Ga direct naar de content

Keuzes voor energie en milieu: een analyse van de verkiezingsprogramma’s

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 17 2006

beleid

Keuzes voor energie en
milieu: een analyse van de
verkiezingsprogramma’s
De politieke discussie rondom de verkiezingen spitst zich toe
op onderwerpen als de AOW en de houdbaarheid van de
overheidsfinanciën, maar het gaat 22 november eveneens
om keuzes hoe we willen omgaan met het milieu en de
energievoorziening. Ook deze keuzes zijn van grote invloed
op onze welvaart.

E

en ambitieus overheidsbeleid voor de
vermindering van het gebruik van fossiele
energie zal positieve milieueffecten hebben, maar zal ook een groot beroep doen
op de schaarse publieke middelen. Anderzijds zal
een politieke partij die weinig wil doen op het gebied
van energie en milieu, deze middelen voor andere
doelen kunnen gebruiken, maar een prijs betalen in
termen van milieueffecten. Deze prijs werd onlangs
geschat op minimaal 85 dollar per ton CO2 (Stern,
2006). Als deze schatting juist is, zijn alle maatregelen die minder kosten dan dit bedrag kosteneffectief en welvaartsverhogend.
In de recent gepubliceerde CPB-analyse van de
verkiezingsprogramma’s zijn de keuzes voor energie
en milieu buiten beschouwing gelaten. Deze doorrekening geeft daardoor een beperkt beeld van de
gevolgen van de partijpolitieke keuzes, want “omdat
niet over de effecten op het milieu kan worden
gerapporteerd, komt de schaduwzijde van dergelijke
maatregelen wel, maar de zonzijde niet expliciet naar
voren.†(CPB, 2006). Dit artikel probeert de zonzijde
te belichten en analyseert de keuzes van de verschillende politieke partijen voor energie en milieu.
Wat zijn hun ambities en welke beleidsmaatregelen
stellen ze voor? Hoe effectief (worden de ambities
gerealiseerd?) en efficiënt (bestaan er goedkopere
beleidsopties om de ambitie te realiseren?) zijn de

voorgestelde maatregelen? Deze analyse is kwalitatief omdat precieze gegevens over de vormgeving van
de maatregelen ontbreken. Verder richten we ons
op energiegerelateerde milieumaatregelen, inclusief
maatregelen die de mobiliteit moeten beïnvloeden,
zoals kilometerheffing en gratis openbaar vervoer,
omdat deze ook effect kunnen hebben op het
energiegebruik. Andere milieumaatregelen laten we
buiten beschouwing.

Voornemens partijen
We richten ons op de grotere partijen die nu in de
Tweede Kamer zitting hebben: CDA, PvdA, VVD,
SP, D66, GroenLinks en ChristenUnie. Al deze
partijen onderstrepen in hun verkiezingsprogramma
het belang van energie en milieu. De mate waarin
en de wijze waarop ze dat doen verschilt evenwel
sterk. Tabel 1 noemt voor elke partij een opvallende
maatregel.
Met de stijging van de olieprijs en de publicatie
van het Energierapport van het Ministerie van
Economische Zaken (EZ, 2005) is energiebesparing weer terug op de politieke agenda. Alle
partijen, met uitzondering van de VVD, willen de
energie-efficiëntie jaarlijks met twee procent of
meer verbeteren. Om dat doel te bereiken wil het
CDA het btw-tarief voor energiezuinige producten,
zoals spaarlampen, verlagen. De PvdA geeft alle
huishoudens subsidie voor het nemen van energiebesparende maatregelen en wil verder de verlaagde
energieheffing voor de glastuinbouw afschaffen
en de opbrengst daarvan gebruiken voor innovatie
in deze sector. De VVD ziet technologische innovatie en regulering als de belangrijkste sleutels.
De SP wil met name het energiegebruik in de
glastuinbouw omlaag brengen. D66 wil strengere

tabel 1

Opvallende maatregel voor energie en milieu, per politieke partij

Sander de Bruyn,
Machiel Mulder en
Frans Rooijers
De auteurs zijn werkzaam
bij CE Delft.

584

ESB 17

Partij
CDA
PvdA
VVD
SP
D66
GroenLinks
ChristenUnie

november 2006

Opvallende maatregel
Centrale rol voor land- en tuinbouw bij transitie naar duurzame energievoorziening
Verplichte opslag CO2 bij nieuwe elektriciteitscentrales
Meer kerncentrales
Verlaging plafond in het Europese systeem van emissiehandel
Verdubbeling budget voor duurzame energie
Verhoging energieheffing voor grootgebruikers
India en China helpen bij emissiereductie

normen voor het energiegebruik van woningen
en apparatuur en hogere energieheffingen voor
grootgebruikers. GroenLinks wil eveneens hogere
energieheffingen voor grootgebruikers en verder emissierechten niet langer gratis weggeven.
De ChristenUnie kiest voor een combinatie van
subsidies, heffingen en regelgeving, waaronder
Europese verbruiksnormen voor het verkeer en de
energiesector.
Ook voor duurzame energie hebben de partijen
verschillende maatregelen in petto. Het CDA, de SP
en D66 ondersteunen schonere brandstoffen met
accijnskortingen. Het CDA geeft de land- en tuinbouw financiële stimulansen om zo een belangrijke
rol te spelen bij de transitie naar duurzame energie.
Het CDA, GroenLinks en de ChristenUnie willen
onderzoek naar duurzame energie subsidiëren. De
PvdA en GroenLinks willen de energiebedrijven verplichten een minimum aandeel duurzame energie te
leveren. D66 wil het budget voor duurzame energie
verdubbelen om daarmee grootschalige windenergie
op zee en biomassa te financieren. De VVD benadrukt dat Europese afspraken over biobrandstoffen
moeten worden nageleefd. De ChristenUnie, tot
slot, wil de doelstelling voor het aandeel duurzame
elektriciteit in 2010 verhogen van negen naar
veertien procent.
Het ondergronds opslaan van CO2 wordt door verschillende partijen genoemd als optie om de emissie
van dit broeikasgas te verminderen, maar de PvdA
gaat hier het verst: deze partij wil elektriciteitsbedrijven verplichten om bij nieuwe centrales de CO2
ondergronds op te slaan. Het CDA en de VVD kiezen
als enige partijen voor kernenergie.
Alle partijen zijn van mening dat een kilometerheffing moet worden ingevoerd om de doorstroom op
de Nederlandse wegen te verbeteren. De VVD wil
daarnaast twee miljard investeren in nieuwe wegen.
GroenLinks, aan de andere kant van het spectrum,
wil juist drie miljard investeren in het openbaar
vervoer.
Het belang van de internationale dimensie wordt
door alle partijen onderkend, maar waar sommigen,
zoals de VVD, zich richten op het nakomen van de
bestaande verplichtingen, willen andere partijen
internationaal een stapje extra zetten. Het CDA wil
het Europese systeem van emissiehandel verlengen
en verbreden naar meer sectoren. De PvdA wil dit
systeem uitbreiden met de luchtvaart en daarnaast
in Europees verband een accijns op kerosine invoeren. Ook de meeste andere partijen willen een heffing leggen op het vliegverkeer. Daarnaast wil de SP
het plafond in het Europese emissiehandelssysteem
stapsgewijs verlagen en ontwikkelingslanden gaan
helpen bij het realiseren van hun Kyoto-doelstellingen. D66 wil dat Europa nauwer gaat samenwerken
bij het ontwikkelen van een groen energiebeleid.
De ChristenUnie wil onder meer opkomende industrielanden, als India en China, ondersteunen bij de
emissiereductie.

Energiebesparing
De jaarlijkse verbetering van de energie-efficiëntie van 1 à 1,5 procent in het
verleden leidt tot de vraag of de ambitie van de meeste partijen om jaarlijks twee
procent energie te besparen (op een kosteneffectieve wijze) gerealiseerd kan
worden. Gegeven de lage prijselasticiteit van het energiegebruik (op microniveau
0,2 tot 0,4), zijn hiervoor flinke verhogingen van de energieprijs of grote subsidies op besparende investeringen nodig. Zowel hogere heffingen als subsidies
brengen echter economische effecten met zich mee.
In theorie moet een (regulerende) energieheffing alleen het energiegebruik aan
de marge beïnvloeden, zodat een bedrijf een prikkel heeft om het energiegebruik
te verminderen zonder dat de kosten van dat bedrijf omhoog gaan. Dit is mogelijk door de opbrengsten van energieheffingen terug te sluizen naar de bedrijven,
bijvoorbeeld via een verlaging van de belastingen. Wanneer dit terugsluizen niet
goed lukt, dan verhoogt de energieheffing de kosten van een bedrijf, waardoor
het mogelijk moeilijker kan concurreren op internationale markten. Een energieheffing zal zo niet alleen tot energiebesparingen leiden, maar ook tot structurele
veranderingen in de economie. Het ontwerpen van een systeem van energieheffing in nationaal verband is daardoor geen sinecure. Bij een internationaal systeem
van energieheffingen (of emissiehandel) waar alle bedrijven met dezelfde kostenstijging worden geconfronteerd, doet dit effect zich niet voor.
Ook aan subsidieverlening zijn kosten verbonden. Deze bestaan deels uit het
welvaartsverlies dat ontstaat doordat de uitgaven door de overheid groter zijn
dan het totale voordeel voor de marktpartijen in de vorm van een vergrote consumenten- en producentsurplus. Dit welvaartsverlies bestaat dus uit de kosten
die de producenten maken waar de consumenten geen waarde aan toekennen.
Andere kosten komen voort uit het vaak hoge aantal free riders, dat wil zeggen
subsidiegebruikers die de investering ook zonder subsidie wel zouden doen,
waardoor de effectiviteit van deze maatregel beperkt is (IBO, 2001). Daarnaast
leiden de relatief hoge uitvoeringskosten van subsidieregelingen tot extra overheidsuitgaven. Daarnaast is er nog het welvaartsverlies (deadweight loss) door
de belastingheffing die nodig is om de subsidies en de uitvoeringskosten op te
brengen.
Het subsidie-instrument wordt met name door CDA, PvdA en ChristenUnie
gekozen. De uitgetrokken bedragen zijn echter bij lange na niet voldoende om
het beoogde doel aan besparingen te halen. De ChristenUnie kiest daarnaast
voor het aanscherpen van gebruiksnormen in verkeer en energiesector, wat een
effectieve maatregel kan zijn. De PvdA en GroenLinks willen de energieheffing
voor respectievelijk de glastuinbouw en alle grootgebruikers verhogen. Met deze
laatste maatregel beoogt GroenLinks de structuur van de Nederlandse economie
minder energie-intensief te maken, wat op korte termijn tot macro-economische (aanpassings)kosten kan leiden (CPB, 2006; Mulder et al, 2002), maar
op lange termijn een positief welvaartseffect kan hebben (Tang et al, 1998).
GroenLinks wil verder de emissierechten voortaan veilen in plaats van gratis
uitdelen, wat een efficiëntere benutting mogelijk maakt van het maatschappelijk
vermogen dat in de emissierechten besloten is. De SP zet vooral in op aanscherping van het plafond binnen het Europese systeem van emissiehandel, wat een
efficiënte route is.
Concluderend, de meeste partijen hebben hoge ambities voor energiebesparing
geformuleerd, maar veel van de maatregelen zijn onvoldoende effectief. Om de
Nederlandse economie jaarlijks twee procent energiezuiniger te maken, is er
meer nodig dan alleen te mikken op besparingen op het niveau van de kleine
energiegebruikers. Om dat doel te halen zijn ook maatregelen nodig die de economie als geheel minder energie-intensief maken, wat kan worden bereikt door
de energieheffing voor grootgebruikers te verhogen of het plafond binnen het
systeem van emissiehandel te verlagen, zoals respectievelijk GroenLinks en SP
voorstellen. Op korte termijn leiden zulke maatregelen evenwel tot macro-economische kosten, maar op langere termijn kan het per saldo voordelig zijn omdat er
dan minder kosten hoeven te worden gemaakt voor energiebesparingen op microniveau. Maatregelen die minder ver gaan zullen vanzelfsprekend op korte termijn
tot minder economische kosten leiden, maar zullen ook minder goed slagen in
het verhogen van de energie-efficiëntie van de Nederlandse economie.

ESB 17

november 2006

585

Duurzame energie

Verkeer

Diverse partijen willen duurzame energie stimuleren. Het subsidiëren van duurzame energie, zoals windmolens of biomassa, kan een groot effect hebben op
de ontwikkeling van deze energiebronnen. Ervaringen in bijvoorbeeld Duitsland
laten zien dat het bestaan van gunstige financiële regelingen voor duurzame
energie tot een sterke groei van duurzaam opgewekte elektriciteit kan leiden
(BMWi). Ook het recente verleden in Nederland leert dat de overheid met het
aanbieden van subsidiegelden het aanbod van duurzame energie kan vergroten
(ECN). Keerzijde van subsidiereguleringen is het risico van een beperkte kosteneffectiviteit. Vanwege informatie-asymmetrie tussen overheid en aanbieders van
duurzame energie is de kans op overheidsfalen reëel, waardoor niet de meest
efficiënte techniek wordt gesubsidieerd of dat het subsidiebedrag te hoog wordt
vastgesteld waardoor er windfall profits ontstaan. Windfall profits ontstaan bijvoorbeeld als het subsidiebedrag wordt vastgesteld op het niveau van de marginale producent, waardoor inframarginale producenten daarvan profiteren.
Een efficiënt alternatief voor subsidiering is het opleggen van verplichtingen aan
producenten of handelaren om een bepaald aandeel aan duurzame energie te leveren. In combinatie met een systeem van duurzame-energiecertificaten leidt dit
tot een markt voor duurzame energie, waarbij de prijs (dat wil zeggen de extra
vergoeding bovenop de normale stroomprijs) voor duurzaam opgewekte stroom
wordt bepaald door vraag en aanbod. In landen als het Verenigd Koninkrijk,
België en Zweden en diverse staten in de VS heeft men met zo’n systeem al
ervaring. Het kan overigens efficiënt zijn de verplichting te differentiëren naar
soort duurzame energie als er voor sommige (goedkopere) bronnen aanbodrestricties gelden. Immers, zonder differentiëring zouden de aanbieders van deze
bronnen extra winsten maken zonder dat daardoor het aanbod ervan toeneemt.
Differentiëring kan verder van belang zijn als in de aanbodfunctie van duurzame
energie niet alle externe kosten, zoals aantasting van het landschap, zijn meegenomen, waardoor de aanbieders, maatschappelijk gezien, te veel produceren met
een bepaalde vorm van duurzame energie.
Concluderend, voornemens van onder meer het CDA, de SP en D66 om het
gebruik van biobrandstoffen financieel te ondersteunen zullen een lage kosten­
effectiviteit kennen. Dat geldt ook voor het plan van D66 om onder meer grootschalige toepassing van wind op zee te financieren (CPB/ECN, 2005). Het plan
van PvdA en GroenLinks om energiebedrijven (op termijn) te verplichten een
bepaald aandeel duurzame energie te leveren, is evenwel een kosteneffectieve
route.

Alle partijen zijn voor het invoeren van een kilometerheffing als middel om de files te bestrijden. Het
CDA, de PvdA, de ChristenUnie en GroenLinks willen
die heffing bovendien differentiëren naar tijd, plaats
en milieudruk, wat de kosteneffectiviteit van de
maatregel ten goede komt. Zo’n maatregel kan grote
effecten hebben op de luchtkwaliteit. Alle partijen
zijn tevens van mening dat een kilometerheffing
alleen onvoldoende is om de files te bestrijden. De
VVD wil de komende vier jaar voor twee miljard extra
investeren in nieuwe wegen en verbreding en stapeling van de bestaande wegen. Groen Links, aan de
andere kant van het spectrum, wil juist bezuinigen
op het infrastructuurfonds en drie miljard euro (dat
komt overeen met een achtste van de uitgaven uit
het infrastructuurfonds) investeren in het openbaar
vervoer. Ook de D66, SP en ChristenUnie willen
geld, zij het minder dan GroenLinks, onttrekken uit
het infrastructuurfonds ten behoeve van investeringen in het openbaar vervoer.
De SP en de PvdA willen een vorm van ‘gratis OV’
voor gepensioneerden of jonge kinderen. Voor het
milieu zijn dergelijke maatregelen weinig effectief:
tegenover minder milieuvervuiling door substitutie
(van automobiliteit naar openbaar vervoer) staat een
juist toegenomen milieudruk door de stijging in de
vervoersvraag. In Hasselt (België) waar gratis openbaar vervoer werd ingevoerd, vertwaalfvoudigde de
vraag naar openbaar vervoer. Uit enquêtes bleek dat
slechts zestien procent van de nieuwe reizigers de
auto had laten staan, 84 procent betrof dus nieuwe
vraag, voornamelijk doordat mensen de bus boven
de fiets prefereerden (TransTec, 2005).
De ChristenUnie noemt voorts de verplichte invoering van roetfilters voor dieselauto’s wat op de lange
termijn een kosteneffectieve maatregel zal zijn om
de luchtkwalititeit te verbeteren. De verhoging van
de dieselaccijns, zoals de PvdA wil, kan op korte
termijn een directe impact hebben, maar is op de
langere termijn minder effectief dan een verplichting. CDA en de PvdA willen verder hybride auto’s
en biodiesel fiscaal stimuleren, wat slechts een
marginaal effect zal hebben op de emissies van fijn
stof en wat bovendien relatief dure maatregelen zijn
om CO2-emissies te reduceren. Ook willen de SP,
GroenLinks en ChristenUnie dat de Nederlandse
overheid de EU biobrandstoffenrichtlijn overneemt,
wat evenwel geen invloed zal hebben op de luchtkwaliteit (TNO, 2004).

Kernenergie en CO2-opslag
Het bouwen van kerncentrales in plaats van nieuwe gas- of kolencentrales kan
volgens ECN/MNP de Nederlandse emissies van CO2 tegen zo’n tien euro per
ton met een kleine tien megaton per jaar verminderen (ECN/MNP, 2006). Bij
deze kosten zijn evenwel geen afvalverwerkingkosten op de langere termijn,
kosten van mogelijke ongelukken en proliferatie van kernmateriaal meegenomen. Aangezien deze kosten en risico’s vrijwel onmogelijk in een kosten-baten
analyse zijn uit te drukken, is de kosteneffectiviteit van kernenergie als optie
in het milieubeleid moeilijk te beoordelen. De keuze voor of tegen kernenergie
is daardoor uiteindelijk een politieke. CDA en VVD kiezen voor kernenergie, de
andere partijen wijzen die af.
Naast kernenergie kan CO2-opslag op termijn een strategie zijn om CO2 emissies te reduceren. ECN/MNP schatten dat op termijn, technisch gezien, zo’n
16 megaton CO2 per jaar kan worden opgeslagen (ECN/MNP, 2006). De kosten
van deze maatregel hangen sterk af van het soort van centrale en de kenmerken
van de ondergrond. Het IPCC schat de kosten op 15 tot 55 dollar per ton CO2,
wat CO2-opslag duurder maakt dan veel energiebesparingsmaatregelen. De techniek is echter nog niet operationeel en de risico’s zijn nog onvoldoende in kaart
gebracht. Het opleggen van een verplichting tot CO2-opslag bij nieuwe elektriciteitscentrales, zoals de PvdA voorstelt, is daarom geen haalbare maatregel in de
komende kabinetsperiode. Het stimuleren van verder onderzoek naar CO2-opslag,
wat het CDA voorstelt, kan op termijn wel bijdragen tot realisatie van het poten­
tieel aan CO2-opslag.

586

ESB 17

november 2006

Internationaal
De problematiek van het gebruik van fossiele energie is bij uitstek een internationaal vraagstuk. Het
belang van internationale samenwerking staat dan
ook buiten kijf. De beleidsmatige vraag is hier wat
efficiënte mogelijkheden voor Nederland zijn om
hier een bijdrage te leveren. Het ondersteunen, door
bijvoorbeeld overdracht van kennis, van opkomende
economieën als India en China met het zuiniger
maken van hun energievoorziening leidt met het-

zelfde budget tot mogelijk een beduidend groter
(mondiaal) milieueffect dan het verder verhogen van
de energie-efficiëntie in Nederland (CPB, 2001).
Harmonisatie van energieheffingen en het afschaffen van subsidies op energiegebruik binnen Europa
zullen tot gevolg hebben dat de kosten voor het realiseren van de klimaatdoelen omlaag gaan. Het verder
uitwerken van het Europese emissiehandelssysteem
zal de efficiëntie van emissiereductie nog verder verhogen. Het uitbreiden van dit handelssysteem met
bijvoorbeeld de luchtvaart is mogelijk zonder dat
de concurrentiepositie van de Europese luchtvaart­
sector daarvan nadeel ondervindt (CE, 2005).
De PvdA wil de luchtvaart binnen het emissiehandelssysteem brengen en een Europese kerosineheffing invoeren. Deze combinatie van handel en
heffing is echter niet zo efficiënt omdat een kerosineheffing de werking van emissiehandel vermindert.
Deze combinatie van emissiehandel en heffing komt
ook voor bij de ChristenUnie. De door deze partij
voorgestelde introductie van een internationale CO2belasting zal het Europese emissiehandelssysteem
minder efficiënt maken. Het voornemen van de
ChristenUnie en de SP om andere landen te ondersteunen bij emissiereductie is potentieel een kosteneffectieve invulling van het klimaatbeleid.

uitgewerkt. Met hun voorstellen voor kernenergie en versnelde investeringen in
wegen, lossen ze weliswaar bepaalde knelpunten deels op (respectievelijk CO2emissies bij elektriciteitsopwekking en congestie), maar introduceren ze eveneens nieuwe knelpunten (radio-actief afval en verslechterende luchtkwaliteit).

Conclusies
Wanneer de kosten van het niet terugdringen van de
emissies van CO2 zo hoog zijn als ze onlangs door de
adviseur van de Britse regering zijn geschat (Stern,
2006), dan zijn veel beleidsmaatregelen kosten­
effectief. Dan geldt ook: hoe meer de emissies
worden verminderd, hoe beter voor de welvaart. De
voornemens van GroenLinks scoren hier het best op,
die van VVD het minst. In het algemeen scoren de
kleinere partijen beter dan de grotere partijen.
Met name GroenLinks (drie miljard euro) maar ook
D66 (0,1 miljard euro) stellen een grootverbruikersheffing voor, wat ChristenUnie in Europees verband
wil invoeren. Daarnaast doen de SP en GroenLinks
voorstellen om het emissiehandelssysteem aan te
passen. Met deze voorstellen hebben deze partijen
de grootste kans om de ambitie van jaarlijkse twee
procent energiebesparing te realiseren. Deze partijen
kiezen er voor om hiervoor in ieder geval op korte
termijn een economische prijs te betalen. Verder zijn
GroenLinks, D66 en ChristenUnie het meest kosteneffectief op het terrein van mobiliteit door meer
te investeren in het openbaar vervoer en af te zien
van het gratis maken ervan (zoals de PvdA en de SP
willen).
Kosteneffectieve voorstellen om duurzame energie te bevorderen komen van de PvdA en vooral
GroenLinks in de vorm van verplichtingen voor energiebedrijven om minimaal een bepaald aandeel aan
duurzame energie te leveren. Voorstellen om duurzame energie te stimuleren via subsidies, zoals bij
CDA, D66 en PvdA, lopen het risico dat inefficiënte
technieken worden gesubsidieerd. De VVD, tot slot,
heeft zijn voorstellen voor het milieubeleid weinig

Literatuur:
BMWi, Bundesministerium fur Wirtschaft und Technologie.
Website www.bmwi.de.
CE (2005) Giving wings to emission trading. CE, Delft.
CPB (2001) Naar een efficiënter milieubeleid. Centraal Planbureau,
Den Haag.
CPB (2006) Keuzes in Kaart 2008-2011: Economische effecten van acht
verkiezingsprogramma’s. Centraal Planbureau, Den Haag.
CPB/ECN (2005) Windenergie op zee: een maatschappelijke kostenbatenanalyse. Centraal Planbureau, Den Haag.
ECN, website www.energie.nl.
ECN/NMP (2006) Optiedocument energie en emissies 2010/2020.
Energieonderzoek Centrum Nederland, Den Haag.
EZ (2005) Energie; Nu voor later. Ministerie van Economische
Zaken, Den Haag.
IBO (2001) Kosteneffectiviteit Energiesubsidies. Commissie
Interdepartementaal Beleidsonderzoek. Ministerie van
Financiën, Den Haag.
MNP (2005) IPCC Special Report on Carbon dioxide Capture and
Storage. Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven.
Mulder, M en M.G. Lijesen (2002) Klimaatbeleid: heffen of
handelen. ESB, 87 (4357).
Tang, P., R. de Mooij en R. Nahuis (1998),Economic evaluation of
alternative approaches for limiting the costs of unilateral regional
action to slowdown global climate change in: European Economy,
Getting environmental policy right; the rational design of European
environmental policy from an economic perspective. Europese
Commissie, Brussel.
TNO (2004) Compatibility of pure and blended biofuels with respect
to engine performance, durability and emissions: a literature review.
R. Smookers and R. Smit. Report 2Gave04.01, Nederlandse
Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek, Delft.
Stern (2006) Stern Review on the economics of climate change.
HM Treasury, Verenigd Koninkrijk.
TransTec adviseurs (2005) Benchmark OV Vlaanderen: Beleid,
cijfers, trends, analyses en succesfactoren. Amsterdam.

ESB 17

november 2006

587

Auteurs

Categorieën