Ga direct naar de content

De crisis in de Europese staalindustrie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 28 1992

De crisis in de Europese
staalindustrie
J.H.N. Breeders*

H

oogovens maakte op 16 September jl. bekend dat ongeveer 2300 arbeidsplaatsen
moeten verdwijnen. Het bedrijf verwacht ditjaar een verlies te maken van enige
honderden miljoenen guldens. De Frame staalgigant Usinor-Sacilor, de grootste en
waarschijnlijk meest efficient opererende Europese staalproducent, kampt eveneens
met grote verliezen. Ook dejapanse staalindustrie zit in bet slop, terwijl de
Amerikaanse staalbedrijven nog niet eens zijn bijgekomen van de zware
saneringen in dejaren tachtig. Nadat bet aan bet eind van dejaren tachtig wat
beter leek te gaan, maakt de mondiale staalindustrie thans opnieuw een crisis door.

De mondiale ijzer- en staalindustrie is uitermate crisisgevoelig. Het blijkt dat deze basisindustrie telkens weer zwaar lijdt onder iedere recessie. De bedrijfsresultaten in de staalindustrie vertonen een
cyclischer verloop dan de economie als geheel waarbij de dalen dieper zijn dan in andere bedrijfstakken. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat ten tijde
van een recessie de vraag naar staal sterker inzakt
dan de vraag naar allerlei andere produkten, omdat
investeringen in staalintensieve kapitaalgoederen
als gebouwen en machines op de lange baan geschoven worden.
Het blijkt erg moeilijk te zijn om de staalproduktie
op zo’n moment aan de teruggelopen vraag aan te
passen. Deze inflexibiliteit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de aard van de produktieprocessen. De marginale kosten van de staalproduktie zijn vrij laag, waardoor er bij een daling van de
prijs in eerste instantie geen prikkel bestaat om de
produktie terug te schroeven, maar men eerder geneigd is de produktie te laten stijgen. Het slechte
aanpassingsvermogen van de staalindustrie is echter
vooral ook een gevolg van de decennialange ondermijning van de werking van het prijsmechanisme,
die in zeer veel landen veroorzaakt is door subsidies en protectionistische maatregelen.
De nationale staalindustrie wordt in veel landen (terecht of onterecht) beschouwd als een belangrijke
motor voor de industriele ontwikkeling, terwijl deze
industrietak tegelijkertijd beschouwd wordt als een
soort leverancier van nationaal zelfbewustzijn. Subsidies ten bate van deze Industrie zijn daarom vanuit
de politick eenvoudig te verdedigen. Zo bedroegen
de directe subsidies in de EG aan de staalindustrie
over de afgelopen 15 jaar het onvoorstelbare bedrag
van 130 miljard gulden .
Momenteel is er in de EG, Japan en Oost-Europa
sprake van overproduktie. Door deze overproduktie, die momenteel rond de 10 tot 15% ligt, is de basis gelegd voor de huidige crisis. De crisis in de Eu-

ropese staalindustrie is echter versneld doordat de
Europese markt is overspoeld door goedkoop staal
uit het voormalige Oostblok. Door deze twee factoren is de prijs van ruwstaal het afgelopen jaar met
grofweg 100 gulden per ton gedaald.

De vraag naar staal
De Wereldbank gaat er van uit dat de wereldstaalconsumptie in de periode 1990-2005 zal groeien met
een gemiddelde van 1,6% per jaar . Deze groei zal
echter niet evenredig over de hele wereld plaatsvinden: zo stijgt de staalintensiteit in de ontwikkelingslanden (i.e. de verhouding tussen staalconsumptie
en bbp), terwijl de intensiteit in de ge’industrialiseerde economieen duidelijk een dalende tendens te
zien geeft (zie tabel 1).
De staalconsumptie in de ge’industrialiseerde wereld
is op dit moment lager dan ten tijde van de eerste
oliecrisis en alhoewel de consumptie aan het eind
van de jaren tachtig weer aan scheen te trekken, is
het onwaarschijnlijk dat het niveau van 1973 ooit
nog gehaald zal worden. Hiervoor kan een aantal rede nen aangevoerd worden.
Allereerst is het zo dat de ontwikkeling van de energieprijzen na de eerste oliecrisis de ontwikkeling
heeft bevorderd van substituten voor staal die lichter en sterker zijn, zoals bepaalde kunstvezels en keramische verbindingen. Het is te verwachten dat het
gebruik van dergelijke substituten een voortdurende geleidelijke groei zal vertonen, waardoor de afzetmogelijkheden van staal onder druk zullen blijven staan.

•J.H.N. Breeders is als AIO verbonden aan het Tinbergen
Instituut en werkzaam bij het Economisch-Geografisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam.

1. Financial Times, 16 oktober 1992.
2. World Bank, Price prospects for major primary commodities, vol. 1, Washington, 1991, biz. 200.

Bovendien hebben in de gei’ndustrialiseerde wereld
een aantal staalintensieve industrietakken, zoals bij
voorbeeld de scheepsbouw, sterk aan belang ingeboet. Ook de instrumentenbouw is minder staalintensief geworden, niet alleen vanwege het gebruik
van andere materialen, maar ook omdat, onder andere door de inzet van computers, de output van
machines en industriele werktuigen nog steeds
groeiende is. Men kan met minder machines toe, en
er is dus minder staal nodig om het machinepark op
peil te houden. Ten slotte is het onwaarschijnlijk dat
vanuit de traditionele groeimarkten (denk bij voorbeeld aan de automobielsector en de duurzame
huishoudelijke apparaten) in het Westen ooit nog
een nieuwe ‘boom’ gei’nitieerd kan worden.
Terwijl groei van het verbruik in het Westen afwezig
of op zijn hoogst marginaal zal zijn, is het te verwachten dat deze in de ontwikkelingslanden de
komende decennia sterk zal stijgen.

1968

1980

1987

68,70
71,62

38,42
36,09
59,75
33,65
98,27
126,18
58,45
143,70
106,47
60,56

• Japan
• Verenigde Staten
USSR en Oost-Europa
Ontwikkelingslanden
• Brazilie
• Zuid-Korea
• Turkije

98,60
75,22
132,34
72,61
56,34
63,50
30,29

49,30
48,06
79,23
46,03
112,87
100,30
66,05
110,60
63,09

Wereld

79,16

68,02

Gei’ndustrialiseerde wereld
• Bondsrepubliek

a. Staalintensiteit is hier gedeflnieerd als de verhoudingShissen staalconsumptie en het bbp, en het wordt uitgedrukt in kg staal per $ 1.000 in constante dollars van 1980.
,
Bron: World Bank, Price prospects for major primary commodities, 19902005, deel 1, Washington, 1991, biz. 202.

Het aanbod

bij voorbeeld in de EG al lang niet meer worden toe- Tabel 1.

De produktie van staal heeft een voortdurende
groei te zien gegeven, alhoewel deze wel een cyclisch verloop had (zie figuur 1). Deze groei vond
zowel plaats in volume als in aantal producenten.
Werd er in 1945 in 35 landen staal geproduceerd, op
dit moment is dat aantal meer dan verdubbeld. In
1989 bedroeg de wereldproduktie een sindsdien
nog niet geevenaarde 786 miljoen ton. Grote produktiestijgingen zijn de afgelopen paar jaar met
name gerealiseerd in vier zich industrialiserende ontwikkelingslanden, namelijk Brazilie, Taiwan, ZuidKorea en Mexico. Verder is ook de Volksrepubliek

gepast, terwijl men nieuwe technieken niet of zeer Staalintensiteit,
langzaam introduceert.
De consequenties hiervan zijn dat de staalproduktie 1968-1987″
ve wijze plaatsvindt, terwijl ook de arbeidsproduktiviteit er erg laag is. Het geproduceerde staal is over
het algemeen van lage kwaliteit.
Desondanks slaagt men er in om deze staalprodukten op de wereldmarkt af te zetten. In een aantal gevallen schijnt men bereid te zijn een zeker verlies
op de koop toe te nemen, wanneer men op die manier harde valuta kan verwerven. In deze gevallen

China een snelle groeier: de afgelopen twintig jaar

zou gesproken kunnen worden van dumping.

is de produktie in dit land vertienvoudigd.
De vier landen (c.q. regie’s) die momenteel de verhoudingen op de wereldstaalmarkt bepalen, zijn de Europese Gemeenschap, de VS, Japan en
Oost-Europa (inclusief de voormalige Sovjetunie) (zie label 3). In 1990
waren deze producenten samen
goed voor 70% van de wereldstaalproduktie.

Oost-Europa
De (voormalige) Sovjetunie is de
grootste staalproducent ter wereld
en ook Tsjecho-Slowakije en Polen
zijn grote producenten. De grote exporten van de laatste twee jaar zijn
een direct gevolg van de ineenstorting van het Oostblok. De laatste jaren is in de algehele economische
malaise de staalproduktie wel sterk
teruggelopen, maar het staalverbruik in de verwerkende industrie is
nog sneller gedaald, waardoor er
momenteel sprake is van een grote
overproduktie. Dit surplus probeert
men (tegen harde valuta) op de
wereldmarkt af te zetten.
De Oosteuropese staalindustrie ligt
in technologisch opzicht ver achter
op de rest van de wereld. Men
maakt gebruik van technieken die

ESB 28-10-1992

op een zeer milieuvervuilende en energie-intensie-

Tabel 2. De twintig grootste staalproducenten
(1990)”

ducerende landen (1990)”

Bedrijf

Land

Land

Produktie

Tabel 3- De top twintig van staalpro-

(mln. ton)
1. Nippon Steel

Japan

2. Usinor-Sacilor
3. POSCO

Prankrijk
Korea

4. British Steel

Engeland

5. USX
6. NKK
7. Ilva

VS

8. Thyssen
9- Sumitorno

10. Kawasaki
11. Bethlehem Steel
12. SAIL

13. LTV Steel
14. Kobe Steel
15. Iscor

Japan
Italic
Duitsland

Japan
Japan
VS

India
VS
Japan
Zuid-Afrika

16. Broken Hill (BHP) Australie

17. China Steel
18. National Steel
19. Hoogovens
20. Inland Steel

Taiwan
VS

Nederland
VS

28,8
23,3
16,2
13,8
12,4
12,1
11,5
11,1
11,1
11,1
9,9
8,8

7,4
6,6
6,3
6,1
5,6
5,2
5,2
4,8

a. In dit overzicht zijn geen bedrijven opgenomen
uit Oost-Europa, het GOS en de Volksrepubliek
China.
Bron: Eurostat, IJzer en staal: jaarlijkse stattstieken,
biz. 52.

1. Sovjetunie
2. Japan
3. Verenigde Staten

4. China
5. Duitslandb
6. Italic
7. Zuid-Korea

8. Brazilie
9. Frankrijk
10. Verenigd Koninkrijk

11. India
12. Tsjechoslowakije
13. Polen
14. Spanje
15. Canada
16. Belgie
17. Roemenie
18. Taiwan
19. Turkije
20. Mexico

Produktie
(mln. ton)

154,4
110,3
88,9
66,3
44,0
25,5
23,1
20,6
19,0
17,8
15,0
14,9
13,6

12,9
12,3
11,4

9,8
9,7
9,3
8,7

a. Nederland neemt met een produktie
van 5,4 miljoen ton een 24e plaats in.
b. Duitsland is BRD plus DDK.
Bron: International Iron and Steel Insti-

tute, Steel Statistical Yearbook 1991.

^^^^••’ ‘

8OO
7OO
600
5OO
4OO
3OO
200
1OO
O

Bron: International Iron and Steel Institute, Steel Statistical Yearbook 1991.
Figuur 1.
Wereldstaalproduktie,
19OO-199O,
in mln. tonnen

Dit kan echter niet los gezien worden van het feit
dat Oost-Europa nog lang niet volledig in de wereldeconomie ge’integreerd is. Zo liggen de kosten van
energie ver beneden de wereldprijs vanwege staatssubsidiering en levert de energie-intensiteit van de
produktie geen concurrentienadeel op. Bovendien
is de lage arbeidsproduktiviteit in deze lage-lonen
regio geen al te groot probleem.
Ook is het zo dat men een concurrentievoordeel ontleent aan het feit dat men (nog steeds) amper kosten behoeft te maken op de terreinen van milieu en
bedrijfsveiligheid. De metallurgische bedrijven in
het Oostblok zijn levensgevaarlijke, Dickensiaanse
werkplekken, die het milieu tot in de wijde omtrek
zwaar vervuilen. Zo is de levensverwachting van het
personeel in een aantal Russische aluminiumfabrieken niet hoger dan 47 jaar, terwijl de kindersterfte in
de staalstad Magnitogorsk vele malen hoger is dan
het nationale gemiddelde.

Japan en de EG
Japan en de EG zijn netto exporteurs en de producenten in deze landen schijnen het meest te lijden
onder de huidige staalcrisis. De produktie is in deze
landen al sinds jaar en dag groter dan de consumptie en men is er dus aan gewend om op exportmarkten te moeten opereren. Lastig wordt het echter
wanneer men niet alleen op de exportmarkten,
maar ook op de eigen, en naar men aannam veilige,
markt wordt geconfronteerd met ‘vreemde’ concurrenten. Met dit probleem worden vooral de producenten in de EG geconfronteerd, terwijl de Japanse
producenten vooral te maken krijgen met verdringing op andere markten.
De staalindustrie in deze landen is de meest ontwikkelde ter wereld, waarbij opgemerkt moet worden
dat de Japanse industrie op een nog hoger peil staat
dan de Europese. In de Europese staalindustrie
heeft men sinds de jaren zestig meer moeite dan in
Japan om produktieprocessen zodanig aan te passen dat de nieuwste technologieen in de bedrijfsvoering geincorporeerd kunnen worden. De uitgangspositie van de Japanse bedrijven voor de toepassing
van de nieuwste technologieen is beter dan die van
de Europese bedrijven, omdat de gemiddelde bedrijfsomvang groter is.

Zowel de Japanse als de Europese staalindustrie
hebben te kampen met overproduktie en overcapaciteit. Bedroeg de overproduktie van de Europese
staalindustrie in 1990 8%, daarbovenop kwam nog
eens een onbenutte produktiecapaciteit van 25%.

Momenteel bedraagt de overcapaciteit 30 tot 40 miljoen ton, dit ondanks de capaciteitsreductie die in
de jaren tachtig gerealiseerd werd. Tussen 1980 en
1988 werd, onder begeleiding van de Europese
Commissie, 40 miljoen ton uit produktie genomen
(en het aantal werknemers met 260.000 teruggebracht).
Ook nu wil de industrie dat de Europese Commissie
een rol gaat spelen bij de coordinatie (en subsidiering) van de saneringsoperatie. Deze sanering zou
gerealiseerd moeten worden met behulp van slooppremie’s en afvloeiingsregelingen.
Gedurende de afgelopen decennia heeft men in de
staalindustrie op de regelmatig optredende crises
gereageerd met pogingen om de produktiviteit te
verhogen en (aldus) de kostprijs te laten dalen. Zo
produceerde Hoogovens in 1991 met 15.000 werknemers evenveel ton staal als in 1970 met 20.000. Door
deze dalingen van de kostprijs is men er keer op
keer in geslaagd de omvang van een slinkende
markt wat op te rekken. Maar de rek lijkt nu echt uit
de markt te zijn, en er bestaat consensus over het
feit dat de produktiecapaciteit moet worden ingekrompen. Maar dat is geen simpel proces, en voorlopig proberen de producenten te exporteren, bij
voorbeeld naar de VS.

Verenigde Staten
De VS zijn de grootste staalimporteur ter wereld en

importeerden in 1989 voor 11,4 miljard dollar aan
staalprodukten. Tijdens de sanering van de Amerikaanse staalindustrie aan het begin van de jaren
tachtig is de importafhankelijkheid sterk toegenomen. Zo moest in 1985 in 33% van de nettoconsumptie door import worden voorzien. Sindsdien is die
importafhankelijkheid teruggelopen tot 15% in
1990. Van die import was een derde afkomstig uit
de EG, 17% uit Japan en slechts een procent uit
Oost-Europa.
De Amerikaanse staalindustrie bestaat uit twee soorten producenten. De eerste groep producenten
wordt gevormd door de traditionele staalbedrijven,
die ijzer en staal produceren uit ijzererts. Zij waren
in 1990 verantwoordelijk voor meer dan 60% van de
staalproduktie. De rest van het staal wordt geproduceerd in bedrijven, de zogenaamde ‘mini-mills’, die
gebruik maken van het elektrostaalprocede. Daarbij
zet men in elektrische ovens schroot rechtstreeks
om in staal.
Tot een paar jaar geleden ging het daarbij vooral om
kleine bedrijven die laagwaardige staalprodukten,
zoals betonstaal, produceerden. De laatste jaren is
men er echter bij een aantal bedrijven in geslaagd
het gebruikte precede zodanig te verbeteren dat
men er ook hoogwaardiger staalprodukten mee kan
produceren, terwijl tegelijkertijd de gemiddelde bedrijfsomvang is toegenomen. Deze ‘mini-mills’ beginnen langzamerhand een steeds grotere bedreiging voor de traditionele staalbedrijven te vormen.
De Amerikaanse grote staalproducenten voelen zich
niet veilig meer en ze beginnen zich grote zorgen te
maken over de import. Zij zijn met name bang dat
de Europese producenten zullen proberen hun surplus op de, voor hen zeer belangrijke, Amerikaanse
markt af te zetten.
In juli jongstleden, echter, hebben Amerikaanse
staalproducenten bij hun regering een aanklacht in-

Tabel 4. Sen vergelijking van de staalprodubtie (1990) in de EG, Japan, de VS en Oost-Europa (incL de voormalige Sovjet-Unte)
Produktie
(mln.ton)

EG

136,9

Trend

Licht

Netto Over- Gem.
Technologische ontwikkeling
cons
pro- bedrijfsNiveau
penetratieTrend
graadin%
(mln.ton) duktie omvang
3
D
(mln.ton )
CG
OH
131,6

11,5

Hoog

89,7

Zeer
hoog
Matig

93,9

0

67,1

3,6

dalend
Japan
VS

110,3
88,9

Licht

99,0

10%

12,2

dalend
Ongeveer 102,5
constant

-15%

7,4

• Technische ontwikkeling wordt met grote
moeite gevolgd. (Gedwongen) afwachtende
houding tegenover nieuwe technologische
ontwikkelingen
• Koploper. Zet standaarden bij nieuwe
produkten en produktietechnieken.
• Loopt duidelijk achter. De grote bedrijven
beschikken niet over voldoende middelen om

de bestaande acherstand op EG en Japan weg

O-Europac

203,6

Sterk

191,7

3%d

n.b.

dalend

Laagtot

18,9 46,7

zeer
laag

te werken, of om nieuwe technieken in te
voeren. Sommige minimills zijn echter wel
zeer innovatief bezig.
• Loopt mijlen ver achter. Modemisering op
eigen kracht is uitermate onwaarschijnlijk.
Groei van aantal mini-mills is te verwachten.

a. Het gemiddelde van de zes grootste bedrijven. In 1990 waren dit in de EG resp. Usinor-Sacilor, British Steel, Ilva, Thyssen, Hoogovens en Cockerill-Sambre. In Japan ging het achtereenvolgens om Nippon Steel, NKK, Sumitomo, Kawasaki, Kobe Steel en Nisshin Steel, terwijl de zes groot-

ste bedrijven in de Verenigde Staten gevormd werden door USX, Betlehem Steel, LTV Steel, National Steel, Inland Steel en Armco Steel,
b. Als indicatoren voor de mate van technologische ontwikkeling wordt hier gebruik gemaakt van de penetratiegraden van een tweetal technologieen , uitgedrukt als het percentage van de totale ruwstaalproduktie waarbij deze technieken worden ingezet. Bij de eerste indicator gaat het

om de verspreiding van de continu-giettechniek (CG). Door het gebruik van deze techniek kan de fase van het gieten van blokken staal overgeslagen worden. Van deze indicator wordt aangenomen dat een hoge penetratiegraad correspondeert met een hoge technologische ontwikkeling. Bij de tweede indicator gaat het om de penetratie van Open Hearth Precede (OH), een totaal verouderde, energie-intensieve en milieuvervuilende techniek waarmee staal geproduceerd wordt. Van deze indicator wordt aangenomen dat een lage penetratiegraad correspondeert met

een hoge technologische ontwikkeling.
c. Onder Oost-Europa wordt hier verstaan: Albanifi, Bulgarije, Tsjechoslowakije, Hongarije, Polen, Roemenie en de voormalige Sovjetunie.
d. Sinds 1990 sterk gestegen, met name in Tsjechoslowakije en de voormalige Sovjetunie.

Bron: De voor de berekeningen gebruikte data zijn ontleend aan Eurostat, IJzeren Staal: jaarlijkse statistieken 1991 (Luxemburg, 1991) en
International Iron and Steel Institute, Steel Statistical Yearbook 1991 (Brussel, 1991).

een voorlopig karakter; op 7 december zal besloten

Op de belangrijkste exportmarkt, de VS, kan men
steeds beter in de eigen behoefte voorzien. De zelfvoorzieningsgraad is na de sanering van de jaren
tachtig weer stijgende, ook op het terrein van de
hoogwaardige staalprodukten. De noodzaak van import uit de EG neemt af, maar tegelijkertijd neemt
de (politieke) gevoeligheid voor dergelijke impor-

worden of de Amerikaanse markt definitief zal worden gesloten voor Europese staalprodukten. Het gevolg van een dergelijke maatregel zou een echte

groot. De mogelijkheden van export vanuit de EG
naar de VS zijn dus op de lange termijn waarschijn-

gediend tegen staalbedrijven uit 28 landen wegens
illegale dumping- en/of subsidiepraktijken.
Bind September is de Amerikaanse overheid er in re-

actie op deze klachten toe overgegaan om de binnenlandse markt te sluiten voor Franse, Duitse en
Engelse staalprodukten. Deze maatregelen hebben

staaloorlog zijn, complect met wederzijdse vergeldingsmaatregelen.

Een scenario voor de staalindustrie
Wanneer we na willen gaan welke mogelijkheden
voor de Europese staalbedrijven openstaan om aan
de huidige crisis het hoofd te bieden, moet allereerst gekeken worden naar de ontwikkelingen bij
de belangrijkste concurrenten en op de belangrijk-

ten toe. De kans op zwaar protectionisme is zeer
lijk beperkt, en op de middellange termijn zo goed
als zeker afwezig.
Wat er in Japan gebeurt heeft geen directe relevantie voor de Europese staalproducenten. Het lijkt
crop dat de Japanners zich in de jaren tachtig zo
goed als volledig van de Europese markt hebben te-

ruggetrokken (waarschijnlijk met het oog op het
voorkomen van handelsconflicten). De Japanse
markt is voor Europese producenten van nul en ge-

ste exportmarkten (zie tabel 4).

nerlei waarde; in 1990 werd van de totale EG-staal-

Bij de belangrijkste concurrenten, in Oost-Europa,
zal de produktie dalen, maar de overproduktie zal
de eerstkomende paar jaar groot blijven. Er zal een

export van meer dan 19 miljoen ton slechts 267.000
ton naar Japan geexporteerd. Concurrentie tussen

sterke exportinspanning zijn; wanneer de EG de import van staalprodukten uit deze regio zou tegengehouden, zouden de Europese producenten op exportmarkten nog steeds met deze concurrentie

geconfronteerd worden. De bedreiging voor de Europese staalproducenten zal dus sowieso blijven
voortbestaan. Men zal vooral concurrentie te duch-

ten hebben op het terrein van de laagwaardige staalprodukten, zoals baiken en betonstaal.

ESB 28-10-1992

Japanse en Europese staalbedrijven zal alleen op exportmarkten optreden, maar ook daar zullen de
Oosteuropeanen de echte concurrenten zijn.

Drie strategieen
Er zijn drie strategieen denkbaar om de Europese
staalproducenten min of meer heelhuids door de

huidige crisis te loodsen. Deze strategieen zijn achtereenvolgens: saneren (door afvloeien en slopen),

opwaarderen (door in het produktiepa/et meer na-

•SB

druk te leggen op hoogwaardige staalprodukten) en
protectionisme.

Sanering
Vele bedrijven hebben structurele maatregelen afgekondigd om iets te doen aan de problemen waarin
zij op dit moment verkeren. In de meeste gevallen
gaat het daarbij om pogingen door gedwongen ontslagen en besparingsmaatregelen de kostprijs te verlagen en zo de concurrentiepositie te verbeteren.
Over het algemeen zijn de Europese staalbedrijven
er niet zo happig op om vrijwillig iets aan de overproduktie en de overcapaciteit te doen. Men is veel
eerder geneigd om de produktie tijdelijk terug te
schroeven door het personeel korter te laten werken, zoals onder andere het Duitse Thyssen Stahl
op dit moment doet. Slechts in een beperkt aantal
gevallen, zoals bij het herstructureringsplan van het
Spaanse CSI, zijn individuele bedrijven bereid de
produktiecapaciteit sterk te verminderen. De meeste
bedrijven zijn echter bang dat de concurrenten in
een dergelijk geval zullen besluiten om niets te
doen.
Hoewel er in de Europese staalindustrie consensus
bestaat over de noodzaak tot vergaande capaciteitsen produktievermindering, is men dermate bevreesd voor de ‘free rider’-problematiek dat met een
sanering op individuele basis onvoldoende resultaat
bereikt zal worden. Een collectieve saneringsoperatie is daarom gewenst. Vandaar dat de overkoepelende organisatie van Europese staalproducenten EUROFER aan de Europese Commissie heeft gevraagd
om te helpen bij de sanering van de staalindustrie.

Opwaardering
Onder opwaardering wordt hier het proces verstaan
waarbij bedrijven ertoe overgaan om de produktie
van laagwaardige staalprodukten, zoals betonstaal,
af te stolen en zich in plaats daarvan meer toe te
gaan leggen op de produktie van hoogwaardigere

produkten.
Deze strategic wordt door een groot aantal bedrijven, onder andere Hoogovens, gevolgd. De markt
voor laagwaardige staalprodukten in de EG wordt
steeds kleiner. En zelfs wanneer de EG-markt wordt
afgesloten voor Oosteuropese (laagwaardige) import, is het voor Europese bedrijven die (nog) veel
van dergelijke produkten maken, zoals Hoogovens,
interessanter om zich in sterkere mate op hoogwaardiger produkten te richten (zoals bij voorbeeld gewalst staal voor de verpakkings- of autoindustrie).
Bij deze produkten wordt namelijk een grotere toegevoegde waarde gecreeerd.
De opwaarderingsstrategie, die door een groot aantal bedrijven gevolgd wordt, lijkt vooral ingegeven
te worden door de wens het marktaandeel niet verder te zien teruglopen. Het is daarom een uitermate
defensieve strategic en het is onduidelijk in hoeverre de markt voor hoogwaardigere staalsoorten over
een aantal jaren voldoende groot zal zijn om het tegen die tijd ontwikkelde aanbod volledig te absorbe-

pakken van de industrieproblematiek. Niettemin
lijkt zich een consensus te vormen over de noodzaak Oosteuropese importen te belemmeren. De EG
heeft zelfs al een aantal importbeperkende maatregelen afgekondigd. Om deze maatregelen politick
te rechtvaardigen, probeert men ze in een aantrekkelijker jasje te steken. In het licht van de extreme
milieuproblematiek in de Oosteuropese metallurgische Industrie zou dan moeten gelden dat (uit OostEuropa) alleen dat staal tot de EG-markt wordt
toegelaten dat op milieuvriendelijke wijze geproduceerd is.
Wanneer de milieu-eisen stringent genoeg zijn zal
een dergelijke maatregel gedurende de eerste paar
jaar een sterk protectionistisch effect hebben. Dit
biedt de Europese producenten de gelegenheid de
noodzakelijke saneringsoperatie geleidelijk door te
voeren en de ernstige sociale consequenties van afvloeiingsoperaties zo klein mogelijk te houden.
Een bijkomend voordeel van deze vorm van milieuprotectionisme is dat de kans minimaal is dat importbeperkende maatregelen bij de gevestigde producenten tot lethargic leiden, iets wat bij andere
vormen van protectionisme nog wel eens op wil treden. Men zal zich er namelijk constant van bewust
moeten zijn dat men op de middellange termijn namelijk weer wel concurrentie te duchten heeft van
de Oosteuropese concurrenten.
Wanneer een dergelijke maatregel voor een groot

aantal jaren wordt vastgelegd, zal in eerste instantie
waarschijnlijk geen enkele Oosteuropese producent
in staat zijn om aan de milieu-eisen te voldoen. Producenten zullen hun inspanningen concentreren op
andere afzetmarkten. Na verloop van tijd zal men er
echter toe overgaan om bestaande bedrijven aan te
passen of nieuwe installaties te ontwikkelen die wel
voldoen aan de milieu-eisen, omdat men de EG als
een lucratieve markt beschouwt. Succesievelijk zal
het milieu-effect van een dergelijke maatregel dan
toenemen, terwijl het handelsbeperkende effect
steeds verder afneemt. Bovendien heeft een dergelijke maatregel als voordeel dat hij in politick opzicht
beter te verkopen is.
Concluderend kunnen we stellen:
• dat er opwaarderingsoperaties gaande zijn, maar
dat deze onvoldoende potentieel hebben om de
huidige crisis te bezweren;
• dat er mogelijkerwijs een gecoordineerde saneringsoperatie in de pijplijn zit, maar dat de ontwikkeling daarvan nog op grote problemen zal
stuiten;
• en dat protectionisme verwerpelijk is, maar dat

het, indien de politieke wil aanwezig is, een middel kan zijn om sanering en opwaardering wat
meer tijd te gunnen.

Opwaardering, sanering en protectionisme – deze
drie trekpaarden vormen de trojka die de Europese
staalindustrie de volgende eeuw in moet slepen. Hopelijk mag het milieu achterop.

ren. Daarom is alleen opwaarderen onvoldoende

om aan de huidige crisis het hoofd te bieden.

Protectionisme
Deze derde strategic is de meest offensieve maar tegelijkertijd de minst elegante methode voor het aan-

Jeroen Breeders

Auteur