Ga direct naar de content

De invloed van economische variabelen op verkiezingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 24 1989

De invloed van economische
variabelen op verkiezingen
Vrij algemeen wordt aangenomen dat gunstige economische omstandigheden de
verkiezingsresultaten van regerende partijen ten goede komen. In dit artikel betoogt de
auteur echter dat de populariteit van politieke partijen niet zozeer samenhangt met de
resultaten van het gevoerde economische beleid, maar veel meer met de prioriteiten van
de politieke partijen in relatie tot actuele economische problemen. Op grond van een op
basis van deze veronderstelling geformuleerd model is aannemelijk dat de resultaten van
het gevoerde beleid mede hebben bijgedragen aan het populariteitsverlies van de WD.

DRS. O.H. SWANK”
De aanstaande Tweede-Kamerverkiezingen in Nederland beloven zeer spannend te worden. De belangrijkste
vraag lijkt welke partij het grootst zal worden, de PvdA of
het CDA. De VVD staat er volgens de laatste opiniepeilingen slecht voor.
In dit artikel wordt aandacht besteed aan de relatie tussen
economische omstandigheden en de populariteit van politieke partijen. In vele economische studies wordt het belang
van economische factoren voor verkiezingsuitslagen benadrukt. Volgens deze studies belonen kiezers regerende partijen voor gunstige economische omstandigheden. In dit
artikel zal ik tonen dat dit uitgangspunt voor Nederland op
zowel theoretische als empirische gronden onbevredigend
is. Als altematief stel ik een model op dat gebaseerd is op de
veronderstelling, dat de populariteit van partijen afhangt van
hun prioriteiten en van de economische problemen waarin
een land zich bevindt. De schattingen die in dit artikel gepresenteerd worden, suggereren dat de huidige geringe populariteit van de VVD onder andere te wijten is aan de goede
resultaten die door de laatste twee kabinetten zijn behaald
ten aanzien van het verminderen van het financieringstekort.
Ondank is ook het loon van politici.

Het score-model en het issue-model

___

In de eerste artikelen op het gebied van populariteitsfuncties werd weinig aandacht besteed aan een theoretische onderbouwing van deze functies. Als de te verklaren
variabele diende veelal de populariteit van de zittende
president van de VS, zoals die bleek uit opiniepeilingen.
Deze variabele regresseerde men op economische variabelen, meestal aangevuld met dummies voor belangrijke
politieke gebeurtenissen. In 1983 werd een onderbouwina
van de populariteitsfuncties gegeven door Van Winden .
Van Winden introduceerde een keuze-model, waarin de
kiezer de partij kiest die hem of haar het hoogste verwachte
nut geeft. Dit model ligt ten grondslag aan verschillende
recente studies op dit gebied2. Een prettige eigenschap

820

van dit model is dat het op meer-partijenstelsels, zoals het
Nederlandse, kan worden toegepast.
Zoals gezegd kiest in het keuze-model een individu voor
de partij die hem het hoogste verwachte nut oplevert. Met
andere woorden, kiezer i kiest voor partij m als geldt
Ui(m) > Uj(k) voor k * m

(1)

waarin Ui(m) het nut van individu i is dat hij associeert met
partij m. Het nut dat een individu aan een partij toekent bestaat
uit twee componenten. Een deel van het nut is afhankelijk van
economische variabelen V(m) en een ander deel geeft de
loyaliteit van individu i aan een bepaalde partij weer emj

Ui(m) = V(m) + em,i

(2)

De loyaliteit die aan een partij wordt gegeven verschilt
per kiezer. Sommige kiezers staan zo loyaal tegenover een
bepaalde partij, dat zij onafhankelijk van de economische
situatie altijd op die partij zullen stemmen. Voor andere
kiezers, de ‘zwevenden’, verschilt em,i nauwelijks voor de
diverse partijen. Hun uiteindelijke stemgedrag hangt voornamelijk af van V(m). Als we ervan uitgaan dat ej,i Weibullverdeeld is dan kan worden afgeleid dat het verschil tussen
de logaritmen van de kansen dat op partijen m en n
gestemd wordt gelijk is aan

log P(m) – log P(n) = V(m) – V(n) + em,i – en,i

(3)

*De auteur is werkzaam bij de vakgroep macro-economische
politiekvan de Economische Faculteitvande Erasmus Universiteit
Rotterdam. Dank is verschuldigd aan prof. dr. J.C. Siebrand en
drs. G.E. Hebbink voor hun commentaar.
1. F.A.A.M. van Winden, On the interaction between state and
private sector, North Holland, Amsterdam, 1983.
2. Zie bij vporbeeld: V.K. Borooah en F. van der Ploeg, The
changing criteria of economic success: performance and popularity in British politics, Manchester School of Economic and Social
Studies, nr. 59,1982, biz. 61 -78. P.S.A. Renaud, Studies in applied
political economic modelling, Alblasserdam, 1989. A.J.H.C.
Schram, Voter behavior in economic perspective, Alblasserdam,
1989.

De analyse spitst zich vervolgens toe op de specificatie
van V(m). Economen benadrukken vooral de invloed van
economische variabelen op de populariteit van partijen.
Meestal wordt verondersteld dat kiezers de regerende
partijen verantwoordelijk houden voor de economische
omstandigheden. Gunstige economische omstandigheden
vergroten het vertrouwen in de regerende partijen en leiden
tot een stijging van V. Het toetsen van specificaties van
populariteitsfuncties die gebaseerd zijn op deze veronderstelling leidt tot het al dan niet verwerpen van de zogenaamde ‘score-hypothese’. De populariteit van de oppositiepartijen in het ‘score-model’ is alleen indirect afhankelijk
van economische omstandigheden. Bij een verslechtering
van de economische omstandigheden vermindert het vertrouwen van kiezers in de regerende partijen, waardoor de
populariteit van de oppositiepartijen stijgt. Het vertrouwen
van kiezers in oppositiepartijen is constant.
De meest voorkomende macro-economische variabelen
in populariteitsfuncties zijn werkloosheid (u), inflatie (p) en
economische groei (y). In Nederland speelde de afgelopen
jaren het financieringstekort van de overheid (fin) een
belangrijke rol in de economisch-politieke discussies. Om
deze reden hebben we deze variabele ook opgenomen in
de specificatie van V.
Het bovenstaande leidt tot de volgende specificatie van
V(m)
als m regeert: V(m) = oo u + CM fin + 0.2 y + 0,3 p + 04
als m in de oppositie zit: V(m) = 0.
(4)
oo < 0; ai < 0; ct2 > 0; as < 0

len. Democraten worden verondersteld een hoge prioriteit
aan werkloosheidsbestrijding te geven en republikeinen
worden verondersteld een hoge prioriteit aan de beteugeling van inflatie te geven5. Vervolgens wordt aangenomen
dat kiezers deze prioriteiten kennen. Hierdoor wordt het
stemgedrag afhankelijk van de hoogte van de werkloosheid en van de hoogte van inflatie. Bij een relatief hoge
werkloosheid (inflatie) is de roep om een democratische
(republikeinse) regering groot. Volgens dit model profiteren
democraten (republikeinen) van een stijging van de werkloosheid (inflatie) ook al vormen zij de regering. Op basis
van het issue-model was ik veel beter in staat de populariteit van de Amerikaanse presidenten te verklaren dan op
basis van het score-model.

Toepassing van het issue-model op Nederland
Het issue-model verschilt van het score^model alleen ten
aanzien van vergelijking (4). Ook aan het issue-model ligt
derhalve het keuzemodel van Van Winden ten grondslag.
Vergelijking 4 verandert nu in6
V(m) = po,m u2 + Pi,m fin2 + 02,â„¢ y +

Substitutie van deze vergelijking in (3) levert de te schatten populariteitsfunctie:
log P(m) – log P(n) = ( po,m – Po.n) u2 + (Pi,m – Pi,n) fin2
+ (p2,m – P2,n)y + ( p3,m -p3,n) P + em,i – en,i

Substitutie van vergelijking (4) in (3) geeft de te schatten
populariteitsfuncties. Wanneer we de veronderstelling, dat
kiezers politieke partijen belonen voor gunstige economische omstandigheden, letterlijk opvatten dan zijn de ct’s in
vergelijking (4) onafhankelijk van m. Voor een meerpartijenstelsel, zoals het Nederlandse, is deze versie van
het score-model echter te stringent. In een periode waar
twee partijen in de regering of in de oppositie zitten, zal de
populariteit van deze partijen ten opzichte van elkaar gedurende deze periode gelijk blijven. V(m) en V(n) vallen
dan immers in vergelijking (3) tegen elkaar weg. Met andere woorden, slechts de totale populariteit van de regerende
partijen ten opzichte van de totale populariteit van de
oppositiepartijen kan in het score-model veranderen. Aan
de hand van zowel verkiezingsuitslagen als opiniepeilingen kan eenvoudig worden aangetoond, dat in Nederland
de relatieve populariteit van alle partijen verandert.
Renaud en Van Winden hebben onlangs populariteitsfuncties voor Nederland op basis van het score-model
geschat3. Ten einde veranderingen van de relatieve populariteit van alle partijen te verklaren stonden zij toe dat de
a’s in vergelijking (4) verschillen per politieke partij. Dit
betekent dat kiezers de ene partij meer belonen voor bij
voorbeeld een vermindering van de werkloosheid dan de
andere partij. Zoals hierboven blijkt, is deze amendering op
het score-model vanuit empirisch oogpunt noodzakelijk.
De vraag rijst echter waarom kiezers partijen verschillend
belonen voor gunstige economische omstandigheden.
Blijkbaar houden kiezers de ene partij meer verantwoordelijk voor bepaalde economische ontwikkelingen dan de
andere partij.
Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in het
‘issue-model’. Volgens dit model is het verwachte nut van
een kiezer voor een politieke partij afhankelijk van de
doelstellingen van die partij en de problemen waar een land
zich in bevindt. Onlangs heb ik populariteitsfuncties op
basis van het issue-model voor de VS geschat4. Uitgangspunt voor deze functies vormt de veronderstelling dat de
doelstellingsfuncties van democratische regeringen en van
republikeinse regeringen ten opzichte van elkaar verschil-

ESB 23-8-1989

(5)

(6)

In vergelijking 5 zijn de kwadraten van u, fin en p opgenomen ten einde tot uitdrukking te brengen dat de marginale kosten (disutility) van deze variabelen positief zijn7.
Voor y hebben we niet overeenkomstig het kwadraat opgenomen (of het kwadraat van 1/y), omdat in de beschouwde periode zowel positieve als negatieve waarden van y
voorkomen. Vergelijking (5) geldt in tegenstelling tot vergelijking (4) voor zowel de perioden dat partij m regeert als
dat zij in de oppositie zit.
De tekens van PI’S zijn in het issue-model afhankelijk van
de prioriteiten van partij m. Geeft partij m bij voorbeeld in
vergelijking met de andere partijen een hoge prioriteit aan
het bestrijden van werkloosheid dan zal (Po,m – Po,n) > 0
zijn. Het verwachte nut voor partij m neemt dan immers toe
als de werkloosheid stijgt.
Het ligt buiten de reikwijdte van dit artikel een volledige
analyse te geven van de prioriteiten van de politieke partijen in Nederland. Een indruk van de prioriteiten van politieke
partijen geeft het schema van Kirschen e.a. (zie: noot label

1). Dit schema geeft de prioriteiten van de sociaal-democratische partijen, de centrale partijen en de conservatieve
partijen in ge’industrialiseerde landen met betrekking tot de
belangrijke economische doelvariabelen weer (tabel 1).
3. P.S.A. Renaud en F.A.A.M. van Winden, On the importance of
elections and ideology for government policy in a multi-party

system, in: M.J. Holler (red.), The logic of multi-party systems,
Wurzburg, 1987, biz. 191-207.

4.0.H. Swank, Presidential popularity and reputation, Discussion
Paper, nr. 8907/G, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1989.

5. Voor empirische ondersteuning van deze veronderstellingen zie
O.H. Swank, A rationalization of US economic policy making,
Discussion Paper, nr. 8911/G, Erasmus Universiteit Rotterdam,

1989.
6. u is uitgedrukt in honderdduizenden, fin in procenten van het

nationaal inkomen, y in procentuele veranderingen en p is het
niveau van inflatie.
7. Hierdoor kan de discussie over de prioriteiten van politieke

partijen worden gevoerd aan de hand van het traditionele raamwerk van economische politiek, zoals ontwikkeld door H. Theil,
Forecasts and policy, North Holland, Amsterdam, 1965.

821

Tabel 1. Preferences van politieke part/yen in industriele
landen met betrekking tot economische variabelen3
PvdA
VVD
CDA

Tabel 3. Schattingen van populaiteitsfuncties voor Nederland(1973.3-1986.3f
(Ipvda-lcda)
2

Werkloosheid
Financieringstekort

Expansie
Inflatie

Inflatie

Financieringstekort
Inflatie
Expansie
Werkloosheid

Expansie

Werkloosheid

Financieringstekort

a. De hoogte van een variabele in de label geeft het relatieve belang van die
variabele aan.

u
fin2

1,481
1,320
0,006
y2
0,021
P
constante 0,097
dpvda
0,146
0,351
dlub
2
R
0,781
1,554
DW

(8,627)
(-5,280)
(-0,938)
(-0,242)
(1 ,856)
(-2,585)
(-3,472)

(Ipvda-lvvd)

(lcda-lwd)

0,849
(5,421) – 0,631
(-4,881)
– 1 ,821 (-7,980) – 0,502 (-2,666)
– 0,024 (-3,877) -0,018 (-3,455)
– 0,230 (-2,848) – 0,209 (-3,132)
0,935 (19,683) 0,839 (21,401)
– 2,265 (-5,119) -0,118 (-2,276)
– 0,043 (-0,466) 0,308 (4,046)
0,820
0,782
1,631
1,558

a. Tussen haakjes staan de t-waarden. Fin is een periode vertraagd en p is
twee perioden vertraagd in de populariteitsfuncties opgenomen.

Bran: Gebaseerd op E.S. Kirschen e.a., Economic policy in our time, vol. 1,
Amsterdam, North Holland, 1964.

(lcda-lwd) = (Ipvda-lvvd) – (Ipvda-lcda)
Volgens het schema van Kirschen hechten sociaal-democraten een groot belang aan het bestrijden van werkloosheid. Bij conservatieven ligt de hoogste prioriteit bij het
verminderen van inflatie en het verminderen van het financieringstekort. De middenpartij in het schema van Kirschen
heeft ongeveer dezelfde ordening van doelstellingen als de
conservatieve partij, maar de plaatsen van de variabelen
verschillen. Het verminderen van inflatie en het verminderen van het financieringstekort krijgen lagere gewichten
dan bij de conservatieve partij en het bestrijden van werkloosheid en het stimuleren van economische groei krijgen
hogere gewichten. De geldigheid van het bovenstaande
schema voor Nederland is natuurlijk dubieus. Kirschen
achtte dit schema representatief voor de preferenties van
politieke partijen in alle geavanceerde industriele landen,
hetgeen niet betekent dat het zonder meer toepasbaar is
op Nederland. In dit artikel gebruiken wij het bovenstaande
schema slechts ter indicatie van de tekens van de P’s in
vergelijking (6). Na schatting van de populariteitsfuncties
kunnen we dan bekijken of onze resultaten op een lijn
liggen met het schema van Kirschen. In tabel 2 zijn de
tekens van de coefficienten in vergelijking (6) gepresenteerd, die we verwachten als de prioriteiten van de PvdA,
het CDA, en de VVD overeenkomen met tabel 1.
Het issue-model levert drie vergelijkingen die geschat
kunnen worden. In de eerste vergelijking dient als te verklaren variabele het verschil tussen de logaritmen van de
populariteit van de PvdA en het CDA (Ipvda-lcda), in de
tweede dit verschil met betrekking tot de PvdA en de VVD
(Ipvda-lwd) en in de derde dit verschil tussen het CDA en
de VVD (lcda- Ivvd). Merk op dat deze drie variabelen
samenhangen. Als we weten hoeveel de populariteit van
de PvdA groter is dan die van het CDA en de VVD, dan
volgt hier uit hoeveel de populariteit van het CDA groter is
dan de VVD. Met andere woorden, er geldt
Tabel 2. Verwachtingen ten aanzien van de tekens in de
populariteitsfuncties op basis van het schema van Kirschen
Coefficient

Teken

Coefficient

(Po.PvdA – PO.CDA)
(Pi, PvdA -pi, CDA)

(Po.CDA – PO.VVD)

(P2,PvdA-P2,CDA)

(P2.CDA – P2.WD)

(p3,pvdA – PS.CDA)

(p3,CDA – P3.WD)

(Po.PvdA – PO.VVD)

(Pi ,CDA

– pi ,WD)

Teken

(7)

De populariteitsfuncties zijn geschat met de kleinstekwadratenmethode op basis van kwartaaldata. Ik heb twee
politieke variabelen in de functies opgenomen. Een dummy-variabele voor de perioden dat de PvdA in de regering
zat (dpvda) en een dummy-variabele voor de verkiezingen
van 1986 (dlub). Tabel 3 toont de schattingsresultaten.
De consequentie van vergelijking (7) is dat de derde
kolom van tabel 3 gelijk is aan het verschil tussen de
tweede en de eerste kolom. De schattingsresultaten ondersteunen het issue-model. De populariteit van de PvdA
neemt ten opzicht van de populariteit van het CDA toe als
de werkloosheid stijgt en het financieringstekort daalt.
Noch de produktie noch de inflatie heeft een significante
invloed op (Ipvda-lcda). Vergelijken we deze resultaten met
de tekens in tabel 2, dan komen deze overeen voor alle
variabelen, behalve voor inflatie. Volgens het schema van
Kirschen zou in het issue-model bij een stijgende inflatie
de populariteit van de PvdA ten opzichte van het CDA
verslechteren. De schattingsresultaten voor het verschil in
populariteit tussen de PvdA en de VVD zijn totaal in overeenstemming met het schema van Kirschen. Een stijging
van de werkloosheid is gunstig voor de PvdA, terwijl de
VVD profiteert van een stijging van het financieringstekort,
van de groei van de produktie en van inflatie. Bij de verklaring van (lcda-lwd) valt op dat een stijging van werkloosheid ongunstiger is voor het CDA dan voor de VVD, hetgeen in strijd is met het schema van Kirschen. De tekens
van de andere coefficienten zijn wel in lijn met dit schema.
De dummy-variabele dpvda toont dat de populariteit van
de PvdA vermindert als zij in de regering zit. De VVD
profiteert hier meer van dan het CDA. Bij de verkiezingen
voor de Tweede Kamer in 1986 lag de populariteit van het
CDA hoger dan op grand van de economische omstandigheden zou worden verwacht, zoals blijkt uit de geschatte
coefficienten voor dlub. Vlak voor en na de verkiezingen
treden vaak dergelijke effecten op8.

Een blik vooruit
In de vorige paragraaf is besproken hoe economische
variabelen de populariteit van de drie grote politieke partijen in Nederland be’ihvloeden. De gepresenteerde schattingen kunnen in principe worden gebruikt om de verkiezingen van de Tweede Kamer in September te voorspellen.
Hoewel de verklaringsgraad van de geschatte populariteitsfuncties redelijk hoog is, zal de betrouwbaarheid van

(Pi, PvdA -pi, VVD)
(P2,PvdA – P2,VVD)

(PiPvdA – PS,VVD)

822

8. Bij de verkiezingen van 1981 en 1982 was de VVD populairder
dan op basis van economische variabelen verwacht zou worden.

Tabel 4. Voorspellingen op basis van de populariteitsfuncties met en zonder het Lubbers-effect
Partij

Percentage van de stemmen
dlub = 0
dlub = 0

PvdA
CDA

34

29

30
35

WD

20

18

Aangenomen is dat de PvdA, het CDA en de WD gezamenlijk 83% van de

stemmen behalen. Voorts is verondersteld dat u=6.1, fin=6,0, y=3,0 en
P=1,5.

voorspellingen op basis van deze schattingen laag zijn.
Zoals eerder gezegd, juist kort voor en na verkiezingen
spelen andere dan economische factoren een belangrijke
rol bij het verklaren van de populariteit van partijen. Ter
illustratie hiervan presenteer ik in label 4 twee voorspellingen van de populariteit van de drie grote partijen in Nederland op basis van de geschatte populariteitsfuncties. In de
linker kolom van tabel 4 staan de uitkomsten die zijn
verkregen onderde veronderstelling dat bij de aanstaande
Tweede-Kamerverkiezingen geen zogenaamd Lubbers-effect zal optreden (dlub=0). Bij het berekenen van de voorspellingen die in de rechterkolom gepresenteerd zijn, is er
van uit gegaan dat het Lubbers-effect even groot zal zijn
als het in 1986 was.
Als we de linkerkolom van tabel 4 vergelijken met de
uitkomsten van de meest recente opiniepeilingen dan blijkt
hierde populariteit van het CDAte worden onderschat en de
populariteit van de WD te worden overschat. Dit zou er op
kunnen wijzen dat er net als in 1986 sprake is van een
Lubbers-effect. In tegenstelling tot in 1986 lijkt echter nu de
hogere populariteit van het CDA ten opzichte van die welke
op grand van economische factoren zou worden verwacht,
slechts ten koste van de populariteit van de WD te gaan.
Om deze reden kunnen we misschien beter spreken van het
Voorhoeve-effect, hierbij denkend aan de interne strubbelingen bij de WD.

Conclusie
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat met
populariteitsfuncties verkiezingsuitslagen niet betrouwbaar
voorspeld kunnen worden. Dit wil niet zeggen dat onderzoek
naar de relaties tussen populariteit en economische variabelen zinloos is. In studies op het gebied van overheidsgedrag
wordt vaak gewezen op de invloed van politieke factoren in
het economische besluitvormingsproces. Naast economische doelstellingen worden beleidsmakers ook geacht te
streven naar politieke doelstellingen, zoals herverkiezing. In
sommige studies wordt zelfs verondersteld dat herverkiezing
het enige doel is van beleidsmakers. De uitkomsten van deze
studies hangen vanzelfsprekend grotendeels af van de specif icatie van de populariteitsfuncties. Vrijwel alle populariteitsfuncties in deze studies zijn gebaseerd op een variant van
het score-model.
Voor Nederland vond ik, evenals voor de VS, geen
empirische ondersteuning voor het score-model. Voorts
blijkt dat de populariteit van de politieke partijen redelijk kan
worden verklaard met behulp van het issue-model. Deze
resultaten zijn van grote invloed op de conclusies van
studies op het gebied van overheidsgedrag. Het issue-model is, zoals verscheidene malen in dit artikel naar voren is
gekomen, gebaseerd op de perceptie van kiezers ten
aanzien van de doelstellingen van politieke partijen. Uit
onderzoek naar de doelstellingen van de democratische en
republikeinse parti] in de VS bleek dat de perceptie van de
Amerikaanse kiezers juist is. Als dit ook voor Nederland het
geval is, dus als de werkelijke prioriteiten van de PvdA, het
CDA en de WD in lijn zijn met de perceptie van kiezers ten
aanzien van de prioriteiten van politieke partijen, zoals blijkt
uit de in dit artikel gepresenteerde schattingsresultaten,
dan gaat van het democratische systeem in Nederland een
stabiliserende werking uit op economische variabelen. Kiezers stemmen dan immers op die partij, die het land het
hardst nodig heeft.

Otto Swank

Auteur