Ga direct naar de content

Politieke conjunctuur

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 26 2006

ontwikkeling

Politieke conjunctuur
Voorafgaande aan de verkiezingscampagnes geeft het
CPB aan wat de korte- en langetermijneffecten zijn van de
programma’s van de grote partijen. De uitkomsten hiervan
worden tijdens de verkiezingscampagne gretig gebruikt om
verschillen te accentueren. De vraag is echter hoe groot de
daadwerkelijke invloed van het kabinetsbeleid is op macroeconomische uitkomsten.

O

mdat een kabinet een coalitie van meerdere partijen is, zijn beleidsverschillen
beperkt. Daarnaast is Nederland als kleine
open economie erg afhankelijk van wat
elders in de Wereld gebeurt, zoals veranderingen in
de prijs van ruwe olie of de wisselkoers met de dollar.
Een gerelateerde vraag is of kiezers hun stem laten
afhangen van de macro-economische toestand. Als de
invloed van het kabinetsbeleid op macro-economische
ontwikkelingen inderdaad beperkt is, dan zal een rationele kiezer dit ook niet meenemen in zijn stemkeuze.
Daarnaast kunnen verschillen in herverdelingskeuzes
tussen programma’s ervoor zorgen dat het programma
dat macro-economisch het beste scoort voor grote
groepen kiezers niet het meest gustig uitvalt. Ten
slotte zijn veel kiezers uit overtuiging of gewoonte
misschien erg persistent in hun stemgedrag.
In dit artikel gaan wij in op beide vragen. Ten eerste
onderzoeken we of er verschillen zijn in macroeconomische uitkomsten gedurende jaren met een
rechts en een links kabinet. Daarnaast bekijken we of
verkiezingsuitslagen kunnen worden verklaard uit de
macro-economische resultaten die behaald zijn in de
voorafgaande regerinsperiode. We gebruiken gegevens
van vijftien Tweede Kamerverkiezingen, die tussen
de Tweede Wereldoorlog en 2003 gehouden zijn. Ten
slotte bekijken we of de modelvoorspellingen overeenkomen met de uitslag van verkiezingen van november.

Beïnvloedt het kabinet de
macro-economie

Nick Rade en Bas van
der Klaauw
Werkzaam bij Aarts, De
Jong, Wilms & Goudriaan
Public Economics B.V. respectievelijk verbonden aan
de Vrije Universiteit en het
Tinbergen Instituut.

56

ESB 26

Uit de economische literatuur is bekend dat het al
erg moeilijk is om de effecten vast te stellen van één
beleidsverandering te evalueren, laat staan dat het
mogelijk is om de effecten van al het beleid dat een
kabinet gemaakt heeft. We kijken daarom slechts naar
verschillen tussen linkse en rechtse kabinetten, waarbij we een kabinet als links definiëren als de PvdA er
deel vanuit maakte. De macro-economische indicatoren die we onderzoeken zijn economische groei
gemeten als reële stijging van het bruto binnenlands
product, veranderingen in werkloosheid en inflatie.
De standaard veronderstelling is dat de traditionele
linkse achterban voor een groot deel aan de onderkant van de arbeidsmarkt zit. Linkse kabinetten
zullen daarom eerder kiezen voor beleid dat werkloosheid reduceert, wat volgens de Phillips-curve gepaard

januari 2007

gaat met een toename van de inflatie. Omdat de
kapitaalkrachtigere rechtse kiezer meer last heeft van
hoge inflatie, zullen rechtse kabinetten terughoudend
zijn bij het invoeren van beleid dat werkloosheid
reduceert ten koste van een oplopende inflatie.
Met behulp van lineaire regressie proberen we voor de
jaren tussen 1947 en 2005 de macro-economische
uitkomstmaten te verklaren uit het type kabinet dat
er in dat jaar was. Als extra verklarende variabelen
nemen we een tijdstrend en veranderingen in de prijs
van ruwe olie. De prijs van ruwe olie ligt niet in de
invloedsfeer van de Nederlandse regering, terwijl deze
wel van invloed is op de Nederlandse economie.
De schattingsresultaten in tabel 1 laten zien dat een
rechts kabinet gemiddeld een extra economische
groei van bijna 0,3 procentpunt per jaar behaalt.
In een jaar met een rechts kabinet is de inflatie
gemiddeld ongeveer een half procentpunt lager. En
zoals voorspeld volgens de Phillips-curve is er in
jaren met rechtse kabinetten een extra toename in
werkloosheid van gemiddeld 0,04 procentpunt. Het
vrij kleine aantal waarnemingen zorgt ervoor dat
ondanks dat de geschatte effecten substantieel zijn,
geen van de effecten significant is. We kunnen de
resultaten dus slechts opvatten als een indicatie dat
het soort kabinet belangrijk is. Verschillen in macroeconomische uitkomsten kunnen alleen het verschil
zijn van verschillend beleid tussen rechtse en linkse
kabinetten. Dit komt overeen met de conclusie van
het CPB na doorrekening van de programma’s voorafgaande aan de afgelopen verkiezingen, dat er wel
degelijk iets valt te kiezen.

Stemgedrag
Macro-economische uitkomsten kunnen dus afhankelijk zijn van het type kabinet. Het is daarom
niet geheel onterecht dat een zittend kabinet wordt
beoordeeld op macro-economisch succes. De vraag
is echter of kiezers dit doen bij het bepalen van hun
stemgedrag. Volgens de retrospective voting theory
belonen kiezers bij verkiezingen een kabinet dat
aan de verwachtingen heeft voldaan. De democratic
voting theory veronderstelt juist dat kiezers vooruit
kijken en kiezen voor de partij die hun belangen het
beste vertegenwoordigt.
Een model voor stemgedrag is gecompliceerd, omdat
er sinds de Tweede Wereldoorlog veel partijen actief
zijn geweest. Daarom introduceren we de Voting
Quotient (VQ). Deze VQ is gedefinieerd als het
percentage stemmen op rechtse partijen minus het
percentage op linkse partijen. Linkse partijen zijn
onder andere PvdA, GroenLinks en SP (en vroegere
gelieerde partijen zoals CPN, PSP en PPR). De
rechtse partijen zijn de VVD en de verschillende
kleine rechtse partijen die hebben bestaan of nog
steeds bestaan. De midden partijen (CDA, D66 en

de christelijke partijen als ChristenUnie en SGP)
hebben een gewicht van 0. De VQ geeft dus aan elke
verkiezing één uitkomst tussen de -100 procent en
100 procent. De VQ zegt niets over preferenties voor
individuele partijen en de VQ verandert ook niet als
kiezers overstappen van bijvoorbeeld de PvdA naar
de SP of van de ChristenUnie naar de CDA.
We gebruiken een lineair regressie model om voor
de verkiezingen tussen 1952 en 2003 de VQ te
verklaren uit de huidige stand van de economie en
de prestaties van het voorgaande kabinet. Alleen de
verkiezingen van 2002 laten we vanwege de moord
op Pim Fortuyn buiten de analyses. We schatten het
model drie keer, waarbij we elke keer een andere
macro-economische indicator als verklarende variabele opnemen. Vanwege het klein aantal waarnemingen is het niet mogelijk om alle macro-economische
indicatoren gelijktijdig in het model op te nemen.
In elk model nemen we een tijdstrend op en een
dummy voor een rechts kabinet voorafgaande aan de
verkiezingen. De dummy voor een rechts kabinet interacteren we met de macro-economische indicator.
De eerste conclusie van de schattingsresultaten uit
tabel 2 is dat volgens trend de VQ jaarlijks met 0,3
toeneemt. Na een normale verkiezingscyclus van
vier jaar schuift gemiddeld ongeveer 1,2 procent van
de kiezers iets naar rechts op, bijvoorbeeld van een
linkse partij naar een midden partij. Het effect van
een rechts kabinet is negatief. Dat betekent dat als
er een rechts kabinet geweest is, er meer kiezers
links zullen stemmen en omgekeerd. Deelname aan
de regering lijkt dus kiezers af te stoten.
De geschatte effecten van de macro-economische indicatoren zijn verre van significant. Het kleine aantal
waarnemingen zorgt voor grote standaardfouten. Maar
de geschatte effecten zijn ook weinig substantieel. De
werkloosheid moet gedurende een kabinetsperiode
bijvoorbeeld met tien procentpunt veranderd zijn,
of de inflatie moet gemiddeld tien à vijftien procent
geweest zijn om hetzelfde effect te hebben als de
dummy voor het voorafgaande kabinet. Het is echter
wel zo dat als gedurende een regeringsperiode de
werkloosheid oploopt, het zittende kabinet bij de
verkiezingen stemmen zal verliezen. Dit geldt zowel
voor linkse als voor rechtse kabinetten. Als de inflatie
oploopt dan gaan meer mensen rechts stemmen.
Een kabinet dat een hoge economische groei meemaakt, profiteert hiervan bij de volgende verkiezingen. Als de economische groei gedurende een
kabinetsperiode gemiddeld één procentpunt hoger is,
dan schuift ongeveer één procent van de kiezers op
richting de partijen die in het kabinet zaten. Het feit
dat werkloosheid en inflatie een verwaarloosbaar effect hebben op stemgedrag, terwijl economische groei
en welk kabinet er voorafgaande aan de verkiezingen
was wel een effect hebben, lijkt erop te wijzen dat
de retrospective voting theory de beste beschrijving
van de werkelijkheid is. Volgens de democratic voting
theory zouden kiezers alleen rekening houden met
de stand van de economie, maar niet welk kabinet er
voorafgaande aan de verkiezingen was.

Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyses kunnen we twee conclusies trekken.
Ten eerste, voor macro-economische ontwikkelingen lijkt het wel degelijk uit te
maken of er een linkse of een rechtse regering is. De tweede conclusie is dat
kiezers bij hun stemgedrag rekening houden met hoe het kabinet voorafgaande
aan de verkiezingen gepresteerd heeft. Daarbij kijken ze voornamelijk naar
economische groei en worden de regeringspartijen beloond als deze een hoge
economische groei hebben behaald. Het is belangrijk om enige nuances aan te
brengen. Ten eerste kijken we alleen naar de kortetermijneffecten van kabinetsbeleid, dus hoe veranderen macro-economische indicatoren tijdens de kabinetsperiode. Daarnaast zijn vanwege de beperkte steekproefgrootte weinig geschatte
coëfficiënten significant.
In de analyses hebben we de verkiezingen van 2006 niet meegenomen. Het is
daarom leuk om te bekijken of onze modelvoorspellingen overeen komen met
de verkiezingsuitslag. De VQ bij de afgelopen verkiezingen was -21,1, dus linkse
partijen haalde 21,1 procentpunt meer kiezers dan de rechtse partijen. Ons
model voorspelt (op basis van het model met economische groei als verklarende
variabele) dat de VQ -13,3 had moeten zijn. Dat betekent dat de linkse partijen
een veel beter resultaat hebben behaald dan mocht worden verwacht.

tabel 1

Invloed van kabinet op macro-economische uitkomsten

Onafhankelijke
variabelen
Constante
Rechts Kabinet
Olieprijs
Trend
Observaties
R2

BBP
5,94 (0,62)
5,68 (0,76)
0,27 (0,53)
-0,05 (0,02)
-0,04 (0,02)
56
0,34

Afhankelijke variabelen
Inflatie

Werkloosheid

-0,02 (0,17)
-0,49 (0,70)
0,015* (0,01)
-0,049 (0,021)
59
0,139

0,04 (0,15)
0,01 (0,004)
-0,008 (0,005)
56
0,125

* Is het jaarlijkse prijsverschil van olie (in %) i.p.v. de olieprijs
De standaardfouten zijn de getallen tussen de haakjes gegeven naast de coëfficiënten

tabel 2

Verklaring stemgedrag uit prestaties zittend kabinet

Constante
Trend
Rechts kabinet
werkloosheid *
links kabinet
werkloosheid *
rechts kabinet
inflatie * links
kabinet
inflatie * rechts
kabinet
BBP groei * links
kabinet
BBP groei * rechts
kabinet
Observaties
R2

(1)
-26.28 (2.62)
0.29 (0.07)
-3.33 (2.21)
0.18 (1.96)

(2)
-26.93 (3.77)
0.30 (0.07)
-4.78 (4.14)

(3)
-22.71 (4.11)
0.29 (0.08)
-9.02 (3.66)

-0.37 (1.65)
0.10 (0.53)
0.46 (0.67)
-1.06 (0.75)
0.71 (0.81)
15
0.63

15
0.64

15
0.72

De standaardfouten zijn de getallen tussen de haakjes gegeven naast de coëfficiënten

ESB 26

januari 2007

57

Auteurs