Ga direct naar de content

Reële evenwichtsmodellen van de conjunctuur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 17 1991

Reele evenwichtsmodellen
van de conjunctuur
E. Sterken*

D

e nieuwklassieke theorie krijgt in de Angelsaksische landen ruime aandacht. Het
zou de economische discussie ten goede komen als er ook in Nederland meer
belangstelling kwam voor met name de reele-conjunctuurmodellen uit de
nieuwklassieke school. Deze modellen beschouwen de voortplanting van reele
schokken in de tijd, en vormen daarmee een meer realistisch vervolg op de
nieuwklassieke conjunctuurmodellen uit dejaren zeventig.

Sedert het begin van de jaren zeventig maakt de
nieuwklassieke school furore in de ontwikkeling
van de economische theorie. Het werk van Lucas,
Sargent, Wallace en Barro heeft menig, met name
Amerikaans, econoom ge’inspireerd . De beoefening
van de theoretische macro-economie in de Angelsaksische landen is sterk door de werkwijze van de
nieuwklassieke school gei’nspireerd. Het is vreemd
dat de nieuwklassieke school zich in Europa in een
relatief geringe belangstelling mag verheugen. Behoudens een paar uitzonderingen houdt de Europese economische professie zich betrekkelijke afzijdig.
Beziet men bij voorbeeld de Nederlandse beleidsadvisering door het Centraal Planbureau, dan kan men
constateren dat dat tot op heden nog altijd aan de
hand van Keynesiaans georienteerde modellen geschiedt. Ondanks het feit dat de Nederlandse macroeconometrische modellen eclectisch van aard zijn, is
de boventoon Keynesiaans en de beleidsadvisering
veelal aldus getint.
Het buiten beschouwing laten van nieuwklassieke
gedachten wordt veelal gefundeerd door het als ongeloofwaardig bestempelen van de belangrijkste
nieuwklassieke uitgangspunten: het ten alle tijde
kunnen ruimen der markten en het optimaal gebruik kunnen maken van informatie bij het nemen
van beslissingen en het vormen van verwachtingen.
Een ander veel gehanteerd bezwaar is gericht op de
nieuwklassieke veronderstelling dat er slechts een
homogene representatieve agent bestaat die als Robinson Crusoe alle beslissingen neemt. Aangezien
die ene agent alle andere transacties kent en niet
hoeft te onderhandelen, ontbreekt het coordinatieprobleem, hetgeen toch als centraal element in de
macro-economische theorie dient te staan.
De kritiek op het nieuwklassieke denken richt zich
met name op de nieuwklassieke modellen van het
eerste uur: de zogenaamde monetaire misperceptiemodellen van onder andere Lucas en Barro . Deze
modellen zijn strikt klassiek in die zin dat veranderingen in de vraag slechts leiden tot prijsschommelingen, maar niet tot veranderingen in de reele produktie. Het optimaal gebruik maken van alle

beschikbare informatie leidt ertoe dat de economic
zich zeer snel naar een nieuw evenwichtspunt begeeft. Alleen onverwachte schokken in monetaire
aggregaten kunnen zorgen voor reele effecten.
Deze schokken hebben evenwel een tijdelijk karakter; na verloop van tijd heeft de economic zich aan
de nieuwe situatie aangepast en keren de variabelen weer terug naar de oude evenwichtswaarden.
Treden de schokken niet op dan zal de economic
zich in natuurlijk evenwicht bevinden. De belangrijkste conclusie, die uit de monetaire misperceptiemodellen getrokken kan worden, is dat slechts een
voortdurende onverwachte groei van de geldhoeveelheid een permanente invloed op de reele grootheden heeft. Niet alleen niet-nieuwklassieke economen hebben kritiek geleverd op de monetaire
conjunctuurmodellen; er zijn door de nieuwklassieke school zelf vraagtekens gezet bij vooral de empirische plausibiliteit .
In dit artikel wordt stil gestaan bij het nieuwklassieke antwoord op de kritiek op de monetaire misperceptiemodellen. Sedert de jaren tachtig benadrukt
de nieuwklassieke school de zogenaamde reele verklaring van de conjunctuur. Ondanks het feit dat
een gedeelte van de bestaande kritiek op de nieuwklassieke school uiteraard ook voor het reele con-

* De auteur is verbonden aan de Faculteit der Economische
Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen.
1. Zie onder andere: R.J. Barro, Rational expectations and
the role of monetary policy, Jou rnal of Monetary Economics, 1976, biz. 1-32; R.E. Lucas, Expectations and the neutrality of money, Journal of Economic Theory, nr. 4, 1972,
biz. 103-124; T.J. Sargent, Rational expectations, the real
rate of interest, and the natural rate of unemployment,
Brookings Papers on Economic Activity, nr. 2, 1973, biz.
429-472.
2. R.J. Barro, Unanticipated money growth and unemployment in the United States, American Economic Review, jg.
67, 1977, biz. 101-115; R.E. Lucas, An equilibrium model of
the business cycle, Journal of Political Economy, jg. 83,
1975, biz. 1113-1144.
3. Zie onder andere R.J. Barro, Modern business cycle
theory, Harvard University Press, Cambridge, 1989.

junctuurmodel (real business cycle (RBC) model)
geldt, verdient dit type model een nieuwe kans in
de gedachten van niet-nieuwklassieke economen.

Het werk van Nelson en Plosser heeft ertoe bijgedra-

Het centrale punt dat de reele conjunctuurtheorie

ke school houdt daarbij wel vast aan de algemene-

maakt, heeft betrekking op het karakter van schokken in een economisch systeem. De monetaire
conjunctuurmodellen benadrukken de tijdelijke monetaire schokken, terwijl de reele conjunctuurmodellen met name de voortplanting van reele schokken
in de tijd beschouwen. Er zal worden geconcludeerd dat er sterke empirische aanwijzingen zijn dat
reele schokken veelal een permanent karakter hebben. Dit geeft aan dat het gebruik van reele conjunctuurmodellen meer voor de hand ligt dan het gebruik van monetaire conjunctuurmodellen.
Daarnaast wordt een idee gegeven van de toepasbaarheid voor Nederland. Het blijkt dat met de nodige aanpassingen de reele conjunctuurtheorie zeker
een uitdaging voor Nederlandse economen zou
moeten zijn.

evenwichtsmodellering. De impulsen van het conjunctuurverloop vinden nu niet hun oorzaak in monetaire
schokken maar in schokken in de reele sfeer.

Prelude tot de reele conjunctuurtheorie
De conjunctuurtheorie analyseert het afwisselen van
groeiversnellingen en -vertragingen. In het verleden
is een groot aantal verklaringen van het conjunctuurbeeld gegeven. Met behulp van theoretische modellen en empirische studies tracht men conjunctuuromslagen te dateren. De aard van het conjunctuurverloop is in de theoretische modellen veelal gelegen in de bestedingen. De nieuwklassieke monetaire conjunctuurmodellen benadrukken de invloed
van onverwachte monetaire schokken. Deze zouden zorg dragen voor tijdelijke afwijkingen van de
reele hoeveelheidsvariabelen van hun evenwichts-

waarden. De monetaire schokken kunnen geen permanente invloed hebben op het conjunctuurverloop.
Aan het eind van de jaren zeventig ontstaat in de
Verenigde Staten een hernieuwde aandacht voor de
empirische analyse van macro-economische variabelen, zoals Burns en Mitchell dat hadden gedaan in
hun in 1946 gepubliceerde werk Measuring business
cycles . Het voornaamste doel van de analyse is het
vaststellen of tijdreeksen van macro-economische
kernvariabelen stabiel zijn. Indien een schok aan de
variabele wordt toegebracht, keen de variabele dan
terug naar het oorspronkelijke niveau of blijft de variabele op het nieuw bereikte niveau? Dit probleem

gen dat de aandacht van de monetaire naar de reele
conjunctuurmodellen verschoven is. De nieuwklassie-

Reele evenwichtsconjunctuurmodellen
Aan het begin van de jaren tachtig heeft de nieuwklassieke school de aandacht van de monetaire conjunctuurmodellen naar de reele conjunctuurmodellen verlegd . Een belangrijke nieuwe invalshoek
wordt gevormd door het idee dat schokken in macro-economische variabelen veelal een permanent
karakter hebben, waardoor conjunctuur- en groeitheorie dicht bij elkaar komen te liggen. De reele
evenwichtsconjunctuurmodellen gaan uit van de bekende nieuwklassieke postulaten (ruimende markten en optimale informatieverwerking). Opnieuw gebruikt men de Robinson-Crusoewereld. Deze
Robinson Crusoe is evenwel schizofreen, zoals hierna zal worden aangetoond. De reele conjunctuurtheorie richt zich op het verklaren van het optreden
van groeiversnellingen en vertragingen in een algemeen evenwichtsmodel. Alle markten worden onmiddelijk door prijsaanpassingen geruimd. Het hele
economische systeem wordt door twee karakteristieken beschreven: de vorm van het produktieproces
en de preferentiestructuur van consumenten. Indien
deze twee karakteristieken beschreven zijn liggen
de uitkomsten van het model vast.
Het optreden van conjunctuurgolven wordt verklaard door twee centrale uitgangspunten:
Ten eerste treden er schokken op in de technologic,
die voor een substantieel deel een permanent karakter hebben. Deze schokken in technologic doen de
produktiviteit toenemen, waardoor er betere produktiemogelijkheden ontstaan en bij voorbeeld de
vraag naar arbeid kan toenemen. De verbeterde produktiemogelijkheden zullen tevens tot een beter investeringsklimaat leiden. Investeringen zullen meer
toenemen naarmate de technologieschok een sterker permanent karakter heeft; dat wil zeggen dat bij
het nemen van een investeringsbeslissing de tijdshorizon van groot belang is;
Ten tweede hanteren subjecten een niet in de tijd

staat bekend als het vaststellen van zogenaamde

scheidbare nutsfunctie, waarin zowel arbeid als vrije

eenheidswortels in tijdreeksen. Nelson en Plosser
hebben laten zien dat de meeste macro-economische variabelen de eigenschap hebben om een eenmaal nieuw bereikt niveau te handhaven . Dat wil
zeggen dat macro-economische schokken de neiging hebben om een permanent verandering aan te
brengen in de evenwichtswaarden van een conjunctuurmodel. Deze bevinding staat haaks op de con-

tijd zijn opgenomen. De intertemporele afweging
tussen nu of in de volgende periode werken, is
sterk. Schokken in de preferenties van economische
subjecten werken aldus lang door en beinvloeden
het conjunctuurbeeld.
Het baanbrekende artikel in de RBC-literatuur is dat
van Kydland en Prescott . Zij voegen aan de boven-

clusie van de monetaire conjunctuurmodellen, die
juist het tijdelijke karakter van een schok benadrukken. Een schok in een monetaire grootheid kan naar
alle waarschijnlijkheid niet de verklaring van het reele conjunctuurverloop zijn. Het werk van Nelson
en Plosser is derhalve een ondersteuning van het
idee dat indien men een grondige analyse van het
conjunctuurverloop wil geven, men eigenlijk de effecten van schokken op de lange-termijngroeipaden
moet bestuderen. Deze conclusie houdt in dat men
tenminste het produktieproces moet beschrijven.

ESB 17-7-1991

4. A. Burns and W.C. Mitchell, Measuring business cycles,
National Bureau of Economic Research, New York, 1946.

5. C. Nelson and C.I. Plosser, Trends and random walks in
macroeconomic time series, Journal of Monetary Economics, 1982, biz. 139-162.
6. Zie voor een overzicht: R.J. Barro, op.cit., 1989; S. Fischer, New classical macroeconomics, The new Palgrave: a
dictionary of economics, Stockton Press, New York, 1987;
OJ. Blanchard en S. Fischer, Lectures on macroeconomics,
MIT Press, Cambridge, 1989.
7. F.E. Kydland and E.G. Prescott, Time-to-build and aggregate fluctuations, Econometrica, 1982, biz. 1345-1370.

Een reeel conjunctuurmodel voor Nederland?
In het verleden hebben Korteweg en Bomhoff een mone-

tair conjunctuurmodel voor Nederland beproefd3. Uit dit
onderzoek komt naar voren dat de schokken in de Neder-

landse conjunctuur veelal een buitenlandse oorsprong
hebben en het binnenlandse beleid niet of nauwelijks het
conjunctuurverloop bepaalt.
Pogingen om een RBC-model voor Nederland op te stellen zijn nog niet ondernomen. Daartoe moet een openeconomievariant van het model van Kydland en Prescott
worden opgesteld. Wel is het mogelijk te onderzoeken of
de in de RBC-modellen belangrijke variabelen in Nederland het door de theorie voorspelde verloop hebben .
Voor de jaren 1950-1990 lijkt dit niet of nauwelijks het ge-

val te zijn. De reele loonvoet is nauwelijks procyclisch en
fluctueert onvoldoende, het aantal gewerkte uren is eerder anticyclisch dan het voorspelde procyclische gedrag,
terwijl de reele interestvoet geen procyclisch gedrag vertoont. Hieronder staan vermeld de correlaties tussen de
voor de trendmatige invloed gecorrigeerde reele interestvoet r, de reele loonvoet w, het bruto nationaal produkt y
en het aantal gewerkte contracturen h in de periode 19501990. Slechts de veronderstelde grote fluctuaties in het Solow-residu zijn voor Nederland waar te nemen.

r
w

1

-0,24
1

y

h

-0,44
0,21
1

0,54
-0,18
-0,64
1

Het is opmerkelijk dat de jaren twintig en dertig wel de
karakteristieken van een RBC-model vertonen. De reele
loonvoet en de reele interestvoet zijn in die jaren procyclisch. Onderstaande correlaties tussen de belangrijkste
variabelen geven dat aan. Er is het arbeidsaanbod n in

plaats van het aantal gewerkte uren h opgenomen.

r
w

y

n

0,66
1

0,33
0,40
1

0,40
0,70
0,49
1

Voorts blijkt dat het Solow-residu in de periode een zeer
grote variantie vertoont. Het arbeidsaanbod nam ten tijde
van het hoogtepunt van de crisis sterk af, hetgeen eveneens conform het RBC-model verondersteld dient te worden.
Scherpe conclusies met betrekking tot de toepasbaarheid
van de reele conjunctuurtheorie voor Nederland zijn op
basis van deze eenvoudige observaties niet te trekken.
Daartoe dient het model van Kydland en Prescott voor
een kleine open economic te worden aangepast. Naast
schokken in technologic en preferenties zijn schokken in
de wereldhandel voor Nederland van groot belang.

a. P. Korteweg en EJ. Bomhoff, Inflatie en produktiegroei in
1977; een monetaristische voorspelling, ESB, 1977, biz. 456-459.
b. E. Sterken, Models of the business cycle, mimeo, Rijksuniversiteit Groningen, 1990.

staande elementen twee punten toe. Ten eerste kost
het tijd voor een ondernemer om een kapitaalgoed
produktief te maken (het ‘time to build’-argument).
Deze veronderstelling is op zich niet nieuw in een
conjunctuurmodel. Kalecki hanteert een zelfde veronderstelling in een deterministisch conjunctuurmodel. Kydland en Prescott veronderstellen dat investeringsgoederen in een aantal fasen geproduceerd
worden. Deze fasen bestaan uit het plaatsen van de
order, de verschillende produktiefasen van het kapitaalgoed, het op voorrraad houden, het leveren en
het daadwerkelijk in gebruik stellen van het kapitaalgoed. Pas na verloop van tijd na het plaatsen
van de order kan een kapitaalgoed worden ingezet
in het produktieproces. Deze tijdsafhankelijkheid
geeft nog een versterking van het conjunctuurbeeld.
Kydland en Prescott benadrukken derhalve tevens
het optreden van voorraden in een conjunctuurmodel. Een tijdelijke discrepantie tussen de produktie

en de consumptie slaat neer in voorraadvorming.
Voorts veronderstellen Kydland en Prescott dat er
een recursiviteit in het nemen van beslissingen bestaat. Eerst wordt er een beslissing genomen door
de producent met betrekking tot de omvang van de
investeringen en de arbeidstijd. Vervolgens wordt
pas door de consument het niveau van de consumptie bepaald. De Robinson Crusoe in het reele conjunctuurmodel is derhalve schizofreen. Deze veronderstelling heeft tot gevolg dat er een verschillende
werking uitgaat van schokken in preferenties en
schokken in technologic. Immers een schok in preferenties kan de lopende produktie niet meer be’invloeden, terwijl een schok in technologic het consumptiepatroon nog wel kan veranderen. Een
bijkomend voordeel van de recursiviteitsveronderstelling is dat de oplossingsprocedure van het model aanzienlijk sneller wordt.
Het conjunctuurbeeld in een RBC-model laat zich
als volgt beschrijven. Stel er treedt een positieve
schok in de technologic op. Dit kan bij voorbeeld
geschieden door een nieuwe golf van uitvindingen.
De algehele produktiviteit neemt dientengevolge
toe. Men is in staat met minder inspanning tenminste dezelfde produktie te bereiken. In deze klassieke denkwijze wordt de omvang van de bedrijvigheid door aanbodfactoren bepaald, derhalve zal de
produktie toenemen en de vraag naar arbeid even-

eens. De marginale arbeidsproduktiviteit zal stijgen
en dus zal de reele loonvoet ook toenemen. Naarmate de schok een permanenter karakter heeft, en de
producent dat ook erkent, zal de bereidheid om de
kapitaalgoederenvoorraad uit te breiden eveneens

toenemen. Aangezien er enige tijd nodig is om de investeringen daadwerkelijk produktief in te zetten,
vindt er een extra voortplanting van de schok in de
tijd plaats. De eerste fase van het conjunctuurverloop speelt zich volledig in het produktiesfeer af.
De vraag naar goederen neemt toe, waardoor de reele interestvoet zal stijgen. In de tweede fase van
het conjunctuurverloop is de informatie met betrekking tot de schok bij de consument aangekomen.
De hogere reele interestvoet maakt het voor de consument interessant om de besparingen te vergroten

en meer arbeid aan te bieden in de lopende periode
in plaats van in de toekomst. Daarom zal de totale
arbeidstijd toenemen. De grotere produktie laat
ruimte voor meer besparingen en consumptie. De

niet-geconsumeerde produktie slaat neer in voorraden. Na verloop van tijd komt de produktie op een
nieuw evenwichtsniveau, waarbij het arbeidsaanbod, de arbeidsvraag, consumptie en investeringen
zich aanpassen.
Een tweede mogelijke oorzaak van een conjunctuurgolf is een schok in het preferentieschema van de
consument. Het conjunctuurbeeld dat hierdoor ontstaat verschilt enigzins van het conjunctuurbeeld dat
ontstaat door een schok in de technologic. De oorzaak van dit verschil is gelegen in de veronderstelling dat de beslissingen over de produktie eerder
worden genomen dan de consumptiebeslissing. Stel
dat de preferentieschok aanleiding is voor een vergroting van de consumptie in de huidige periode
ten koste van consumptie in de toekomst. Dit zal in
de huidige periode leiden tot een intering op de
voorraden; de produktie blijft immers nog gelijk. Na
verloop van tijd zal de groei in de consumptie afnemen en zullen de voorraden uit de grotere produktie weer worden aangevuld.
Het hangt van de aard van de schokken en de omvang van de schokken af hoe sterk de conjunctuurschommelingen zijn. Een belangrijke parameter in
een RBC-model is daarom de variantie in de technologieschokken. De RBC-modellen hebben een grote
variantie in technologieschokken nodig ten einde
empirisch plausibele conjunctuurgolven te kunnen
genereren. Daarnaast is het van belang hoe het model de schokken verwerkt. De mate waarin schokken kunnen leiden tot intertemporele substitutie is
een belangrijke parameter. Ook de parameters die
de technologic beschrijven zijn van belang.
De empirische invulling van RBC-modellen verschilt
van bij voorbeeld de ons bekende standaard macroeconometrische modellen. Er wordt niet naar de
door het model gegenereerde paden gekeken, doch
naar de correlaties tussen de voor de trendmatige
ontwikkeling gecorrigeerde standaardvariabelen. Er
wordt getracht de standaardafwijkingen in de gegenereerde paden overeen te laten komen met de standaardafwijkingen in de feitelijke paden. De bewegingen in de variabelen dienen overeen te komen
met de in de theorie veronderstelde bewegingen.
De parameters in de RBC-modellen worden veelal
op basis van microstudies als gegeven verondersteld.
Na de publikatie van het baanbrekende artikel van
Kydland en Prescott zijn er verschillende uitbreidingen en verbeteringen van het standaardmodel voorgesteld. Long en Plosser8 hebben een multi-sector
RBC-model ontwikkeld, waarin met name de voortplanting van technologieschokken in de verschillende sectoren bestudeerd wordt. Hansen9 tracht een
verklaring te geven voor het feit dat de fluctuates in
het aantal gewerkte uren groter dient te zijn dan de
fluctuates in arbeidsproduktiviteit. Hij veronderstelt
dat subjecten de arbeidstijd op microniveau niet
kunnen delen en dus moeten beslissen om te werken of niet.

Kritiek op de RBC-modellen
Er is sinds het verschijnen van de eerste RBC-modellen sterke kritiek geleverd op zowel de theorie als
de empirische invulling. De theoretische kritiek
wordt met name door de nieuw-Keynesiaanse
school geleverd. In een overzichtsartikel ventileert

ESB 17-7-1991

Mankiw een aantal punten. In de eerste plaats is
het volgens hem onbevredigend dat alle punten op
het RBC-model Pareto-optimaal zijn. Derhalve zou
er geen ruimte voor beleid zijn, sterker nog, elke beleidsmaatregel zou alleen maar tot misallocatie kunnen leiden. Dus is een RBC-model alleen als
beschrijving te hanteren en kan niet als beleidsinstrument worden gebruikt. Een tweede punt heeft
betrekking op de conclusies van de RBC-literatuur;
de empirische patronen in de fluctuaties van macroeconomische variabelen zijn even goed, zo niet beter, met behulp van een Keynesiaans model te genereren. Mankiw zet vraagtekens bij de
RBC-veronderstelling dat de marginale produktiviteit van arbeid in een recessie laag zou moeten zijn.
Daartoe is immers geen enkele aanleiding. Voorts
vindt Mankiw het niet erg realistisch dat het arbeidsaanbod zo sterk zal reageren op de reele interestvoet. Het scherpste punt van kritiek is gericht op
het gebruik van het Solow-residu (dat is de niet-verklaarde variantie in een produktiefunctie) bij de bepaling van de variantie in technologieschokken. Het
is bij voorbeeld aannemelijk dat een producent in

een recessie toch arbeidskrachten blijft aanhouden
en derhalve gedrag vertoont dat niet conform de veronderstelde produktiefunctie is.
Blanchard en Fischer11 bekritiseren de veronderstelde intertemporele mogelijkheden om arbeid te substitueren. Empirisch onderzoek heeft uitgewezen
dat deze mogelijkheden zelfs in de Verenigde Staten
zeer beperkt zijn. Voorts geven zij aan dat de RBCmodellen weliswaar in staat zijn om de momenten
van de tijdpaden van belangrijke variabelen te reproduceren, doch dat de overige conclusies, bij voorbeeld de voorspelde niveaus, te wensen overlaten.

Besluit
De jongste loot aan de nieuwklassieke boom, het reele evenwichtsconjunctuurmodel, krijgt in de internationale literatuur een ruime aandacht. Vreemd
genoeg houdt de Nederlandse econoom zich betrekkelijk afzijdig van de nieuwklassieke ideeen. Zeker
indien het de macro-econometrische modelbouw betreft, is de Nederlandse traditie toch voornamelijk
op Keynesiaanse leest geschoeid. Het zou de discussie ten goede komen als een meer klassiek georienteerd model de markt zou verrijken, zoals het
Liverpool-model dat in het Verenigd Koninkrijk
doet. Pogingen daartoe zijn in het verleden wel ondernomen door Korteweg en Bomhoff, doch het betrof hier de meer monetaire benadering van de conjunctuur. De reele conjunctuurtheorie verdient
evenwel de aandacht van Nederlandse modelbou-

E. Sterken

8. J.B. Long and C.I. Plosser, Real business cycles, Journal
of Political Economy, jg. 91, 1983, biz. 39-69.
9. G.D. Hansen, Indivisible labor and the business cycle,

Journal of Monetary Economics, jg. 16, 1985, biz. 309-327.
10. N.G. Mankiw, Real business cycles: a new Keynesian
perspective, Journal of Economic Perspectives, jg. 3, 1989,
biz. 79-91.
11. Zie OJ. Blanchard en S. Fischer, op.cit., 1989.

Auteur