Ga direct naar de content

Column: De kwaliteit van het onderwijs

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 9 2006

column

Wim Groot
Hoogleraar gezondheidseconomie
Universiteit Maastricht

De kwaliteit van het onderwijs
Over de kwaliteit van het onderwijs wordt de laatste tijd
veel geklaagd. De kritiek op de kwaliteit van het basis- en
voortgezet onderwijs is misschien terecht. Mijn indruk is
echter dat de kwaliteit van het universitair onderwijs de
afgelopen jaren eerder is verbeterd dan verslechterd.
Uit mijn eigen studietijd – begin jaren tachtig aan de
Universiteit van Amsterdam – herinner ik me overvolle
collegezalen met docenten die soms nauwelijks te
verstaan waren. Colleges werden regelmatig en om
onduidelijke redenen geannuleerd. Ik heb ooit wekenlang geprobeerd om een afspraak te maken voor een
mondeling tentamen, waarbij de secretaresse van de
vakgroep mij vertelde dat de hoogleraar bezig was met
zijn echtscheiding en onbereikbaar op een woonboot
zonder telefoon woonde. Docenten kwamen in die jaren
veelal slechts af en toe naar de universiteit.
Het huidige onderwijs is kleinschaliger en meer studentgericht. De invoering van het bachelor-master (BaMa)
systeem is door veel universiteiten aangegrepen om het
niveau en het academisch gehalte van het onderwijs
te versterken. Er zijn honoursprogramma’s ontwikkeld
voor de betere studenten en onderzoeksmasters die de
band tussen onderwijs en onderzoek versterken. Het
visitatie- en accreditatiesysteem heeft ook bijgedragen
aan verbetering van de kwaliteit.
Niet alleen de kwaliteit van het universitair onderwijs,
maar ook het onderzoek is verbeterd. Zowel de omvang
als de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek is
aanmerkelijk gestegen. Een voorbeeld om dit te illustreren vormen de memoires van de voormalige ministerpresident en president van de Nederlandsche Bank, Jelle
Zijlstra. In zijn boek Per Slot van Rekening uit 1992
beschrijft Zijlstra dat er weinig eisen werden gesteld
aan een hoogleraar. Zijlstra omschrijft het als volgt:
“Studeren, college geven; verder was er niet veel. Dat
behoorde trouwens ook niet, want een echte hoogleraar,
zo vond men toen, diende zich afstandelijk te gedragen
ten opzichte van het rumoer van het dagelijks leven.†De
druk om onderzoek te doen en te publiceren bestond in
die tijd nog niet. Het kwam ook met enige regelmaat voor
dat doctorandussen werden benoemd tot hoogleraar.
De vraag is waarom de universiteiten er wel in geslaagd zijn om de kwaliteit te bewaken en het basis- en
middelbaar onderwijs klaarblijkelijk niet. Ik denk dat
hiervoor een aantal verklaringen zijn. Om te beginnen hebben universiteiten zich meer dan de rest van
het onderwijs beperkt tot haar kerntaken, onderwijs
en onderzoek. In het basis- en middelbaar onderwijs
is de eigenlijke onderwijstaak onder druk komen te
staan doordat scholen er steeds meer taken bij hebben

gekregen, variërend van opvoedingsondersteuning tot
de integratie van allochtone leerlingen.
Het basis- en middelbaar onderwijs is zich ook sterker
dan de universiteiten gaan richten naar de motivatie
en de belevingswereld van leerlingen. De leerling werd
centraal gezet. Dat is ook de kern van het zogenaamde
‘nieuwe leren’: leerlingen motiveren om zich kennis
en vaardigheden eigen te maken en niet langer het
onderwijsaanbod laten bepalen door de leraar. Doordat
de belevingswereld van jongeren centraal wordt gesteld, worden zij minder uitgedaagd om hun horizon te
verruimen, zich nieuwe kennis eigen te maken en zich
cultureel te vormen. De mode van ‘het nieuwe leren’ is
tot op heden aan de universiteit voorbij gegaan.
Een belangrijke factor is ook de toegenomen concurrentie tussen universiteiten onderling en tussen universiteiten en hogescholen. Universiteiten concurreren
met instellingen binnen Nederland om studenten en
met buitenlandse universiteiten om reputatie en prestige. Door het gelijktrekken van de diplomastructuur in
de BaMa zijn universiteiten zich daarnaast veel scherper gaan profileren ten opzichte van de hogescholen.
Dit heeft geleid tot een grotere nadruk op onderzoek
en academische vaardigheden. De competitie tussen
onderzoekers is eveneens toegenomen, met als gevolg
dat de prestatie-eisen omhoog zijn gegaan.
De belangrijkste verbetering betreft echter de kwaliteit
van de docenten. In de jaren tachtig kwam het regelmatig voor dat het onderwijs door kandidaats-assistenten
werd gegeven. Als je het geluk had een echte docent
te treffen, was dat meestal een pas afgestudeerde
doctorandus. Universiteiten hebben de kwaliteit vooral
op peil weten te houden door de kwaliteit van de staf
te verbeteren (meer gepromoveerde docenten) en door
concurrentie tussen docenten te versterken.
Het basis- en middelbaar onderwijs zou dit voorbeeld
moeten volgen. Hiertoe zouden om te beginnen de
opleidingseisen verhoogd in plaats van verlaagd moeten worden. Door de zij-instroom in het onderwijs en de
instroom van MBO-ers op de pedagogische academie
is het opleidingsniveau de afgelopen jaren gedaald.
Maak van het leraarberoep een academische functie.
Breng daarvoor de pedagogische academies en lerarenopleidingen onder bij de universiteiten. Geef docenten
met een eerstegraads lesbevoegdheid de kans om
een academisch proefschrift te schrijven. Zo wordt
het onderwijs aantrekkelijker voor meer getalenteerde
leerlingen en worden de lerarenopleidingen verzwaard.
Alle goede scholen hebben namelijk één ding gemeen:
goede docenten.

ESB

9 februari 2007

89

Auteur