Ga direct naar de content

Ontwikkelingssamenwerking exit?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 25 1992

Ontwikkelingssamenwerking exit?
Reorganiseer Ontwikkelingssamenwerking (OS)
in samenhang met andere departementen tot een
nieuw Ministerie van Internationale Economische
Betrekkingen, breng de relaties met landen van
de derde wereld en het voormalige Oostblok onder 6en noemer, en sluit met deze landen ontwikkelingscontracten af. Hierin worden niet alleen afspraken over hulpverlening vastgelegd, maar ook
over handelsbeleid, kapitaalverkeer (waaronder
buitenlandse investeringen en schuldenkwesties),
milieubeleid, defensie, mensenrechten en migratieproblematiek. Voor een doelmatige en effectieve uitvoering van technische en financiele hulpprogramma’s kan desgewenst een afzonderlijke
Rijksdienst voor Ontwikkelingssamenwerking
worden opgericht.
Kort samengevat vormt dit de kern van de voorstellen die onlangs in NRC Handelsblad zijn gedaan door M. van den Berg, algemeen secretaris
van de medefinancieringsorganisatie NOVIB en
ex-voorzitter van de PvdA. Koud op Schiphol aangekomen haastte minister Pronk (OS) zich dit
voorstel enthousiast te ondersteunen, plaatste
het binnen de algemene discussie over departementale herindeling, en bepleitte en passant verzwaring van de positie van de minister-president
in het buitenlands beleid.
Interessant is dat zowel premier Lubbers als staatssecretaris Van Rooy (EZ) instemmend op deze discussie reageerden. Daarbij benadrukte mevrouw
Van Rooy het beleidsmatige onderscheid tussen
enerzijds behartiging van Nederlandse produktieen handelsbelangen en anderzijds het belang dat
Nederland heeft bij een binnen overeengekomen
regels grotere integratie van landen in het internationale verkeer. Alleen minister Van den Broek
(BuZa) toonde zich ‘not amused’.
Een zo positieve reactie van coalitiepartners CDA
en PvdA op een in feite oud voorstel is op zijn
minst verrassend. Reeds in de jaren zeventig was
PvdA-kamerlid A. van der Hek een warm pleitbezorger van een coordinerend ministerie. In
ESB hebben in de jaren tachtig F. van Dam en
LJ. Emmerij, thans beiden bij de OESO werkzaam, eveneens voor een zodanige opzet gepleit.
Kennelijk is thans van nieuwe argumenten of opvattingen sprake.
Voorop staat dat twee belangrijke functies van
buitenlands beleid, namelijk het bevorderen van
veiligheid en welvaart binnen een internationaal
aanvaarde rechtsorde, door de omwentelingen in
Oost-Europa en de verdere uitbouw van de EG
sterk van betekenis zijn veranderd. Hoe “bestaande departementale bevoegdheden en begrotingen
bij een dergelijk beleid aansluiten, is daarvan politick een afgeleide en niet omgekeerd” (M. Krop in
Intermediair). De recente aanbevelingen van de
CDA-commissie buitenland onder leiding van oudminister C.P. van Dijk van OS, wijzen in dezelfde
richtirig: verbreding van de taakopvatting van OS
en uitbreiding van de ondersteuning aan Oost-

ESB 25-3-1992

Europa. Over de vraag of deze nieuwe taken
gefinancierd kunnen c.q. moeten worden uit verbeterde doelmatigheid en doeltreffendheid van
bestaande hulpinspanningen, kan men daarna
twisten.
Een tweede argument betreft de ‘ontmythologisering’ van ontwikkelingen in arme landen zelf.
Voor Van den Berg is het begrip ‘derde wereld’
een anachronisme, voor Van Dam was het reeds
een verdichtsel, en Van Dijk spreekt van differentiatie en divergence. De eigen beleidsverantwoordelijkheid van ontwikkelingslanden, zo stelt Van
den Berg, is zonneklaar; ongebreideld kapitalisme voldoet weliswaar slecht, maar het bestaande
socialisme is failliet. OS is meer dan armoedebestrijding en onderdeel van bredere economische
samenwerking gericht op verdere integratie van
landen in de wereldeconomie.
Beide overwegingen waren voor BuZa reeds eerder een reden zich op zijn kerntaken te bezinnen.
Naar de Volkskrant meldt komt BuZa in Verkenning taken en toekomst buitenlands beleidsapparaat tot de conclusie dat intensieve bemoeienis
van OS, zeker met Latijns-Amerika en Azie, tot het
verleden zal gaan behoren. In Europees verband
is sterkere communautarisering van beleid te verwachten. Kwaliteitsbewaking, zorg voor herkenbaarheid en intensieve coordinatie met vakdepartementen zullen in deze visie het Nederlandse
OS-beleid onder de departementale hoede van
BuZa bepalen.
Hier botsen duidelijk twee visies: accomodatie
van nieuwe taken in de bestaande BuZa-structuur
versus een grondige reorganisatie van de huidige
interdepartementale coordinatiecultuur. Beide
hebben hun problemen, maar gezien de problematiek waarin zich bij voorbeeld zowel BuZa als
Landbouw de afgelopen jaren bevonden hebben,
lijkt aan een serieuze discussie over deze optics
niet te ontkomen.
Bilaterale ontwikkelingscontracten zijn daarentegen illusoir. Het ontbreekt Nederland aan kennis
en macht om zulke contracten af te sluiten, laat
staan te doen naleven. In het licht van reele
belangentegenstellingen (handel, milieu) zullen
zulke overeenkomsten bovendien al snel als paternalistisch en betuttelend worden ervaren. Beter is
het de aandacht te concentreren op de mate van
beleidsovereenstemming tussen donor en ontvangende partij.
Een Rijksdienst voor OS laat zich beter voorstellen. Integratie van professionele expertise, nodig
voor goed beheer en doeltreffende uitvoering van
OS-taken, met traditionele BuZa-deskundigheid is
hoogst problematisch. Concentratie van beleidstaken bij het verantwoordelijke ministerie en van
beheers- en uitvoeringstaken bij een Rijksdienst
lost, bij goede coordinate, veel van deze problemen op.
A. Kuyvenhoven

Auteur