Ga direct naar de content

De Nederlandse exportsterkte geclusterd

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 2 2006

nationaal

De Nederlandse
exportsterkte geclusterd
D. Jacobs en M. Lankhuizen
Jacobs is hoogleraar Strategie aan de Rijksuniversiteit
Groningen en lector aan het Amsterdam Fashion Institute.
Lankhuizen is onderzoekster bij Rand Europe (ten tijde
van het onderzoek bij Rijksuniversiteit Groningen).
dany.jacobs@rug.nl

Innovatiebeleid bouwt het beste voort op bewezen
sterkte in plaats van kopiëren van andermans successen. Na zestien jaar is Porters clustermethode opnieuw
toegepast om de Nederlandse specialisaties in kaart te
brengen.

Z

estien jaar geleden introduceerde Michael Porter zijn clus­
termethode en sindsdien is het innovatiebeleid niet meer
hetzelfde geweest. Het ging Porter erom dat landen zich meer
concentreren op waarin ze goed zijn dan dat ze elkaars successen
proberen te imiteren (zoals dikwijls het geval is in het innovatie­
beleid). Dat laatste leidt al snel tot overcapaciteit en concurrentie
op kosten in plaats van op toegevoegde waarde. Porter presen­
teerde een methode waarmee het mogelijk is op een snelle manier
geclusterde specialisatie van een land in kaart te brengen (Porter
1990). Startpunt van zijn methodologie is het berekenen van het
aandeel van een land op de wereldexportmarkt voor alle produc­
ten samen. Alle sectoren – op een laag aggregatieniveau, waar
de echte concurrentie dus plaatsvindt – waarvan het nationale
exportaandeel in de wereldhandel groter is dan dat gemiddelde,
worden als relatief succesvol beschouwd en in de analyse betrok­
ken. Het Nederlandse aandeel in de wereldexport was zowel in
1986 als 2003 ongeveer 3,8 procent. Sectoren met een wereld­
exportaandeel van meer dan 3,8 procent worden als relatief sterk
beschouwd, in de analyse betrokken en vervolgens in een schema,
Porters gestandaardiseerde clusterkaart, geplaatst (zie figuur 1).
Daardoor ontstaat krijg je al snel een eerste indruk van de rela­
tieve specialisatie van een land. Porter definieerde in die cluster­
kaart zestien clusters op drie niveaus: stroomopwaartse sectoren,
ondersteunende functies en eindverbruik. Binnen elk van deze
zestien clusters worden nog eens vier soorten sectoren onder­
scheiden: eindproducten, machines, hulpstoffen en diensten.
Figuur 1. Porters standaard clusterkaart

productgroepen met wereldexportaandeel
> gemiddelde van het land
stroomopwaartse sectoren
metalen,
materialen

computers, bosbouw
half geleiders

aardolie/
chemie

in elk cluster:
eindproducten
machines
hulpstoffen
diensen

ondersteunende functies
transport

kantoor

energie

telecom

defensie

diversen

ont spanning

gezond heid

textiel

huis/huis houden

Bron: Porter (1990)

Exportsterktes en sterke
Nederlandse clusters in 2001-2003

In 2005 hebben wij de Nederlandse ‘Porterclusters’ opnieuw
berekend op basis van de meest recente gegevens (Jacobs &
Lankhuizen; 2005). In tabel 1 presenteren wij de vijftig meest
concurrerende goederensectoren van in totaal 826 Nederlandse
succesvolle goederensectoren voor het jaar 2003, het laatste jaar
waarvoor we over goede exportstatistieken beschikten. Naast
de exportpercentages vermelden wij ook de absolute export­
waarden om een beeld te geven van het relatieve belang van de
export van een sector voor de Nederlandse economie.
Van de vijftig meest concurrerende goederensectoren
behoort ongeveer de helft tot het landbouw- & voedingsclus­
ter. Snijbloemen en bollen blijven onbedreigd nummer 1 en 2
met nog hogere wereldexportaandelen dan voorheen. Ook het
aardolie- & chemiecluster is goed vertegenwoordigd. Het eerste
hightechproduct vinden we op plaats 8 (de wafersteppers van
ASML). Ook polaroidfilm (12), fotografische platen en film
(22) en baggerschepen (47) behoren tot de exportsterktes van
Nederland. Deze resultaten vertonen sterke overeenkomsten
met vergelijkbaar onderzoek uit 1989-90 (Jacobs et al., 1990).
De Nederlandse industriële structuur is in de periode 1986-2003
dus nauwelijks veranderd. De relatieve specialisatie van landen
verandert inderdaad niet snel (Guerrieri & Tylecote, 1997: 119).

pers.
zaken

eindverbruik
voeding/
dranken

Het voordeel van Porters clusterbenadering is de standaar­
disatie, waardoor de clusters snel kunnen worden ingevuld en
internationaal met elkaar vergeleken. Het nadeel is dat deze
indeling nogal arbitrair overkomt en bovendien nogal grofmazig
is. Hoort een bepaalde productgroep bijvoorbeeld bij ‘huishou­
den’, ‘persoonlijke zaken’ of ‘ontspanning’ thuis? Bovendien zijn
deze clusters in eerste instantie niet meer dan statistische con­
structies, waarbij de hypothese is dat daarbinnen constructieve
interactie bestaat. In de loop der jaren zijn voor een aantal van
deze clusters (of onderdelen ervan) meer diepgaande studies
verricht, waarbij meer concreet is onderzocht waar wel en waar
niet reële netwerken bestaan.

Onderzoek in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit.

ESB  2-6-2006

247

nationaal

Tabel 1. Nederlands meest concurrerende goederensectoren in 2003

rang cluster

export
aandeel (%)

mln US$

snijbloemen & bloemknoppen

84.0

2815.52

H/H

bollen, knollen e.d.

83.3

799.86

V/D

Wonderoliezaad

73.8

0.28

4

V/D

ruwe olie van kokosnoten

67.6

92.78

5

P/CH

mono-, di- of trichloroacetic zuren,
hun zouten en esters

65.0

32.76

6

V/D

verse of gedroogde cashewnoten

64.1

65.49

7

V/D

foelie

61.5

2.68

8

Cp

step & repeat aligners

60.5

1567.60

9

dienstverlening de data op een gedetailleerd niveau. Daarnaast
zijn ook de reeksen voor andere landen onvolledig. Een wereld­
totaal op een laag aggregatieniveau ontbreekt hierdoor. De
‘wereld’ bestaat voor wat betreft de diensten vooralsnog uit de
som van de EU en de VS. Deze reeksen zijn relatief compleet,
maar ook hier vallen nog sectoren weg, omdat bepaalde gegevens
ontbreken. Hierdoor blijven uiteindelijk maar 31 dienstencate­
gorieën met voldoende data over. Passen we hierop de selectie­
criteria van Porter toe, dan levert dat niet meer dan de in tabel 2
genoemde tien succesvolle dienstensectoren op.

1

P

2
3

Tabel 2. De meest concurrerende dienstensectoren van Nederland

P/CH

melkzuur, zouten en esters van melkzuur

59.6

87.96

10

V/D

spruiten, vers of gekoeld

57.3

40.30

11

V/D

aardnootolie

55.8

328.46

12

O

polaroid film

55.1

246.18

1

DIV

284 zakelijke dienstverlening n.e.g.

35.6

13.280,42

rang cluster

export
aandeel (%)

mln US$

13

V/D

boter, vet en olie van cacao

54.8

567.92

2

DIV

249 dienstverlening in de bouw

19.3

3.182,07

14

V/D

nootmuskaat

54.3

11.17

3

DIV

246 post- en koeriersdiensten

14.3

370,47

15

V/D

cacaopoeder, ongezoet

54.1

534.05

4

O

12.0

383,89

16

P/CH

residu’s van aardolie of van oliën ver-
kregen uit bitumineuze mineralen n.e.g.

52.2

58.62

289 ersoonlijke, culturele en
p
recreatieve diensten n.e.g.

5

TR

206 overzees transport

11.6

7469,28

17

V/D

mosselen, levend, vers of gekoeld

50.8

121.08

6

TR

214 transport n.e.g.

9.2

4325,69

18

V/D

tong, vers, gekoeld of bevroren,
zonder lever en kuit

50.7

145.77

7

TR

211 luchtvervoer, passagier

8.9

4406,22

8

TR

212 luchtvervoer, vracht

8.6

975,38

9

Tel

247 telecommunicatiediensten

8.3

1483,66

10

DIV

272 operational leasing services

6.5

754,36

19

H/H

levende planten, stekken en scheuten;
paddestoelenmycelium

50.6

2102.46

20

V/D

afval van cacao

48.6

7.83

DIV

samengesteld papier en karton

47.4

281.29

O

fotografische platen en film

46.7

23

P/CH

cumene

42.7

136.76

24

V/D

ruwe olie van palmpitten of babassu-olie

42.5

8.14

25

V/D

haring, gepekeld

42.0

15.88

Bron: eigen berekeningen op basis van OECD-gegevens

49.54

Bron: eigen berekeningen op basis van OECD-gegevens

Dat exportsterkte niet altijd samen gaat met een groot aandeel
van de Nederlandse economie zelf, blijkt uit de laatste kolom.
Het kan dus gaan om sterkte in relatief smalle niches.
Overigens zijn deze cijfers niet helemaal goed vergelijkbaar
met die van 1986 (Jacobs et al., 1990). Indertijd werd gebruik
gemaakt van de wereldhandelsstatistieken van de UNO. Voor dit
nieuwe onderzoek bleken de exportstatistieken van de OECD
meer geschikt. Ze bevatten meer productgroepen, waaronder
ook heel wat voor dienstensectoren. In zekere mate bevatten ze
zelfs te veel productgroepen. Indachtig het principe van Porter
dat we het moeten hebben over het sectorniveau waarop de
concurrentie reëel plaatsvindt, hebben we de productgroepen
zoveel mogelijk op die wijze gedefinieerd. Concreet wil dit zeg­
gen dat we de ongeveer 5.500 productgroepen hebben terug­
gebracht tot 826. Dat is nog steeds veel meer dan de ongeveer
450 waarmee in 1989-90 is gewerkt. Daar staat tegenover dat de
OECD-­statistieken niet de gehele wereldhandel omvatten. Naar
schatting gaat het om tachtig procent van de wereldexport. We
gaan ervan uit dat in de twintig procent waarover geen cijfers
bekend zijn, Nederland een zelfde aandeel heeft, maar dit is
natuurlijk niet noodzakelijk zo.
Tabel 2 toont de meest succesvolle Nederlandse dienstensec­
toren, zoals men ziet een veel kortere lijst en dan nog voor 2001.
Wat betreft de diensten hebben we nog steeds af te rekenen met
onvolledige internationale exportstatistieken op laag aggregatie­
niveau. De OECD-database verzamelt gegevens voor in principe
109 dienstencategorieën. Voor Nederland zijn evenwel niet voor
alle categorieën data beschikbaar. Zo ontbreken voor de zakelijke
248

ESB  2-6-2006

De profilering van Nederland als distributieland wordt door
de cijfers in tabel 2 ondersteund: transport is goed vertegenwoor­
digd. Ook de bouw blijkt een internationaal concurrerende sector.
Het gaat hier wellicht niet zozeer om woningbouw (waarvoor niet
zoveel over de grens wordt gedaan) dan wel om infrastructuur­
bouw (inclusief baggerwerk). Nederlands meest concurrerende
dienstensector is de restcategorie ‘zakelijke dienstverlening n.e.g.’.
Deze omvat ondermeer transacties tussen ingezetenen en nietingezetenen, veiligheids- en onderzoeksdiensten, vertalingen,
fotografische diensten, het schoonmaken van gebouwen, onroe­
rend goed diensten aan ondernemingen en de distributie van
elektriciteit, water, gas en andere aardolieproducten.

De clusterkaart anno 2003 in
vergelijking met die van 1986

Nadat alle Nederlandse competitieve sectoren geïnventariseerd
zijn, zijn deze zo goed mogelijk ondergebracht in Porters cluster­
kaart. De resultaten hiervan zijn weergegeven in de figuur 2.
Figuur 2. Samenvattend overzicht van de clusterkaart

250

eindproduct

machines

hulpstoffen

diensten

200
150
100
50
0
m
& at
e
co me ria
bo ha m ta le
sb lfg pu len n
o e t
aa uw lei ers
rd pr de &
ol od rs
ie u
& cte
ch n
e
di mie
ve
tra rse
ns n
p
ka ort
te
nt
le
o
co e or
m ne
m rg
hu vo
un ie
isv ed
ic
es in d ati
tin g ef e
g en en
en d sie
hu ran
ish ken
ge ont oud
sp e
zo
a n
te ndh nn
i
xt
ie eid ng
pe l e sz
or
rs n
oo kl g
nl ed
ijk in
e g
za
ke
n

21
22

Bron: eigen onderzoek.

nationaal

In tabel 3 worden de 10 sterkste Porterclusters van 1986 ver­
geleken met die van 2003. Hier wordt zichtbaar dat we deze keer
met veel meer productgroepen hebben gewerkt.
Tabel 3. Sterkste Nederlandse clusters in 1986 en 2003

1986
nr.

cluster

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

voeding & dranken
aardolie/chemie
transport
metalen &
materialen
huisvest. &- houden
textiel & kleding
persoonlijke zaken
diversen
kantoor
gezondheid

2003
succesvolle nr.
productgroepen
79
50
26
24
19
15
13
11
9
8

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

cluster

succesvolle
productgroepen

voeding & dranken
aardolie & chemie
diversen
metalen &
materialen
huisvest. & -houden
ontspanning
transport
textiel & kleding
persoonlijke zaken
gezondheid

220
141
92
84
74
47
41
35
31
25

Bron: Eigen onderzoek

Uit figuur 2 en tabel 3 valt het volgende op te maken:

• ondanks het gebruik van een nieuwe, meer gedetailleerde

•

•
•
•
•

•

databron, komt in sterke mate een zelfde beeld naar voren
voor 1986 en 2003. Een industriële structuur wijzigt niet
snel;
het voedingscluster blijft het belangrijkst. Het is breed
(
­ productgroepen in alle segmenten) en diep (relatief veel
productgroepen per segment) op alle niveaus met uitzonde­
ring van de diensten. Maar dat kan liggen aan het ontbreken
van voldoende gedetailleerde data (zie boven);
het tweede belangrijkste cluster, Petroleum & Chemie, is
breed op het niveau van de eindproducten, maar telt voor het
overige niet veel concurrerende productgroepen.
het transportcluster is wellicht het meest evenwichtig samen­
gesteld, maar is in de rangorde gezakt;
computers en telecommunicatie zijn
ondervertegenwoordigd;
het aantal succesvolle productgroepen in het cluster Diversen
is sterk toegenomen, waardoor dit verzamelcluster opeens
derde wordt. Meer productgroepen (zoals veel generieke
machines en hulpstoffen die in meerdere industrieën worden
toegepast) konden niet aan één specifiek cluster worden
toebedeeld;
opvallend is dat het ontpanningscluster van de elfde naar de
zesde plaats oprukt.

een wat onsamenhangende combinatie van sectoren (voor water­
zuivering, natte bouw en transport over water zijn totaal andere
competenties vereist). Hightech systemen en –materialen zijn
ongetwijfeld ook een sterk punt van de Nederlandse economi­
sche structuur (van wafersteppers over medische systemen naar
kopieerapparaten en stemmachines), maar komt niet zo duidelijk
uit de wereldexportaandelen naar voren. Iets gemengder ligt het
bij de creatieve sectoren. Voor een deel vinden we die terug bij
de snelle opkomst van het ontspanningscluster. Voor een deel
doet zich hier een probleem voor dat al eerder is gesignaleerd ten
aanzien van het meten van de waarde van kennis in de economie.
Een klein beetje strategische kennis of een fantastisch mooi ont­
werp (denk aan het colaflesje van Alexander Samuelson) kunnen
een ontzettende grote economische impact hebben, zonder dat
dit uit statistieken helder naar voren komt. De kracht van Porters
benadering is dat ze ons soms economische sterkte toont, die
we over het hoofd dreigen te zien (bloemen, baggeren). Maar de
gewichtloze economie laat zich er moeilijk mee vangen.
De Portermethodiek blijft een onvolkomen, ruwe benadering
die kan helpen beter te begrijpen waar een land goed in is, om
dat vervolgens verder uit te bouwen. Vergelijken we onze lijst
met die van de EZ- en IP-sleutelgebieden, dan zien we dus veel
gelijkenissen. Maar wel valt bij het laatste natuurlijk het ontbre­
ken van het aardolie- & chemiecluster op. Hier wreekt zich de
bottom-up-aanpak die Innovatieplatform en het ministerie van
Economische Zaken gevolgd hebben. Na een inventarisatie van
sterke sectoren hebben zij die sectoren gevraagd met voorstellen
te komen. Het tweede belangrijkste Nederlandse cluster heeft
daarbij blijkbaar niet weten te overtuigen. n
Dany Jacobs en Maureen Lankhuizen

Literatuur
EZ (2004) Industriebrief. Hart voor de industrie. Den Haag: ministerie van
Economische Zaken.
Guerrieri, P. & A. Tylecote (1997) Interindustry Differences in Technical Change
and National Patterns of Technological Accumulation. In: C. Edquist (ed.)
Systems of Innovation. London: Pinter, 107-129.
Jacobs, D. (1999) Het Kennisoffensief. Slim Concurreren in de kenniseconomie.
Tweede druk. Alphen a/d Rijn: Samsom.
Jacobs, D. (2004) Een frisse bries in het industriebeleid, ESB, 12 november,
548-549.
Jacobs, D., P. Boekholt & W. Zegveld (1990) De economische kracht van
Nederland. Den Haag: SMO.
Jacobs, D. & M. Lankhuizen (2005) De sterke Nederlandse clusters volgens
de Porter-methodiek anno 2003. Den Haag: ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Voedselkwaliteit.
Porter, M. (1990) The Competitive Advantage of Nations. New York: Free Press.

Consequenties voor het innovatiebeleid

Sinds enkele jaren heeft het Nederlandse beleid het principe
van ‘backing winners’ (Jacobs , 1999) overgenomen, waarbij men
vooral bestaande sterkte toekomstgericht verder wil uitbouwen
in plaats van te kopiëren wat elders succesvol is en zonder dat
men daar binnenlandse sterke competenties voor heeft. In over­
eenstemming met het Innovatieplatform zijn daarbij als ‘sleutel­
gebieden’ aangewezen (EZ, 2004; Jacobs, 2004):
• Food en flowers;
• Hightechsystemen en -materialen;
• Water (van waterzuivering tot baggeren, natte bouw en
transport over water);
• Creatieve sectoren.
In onze berekening is het eerste sleutelgebied het meest her­
kenbaar. Ook voor Water valt het nodige te zeggen, al blijft dit

ESB  2-6-2006

249

Auteurs