootschappelijke
dividenden) van de Europese Commissie moet worden toegejuicht,
maar dat de interest-royaltyrichtlijn niet moet worden aangenomen. Immers, de moeder-dochterrichtlijn
elimineert
een ongewenste dubbele heffing, maar de interest-royaltyrichtlijn blokkeert een gewenste eenmalige heffing.

Auteur