Ga direct naar de content

De inkomenspositie van AOW-ontvangers

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 27 1994

De inkomenspositie
van AOW-ontvangers
In de discussie over de bevriezing van de AOW speelt het aantal AOWers dat moet rondkomen van een minimuminkomen een belangrijke
rol. De in de media genoemde aantallen lopen sterk uiteen. Aan de
hand van recent beschikbaar gekomen inkomensgegevens over 1991
wordt onderzocht wat de oorzaak is van deze verschillen.
wijl het inkomen van een huishouden vooral van belang is voor de bestedingsmogelijkheden.
Voor de
koopkracht van 65-plussers is huishoudinkomen dus het meest interessant. Eind 1991, het jaar waar de inkomensgevens betrekking op hebben,
waren er 1,5 miljoen huishoudens
met bijna 2 miljoen AOW-ontvangers.
Op de tweede plaats kunnen bij
het bepalen van wie een aanvullend
inkomen heeft naast het AOW-pensioen, inkomsten uit verschillende
bronnen al dan niet worden meegeteld. Wanneer alleen wordt gekeken
naar het aanvullend pensioen leidt
dat tot andere uitkomsten dan wanneer ook rekening wordt gehouden
met inkomsten uit andere bronnen.
Ten slotte kan de groep AOW-ontvangers in bejaardenoorden
en verpleeghuizen al dan niet worden meegerekend. Voor deze groep is de
hoogte van de AOW echter alleen relevant wanneer er sprake is van een
zeer hoog
aanvullend inTabel 1. Aantal AOW-ontvangers met en zonder aanvuUend
pensioen, ultimo 1991
komen. Hierop komen
MetAP”
ZonderAP
we nog terug.
%
aantal
%
aantal
aantal
Hieronder
zullen we
6,6
63.000
13,6 129.000
Samenwonend
950.000
eerst ingaan
10,8
65.000
25,8 156.000
604.000
Alleenstaand
op de mate
22.000
24,1
51.000
10,3
212.000
Overig
waarin 65plussers een
Totaal excl.
aanvullend
8,5 150.000
19,0 336.000
1.766.000
intramuraal
pensioen heb64.000
35,4
Intramuraal
180.000′
ben opgebouwd. VerTotaal incl.
volgens gaan
intramuraal
we in op de
mate waarin
AF • .A.anv”llilend
a. Maximaal! 100
maand.
65-plussers
b. Op basis van gegevensvän het ministerie van WVC isbetaan&¥pefde beschikSOllen in intramuIlÛe.lnstel1ingenopgehoogd.
king hebben
Bron: CBS, Inkomens Paneionderzoek,1991.
over overige

De inkomenpositie van ouderen
heeft de afgelopen periode volop in
de belangstelling gestaan. Niet alleen
de politieke partijen, maar ook de ouderenbonden geven verschillende
schattingen van het aantal AOW-ers
met een minimuminkomen of iets
daarboven. De aantallen variëren van
200.000 à 300.000 zoals bij voorbeeld
genoemd door de Unie KBO tot
700.000 volgens de ANB01. Kennelijk kan het Inkomens Panelonderzoek (IPO) van het CBS, de bron van
deze gegevens, op diverse manieren
gehanteerd worden2. Hiervoor zijn
een aantal redenen.
Op de eerste plaats wordt in de media veelal gesproken over het aantal
AOW-ontvangers met een minimuminkomen. In het IPO wordt onderscheid gemaakt tussen inkomen van
individuen en huishoudens. Hiervan
zijn de individuele inkomensgegevens met name bedoeld om inzicht te
krijgen in de inkomenswerving, ter-

btutoPer

inkomensbronnen.
De cijfers hebben
betrekking op 19913. De cijfers betreffen aantallen in Nederland wonende
AOW-ontvangers. Voor de bepaling
van de inkomenspositie van individuele AOW-ontvangers is uitgegaan van
het huishoudinkomen,
niet van het individuele inkomen. Verondersteld is
dat het huishoudinkomen
bepalend
is voor de bestedingsmogelijkheden
van individuen. Het aantal huishoudens, zoals dat gemeten wordt door
het CBS, is dus steeds omgerekend
naar het aantal personen in die huishoudens. Dit heeft bij voorbeeld tot
gevolg dat de gehuwde AOW-er, die
zelf naast de AOW geen aanvullend
inkomen heeft, alleen in de categorie
‘zonder aanvullend inkomen’ valt,
wanneer ook de partner geen aanvullend inkomen heeft.

Aanvullend pensioen
In tabel 1 worden de in Nederland
wonende AOW-ontvangers onderscheiden naar huishoudcategorieën
en de aanwezigheid van een aanvullend pensioen.
De categorie ‘overig’ betreft voornamelijk 65-plussers die samenwonen
met hun kinderen of met broers of
zussen. Zij ontvangen AOW ter hoogte van de alleenstaandenorm.
Voor
de groep 65-plussers in bejaardenoorden en verpleeghuizen is het inkomen over het algemeen weinig
relevant voor de bestedingsmogelijkheden. De kosten van verblijf in deze
z.g. intramurale instellingen zijn namelijk sterk inkomensafhankelijk.
Meestal houdt men alleen kleed- en
zakgeld over.
Uit tabel 1 blijkt dat 400.000 ofwel
ruim 20% van de ouderen tot een
huishouden behoort zonder aanvullend pensioen.

1. Een woordvoerder van de Unie van Katholieke Bonden van Ouderen (Unie KBO)
in Trouw, 2 februari 1994; interview met
J. Hoek van Dijke, voorzitter van de Algemene Nederlandse Bond van Ouderen
(ANBO), de Volkskrant, 4 februari 1994.
2. Het lPO is een jaarlijks steekproefonderzoek van 75.000 huishoudens met in
totaal 220.000 individuen. De gegevens
voor het lPO zijn voornamelijk afkomstig
uit de administratie van de belastingen.
3. De cijfers zijn ter beschikking gesteld
door het CBSen zullen, uitgaande van
aantallen huishoudens in plaats van AOWers, binnenkort gepubliceerd worden in
de Sociaal-economische maandstatistiek
van het CBS.

Overige inkomensbronnen
Naast de AOW en aanvullend pensioen onderscheidt het IPO nog diverse andere inkomensbronnen.
De belangrijkste zijn:
• inkomen uit loon, winst en uitkering;
• inkomen uit vermogen (exclusief
eigen woning), zoals rente en dividend;
• inkomen uit eigen woning (economische huurwaarde verminderd
met kosten);
• huursubsidie.
Ten aanzien van de verschillende inkomensbronnen
zijn de volgende opmerkingen te plaatsen.
Het inkomen uit loon, winst en uitkering betreft meestal niet het inkomen van de 65-plusser zelf maar inkomen van een beneden 65-jarige in
het huishouden. Het kan gaan om inkomen van een jongere partner of familieleden bij wie de 65-plusser inwoont. Met name bij de categorie
‘overig’ vormt het inkomen uit arbeid
daarom een substantiële inkomensbron in het huishouden.
Het inkomen uit vermogen zoals
rente en dividend heeft evenals loon,
winst of uitkering het karakter van
vrij besteedbaar inkomen. Het heeft
tevens overeenkomsten
met een aanvullend pensioen dat in eigen beheer
is opgebouwd. Het IPO onderschat
de inkomsten uit deze bron, namelijk
als de voorheffing loonbelasting tevens eindheffing is en er geen aanslag inkomstenbelasting
wordt opgelegd. Het inkomen voortvloeiend uit
het vermogen, ontstaan uit het bezit
van de eigen woning, is niet in dezelfde mate vrij besteedbaar als rente en
dividend, maar het spaart wel uitga-

ven aan huur uit. Als laatste inkomensbron is de huursubsidie vermeid. De huursubsidie heeft meer
het karakter van een gedeeltelijke tegemoetkoming in de kosten van de
huur van een woning, dan van (vrij)
besteedbaar inkomen.
Bovenstaande overwegingen kunnen leiden tot het al of niet meerekenen van verschillende inkomenscomponenten van het besteedbaar
inkomen. Dit leidt tot verschillende
aantallen ‘AOW-ers met een minimuminkomen’. Ter illustratie is in tabel 2 een herleiding gegeven van het
aantal gerechtigden zonder aanvullend pensioen tot het aantal zonder
enig aanvullend inkomen, rekening
houdend met de bovengenoemde
inkomensbronnen.
Vanwege de afwijkende bestedingsmogelijkheden
van
65-plussers in bejaardenoorden
en
verpleeghuizen
zijn deze hier buiten
beschouwing gelaten.
Uit tabel 2 blijkt dat het aantal
‘AOW-ers met een minimuminkomen’
sterk afhangt van de inkomenscomponenten die worden opgenomen in
het besteedbaar inkomen. Van de
336.000 AOW-ontvangers zonder aanvullend pensioen hebben er 133.000
geen inkomsten uit vermogen inclusief de eigen woning. Een deel hiervan heeft inkomsten uit loon, winst
of huursubsidie. Laat men deze groepen buiten beschouwing dan daalt
het aantal verder tot 43.000 ouderen
met uitsluitend een AOW-pensioen.
Opvallend hierbij is dat ongeacht het
inkomensbegrip dat men hanteert, de
groep alleenstaanden zowel absoluut
als relatief gezien het grootst is. Deze
groep bestaat voor 80% uit vrouwen.

Aanvullend inkomen tot

Tabel 2. AOW-ontvangers zonder aanvullend pensioen
onderscheiden naar overige inkomenscomponenten
Zonder

AP

AP
N

AP

N
lA

Samenwonend
Alleenstaand
Overig
Totaal

129:000
156.000
51.000
336.000

36.000
85.000
12.000

24.000
83.000
2.000

13;J.OOO 109.000

enig
aanvullend
inkomen

lO.ooo
33.000

4;J.000

AP – Aanvullend pensioen.
N – Inkomsten uit eigen vermogen (inclusief eigen woning).
lA – Inkomsten uit of in verband met arbeid (loon, winst, uitkering).
Bron: CBS,Inkomens Panelonderzoek, 1991.

ESB 27-4-1994

f

200

Niet alleen het
aantal 65-plussers met of zonder een bepaalde vorm van
aanvullens inkomen is van
belang, maar
ook het niveau
van het aanvullend inkomen.
Tabel 3 geeft
een overzicht
van het aantal
AOW-ontvangers met een
bruto-inkomen
van maximaal

Tabel 3. Aantal AOW-ontvangers met aanvullend bruto inkomen tot maximaalf 200 per
maand
Tot! 200 Töt! 100 Geen Al
53.000
117.000
1.000

27.000
65.000
1.000

10.000
33.000

171.000

Samenwonend
Alleenstaand
Overig

93.000

43.000

Al = Aanvullend inkomen

Bron: CBS,Inkomens Panelonderzoek, 1991.
f 200 enf 100 per maand. Hierbij
zijn alle genoemde componenten tot
het inkomen gerekend. Het blijkt dat
circa 171.000 65-plussers moeten
rondkomen met een bedrag dat gelijk
is aan het volledige AOW-pensioen
aangevuld met maximaal f 200 uit
aanvullend pensioen of overige inkomensbronnen. Ook hier is de categorie alleenstaand het grootst. Circa
93.000 AOW-ers moeten rondkomen
met een inkomen dat maximaalf 100
per maand boven de AOW ligt.

Conclusie
Het aantal AOW-ers met een minimuminkomen of iets daarboven is
sterk afhankelijk van het inkomensbegrip dat men hanteert en van de mate
waarin naast het AOW-pensioen aanvullende inkomsten worden meegenomen. Verder maakt het uit of ouderen in bejaardenoorden
en
verpleeghuizen worden meegerekend. Dat de afgelopen periode verschillende cijfers zijn gepubliceerd, is
dan ook niet verwonderlijk. De vraag
welk cijfer het best de inkomenspositie van AOW-ontvangers weergeeft, is
niet zonder meer te beantwoorden
en hangt sterk af van het standpunt
dat men inneemt.

Hendrik-Jan Boehlé
LucyKok

Jan Stoekenbroek
Hendrik-Jan Boehlé en Jan Stoekenbroek
zijn werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank. Lucy Kok is werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Met dank aan B. Grubben en W.
Kessels van het CBSvoor het ter beschikking stellen van de IPO-gegevens over
1991. Het artikel is op persoonlijke titel
geschreven.

Auteurs