Ga direct naar de content

Concurrentie en effici?tie van levensverzekeraars

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 29 2005

verzekeringen

Concurrentie en efficiëntie
van levensverzekeraars
J.A. Bikker en M. van Leuvensteijn
De auteurs zijn respectievelijk werkzaam bij de Divisie Toezicht
Beleid, Afdeling Strategie van De Nederlandsche Bank en bij
het Centraal Planbureau.
j.a.bikker@dnb.nl

Indicatoren van concurrentie en efficiëntie van de markt van
levensverzekeringen suggereren dat er op deelmarkten ruimte is voor efficiëntieverbetering. Verdere consolidering en
kostenbesparingen kunnen worden verwacht.

e levensverzekeringsmarkt is in beweging. Door het wegvallen van grote beleggingswinsten en de toegenomen
nadruk op shareholder value staan spelers in de Nederlandse verzekeringsmarkt nu onder grote druk om hun kosten te reduceren. Ook toenemende prijstransparantie door internet draagt
daaraan bij. Eén van de manieren om kosten te reduceren is
schaalvergroting. Recent hebben Achmea en Interpolis aangekondigd om deze reden te fuseren. Dit betekent een aanzienlijke
verandering van de marktstructuur: door de fusie ontstaat een
gapend gat tussen de ‘grote vier’ en de rest van de sector.

D

Tabel 1. Kerngetallen, 2003, in miljarden euro’s

totale activa
beleggingen voor risico van polishouders
verzekerd kapitaal
verzekerde jaarlijkse rente
aantal polissen (in miljoenen)

per jaar
premies, totaal
waarvan eenmalige premies
bedrijfskosten, totaal
waarvan acquisitiekosten
winstdelingen en kortingen
winst voor belasting

238,2
76,8
569,9
33,1
41,0
24,1
11,2
3,2
1,8
2,7
3,2

die meestal een levensduur van decennia hebben. Twijfel over
toekomstige uitkeringen zou de bedrijfstak ernstig ondermijnen. Weliswaar kent de branche een vangnetregeling om een
levensverzekeraar die failliet dreigt te gaan te redden, maar het
daarvoor beschikbare bedrag is beperkt en mogelijk onvoldoende voor een van de tien grootste verzekeraars. Zonder voldoende
winstgevendheid is het de vraag of verzekeraars ongunstige ontwikkelingen, zoals een alsmaar dalende lange rente, het hoofd
kunnen bieden. Er is kennelijk sprake van een complexe afweging sprake: zeer intensieve concurrentie zou wel consumentenvoordeel op de korte termijn kunnen brengen in de vorm van
lagere premies, maar heeft op de lange termijn mogelijk het
nadeel van meer risico. De kans dat een levensverzekeraar failliet
gaat, lijkt in de praktijk zeer beperkt te zijn. De afgelopen twintig jaar is dit in Nederland maar één keer voorgekomen. Tegen
deze achtergrond lijkt het zinvol te kijken naar de concurrentie
en efficiëntie op deze markt.
In de wetenschappelijke literatuur is weinig tot niets geschreven over concurrentie en efficiëntie van Nederlandse levensverzekeraars. Dit artikel tracht die lacune te vullen door allereerst
in te gaan op de structuur van de Nederlandse levensverzekeringsmarkt en vervolgens door een aantal indicatoren van concurrentie te schatten.

Bron: DNB en Financiële gegevens verzekeraars 2003, PVK

De markt voor levensverzekeringen is een belangrijke sector
van de economie met in 2003 een omzet in termen van jaarlijkse
premies van € 24 miljard, een belegd vermogen van € 238 miljard en een verzekerd bedrag van € 900 miljard (zie tabel 1). De
jaarlijkse premies bedragen in procenten van het bruto binnenlands product 5,4%, net iets hoger dan het Europese gemiddelde
van 5,1 (zie tabel 2). Daarnaast heeft deze markt een belangrijke
functie voor consumenten door producten zoals het verzekeringsdeel van spaarhypotheken, overlijdensrisicoverzekeringen
en pensioenvoorzieningen, waaronder lijfrenten. Kortom de
financiële planning van veel huishoudens is afhankelijk van het
goed functioneren van deze markt.
Concurrentie en efficiëntie op deze markt zijn daarom van
groot belang voor deze groep, omdat ze kunnen bijdragen aan
lagere prijzen en betere service. Daar tegenover staat dat consumenten ook groot belang hebben bij blijvende financiële
gezondheid van de verzekeraars. Verzekeraars beheren grote
bedragen voor de consumenten in het kader van verzekeringen
326

ESB 29-07-2005

Tabel 2. Internationale vergelijking marktstructuur levensverzekeraars, 2002

marktaandeel
5 grootste
bedrijven
in %

premies
in %
bbp

kostenpremie
ratio
in %

distributie via
tussenpersonen
in %

België

73,3

5,5

8,1

27,3

Duitsland

32,4

3,1

16,1

–

Denemarken

57,6

4,8

6,5

–

Finland

89,8

6,9

3,5

–

Frankrijk

57,1

5,6

8,0

17,0

Italië

52,9

4,4

7,2

20,5

Nederland

60,8

5,4

13,2

57,0

Spanje

44,7

3,8

3,7

22,6

VK

46,1

9,9

12,2

64,3

Zweden

74,1

4,6

7,5

19,0

Zwitserland

81,5

8,3

–

(13,0)

Europa

49,2

5,1

10,4

Bron: European Insurance in figures, 2004, Comité Européen des
Assurances

–

verzekeringen

Structuur van de
levensverzekeringsmarkt
De Nederlandse markt kent vergeleken met de ons omringende landen veel aanbieders. In Nederland zijn rond de negentig levensverzekeraars actief, wat veel is voor een dergelijke kleine markt. Een deel daarvan is onderdeel van een groter concern
en is dus niet volledig onafhankelijk. Hoewel de grootste verzekeraar in 2003 met 24% een fors marktaandeel had en de grootste vijf met 64% ook beduidend groot zijn (tabel 3), is de markt
vergeleken met de meeste andere Europese landen van vergelijkbare grootte niet overmatig geconcentreerd (tabel 2). Tevens treden regelmatig nieuwe verzekeraars toe tot deze markt, vooral
uit het buitenland. Dit suggereert dat aan de aanbodkant van
deze markt in redelijke mate aan twee belangrijke voorwaarden
voor voldoende concurrentie is voldaan.
Tabel 3. Marktaandelen van de zeven grootste levensverzekeraars, op
basis van bruto premies, 2003, in procenten

leven

totaal

Nationale Nederlanden (ING)

23,7

16,2

Aegon

12,9

8,2

Fortis

11,2

11,3

Delta Lloyd Groep

8,3

8,1

Interpolis (Rabobank)

8,1

7,0

Achmea (Eureko)

6,9

10,4

SNS Reaal

5,9

4,1

Bron: PVK, Financiële gegevens verzekeraars 2003

Door factoren aan de vraagzijde van de markt is de situatie
echter minder gunstig voor concurrentie. De markt voor levensverzekeringen is namelijk weinig transparant. Voor een deel van
de consumenten zijn de aangeboden producten ingewikkeld: ze
kunnen kwaliteit en prijs moeilijk beoordelen en vergelijken. Op
zich helpen de Consumentenbond, diverse internetsites en bladen
zoals Money view consumenten in toenemende mate door prijzen
van kernproducten te vergelijken. Dit is voor een kwart van de
consumenten voldoende om zelf direct writing verzekeringen af te
sluiten. Bijna zestig procent van de consumenten voelt zich echter
onvoldoende competent op dit gebied of kiest voor gemak en
schakelt daarvoor een tussenpersoon in.1 In de meeste andere
Europese landen is het aandeel van tussenpersonen overigens lang
niet zo hoog (tabel 2). Recent onderzoek zet ernstige vraagtekens
bij het functioneren van de markt voor financieel advies.
Daarnaast heeft de consument weinig andere mogelijkheden
om voor zijn oude dag te sparen. Producten zoals sparen zijn
een onaantrekkelijk alternatief, doordat zij het verzekeringselement missen of een minder aantrekkelijke fiscale status hebben.
Ten slotte kent deze markt hoge afkoopkosten, omdat veel
kosten worden gemaakt bij het afsluiten, terwijl bij een te korte
looptijd ook de fiscale voorwaarden vervallen. Hierdoor wordt
verandering van verzekeraar bijna onmogelijk gemaakt. Deze
beperkingen onderstrepen het belang van nader onderzoek naar
concurrentie op de markt van levensverzekeraars.

Empirisch onderzoek naar concurrentie
Het meten van concurrentie in de levensverzekeringenmarkt
is moeilijk. Concurrentie kan niet direct worden waargenomen.
Door gebrek aan voldoende gegevens van onder meer input- en
productprijzen en omzet van producten kunnen ook bekende
maatstaven van concurrentie, zoals de prijs-kostenmarge, niet

worden berekend. Daarom zal ons onderzoek naar concurrentie
tussen levensverzekeraars bestaan uit het berekenen van indirecte maatstaven van concurrentie. Daarbij komt dat we geen
onderscheid kunnen maken tussen deelmarkten voor verschillende producten en verkoopkanalen, omdat gegevens daarover
ontbreken. De uitkomsten hebben betrekking op de gehele
markt van levensverzekeraars en verzekeringstussenpersonen
over de jaren 1995-2003. Het zijn dus gemiddelde uitkomsten.
Als een deelmarkt, zoals bijvoorbeeld die van collectieve contracten en pensioenen, meer dan gemiddeld concurrerend zijn, dan
zijn er andere deelmarkten die beneden dat gemiddelde liggen.

Winstgevendheid
De eerste indirecte maatstaf voor concurrentie is de winstgevendheid van de sector. Het achterliggende idee is dat in een
concurrerende markt geen supernormale winsten worden
gemaakt. Omdat het moeilijk te bepalen is wat een normale
winst inhoudt, vergelijken we hier de winstmarge over de tijd en
met andere landen. Tabel 4 toont de gemiddelde winst voor
belastingen als aandeel in de jaarlijks ontvangen premie voor
een aantal landen en voor een aantal jaren. Voor de internationale vergelijking gebruiken wij ISIS-gegevens van verzekeraars
die hun winst zowel uit eigen land als uit het buitenland halen.
Daarnaast hebben we van DNB afkomstige gegevens van de
binnenlandse winst van verzekeraars in Nederland.2 Over dergelijke binnenlandse cijfers voor andere landen beschikken we
niet. Internationale vergelijkingen zijn lastig te maken door verschillen in wetgeving, belastingheffing, jaarverslagregels en vele
andere omstandigheden. Niettemin valt op dat de winstmarges
van Nederlandse bedrijven beduidend hoger zijn dan die in de
andere EU-landen, met uitzondering van 2002. Dit geldt zowel
voor de wereldwijd behaalde winsten als voor de alleen in
Nederland behaalde winsten (tabel 4).
Tabel 4. Gemiddelde winstmarges levensverzekeraars, 1996-2003,
in procenten

Duitsland

Frankrijk

1996

2,3

12,9

1997

2,6

6,3

1998

2,9

5,6

1999

3,0

5,8

2000

2,0

2001

Italië

VK

Nederland

Nederland

–

4,2

10,2

8,1

7,2

4,9

8,1

7,3

5,3

5,1

10,0

6,6

4,2

3,9

12,6

7,1

6,9

6,1

3,1

12,0

7,3

1,3

6,2

4,7

2,4

10,9

6,8

2002

1,6

2,1

2,8

1,0

2,2

3,2

2003

–

–

–

–

–

8,9

Bron: ISIS (kolom 1-5), DNB (laatste kolom)

Deze cijfers weerspiegelen grotendeels het recente verleden,
omdat winst wordt gemaakt op de bestaande verzekeringsportefeuille en niet alleen op nieuw gesloten polissen.3 Zij suggereren
dat de concurrentie in Nederland in het recente verleden gering
is geweest. Er zijn echter aanwijzingen dat de winstmarges van
de binnenlandse productie in de afgelopen jaren sterk zijn afgenomen. Het is dan waarschijnlijk dat de concurrentie inmiddels
is toegenomen.

1 De rest sluit af via bank of postkantoor.
2 Verzekeraars in Nederland omvatten ook dochters van buitenlandse
verzekeraars.

ESB 29-07-2005

327

verzekeringen

Schaalvoordelen
De tweede maatstaf is de mate waarin schaalvoordelen worden benut. Schaalvoordelen zijn groter naarmate de productiekosten per eenheid afnemen met de productieomvang. De mate
waarin schaalvoordelen worden benut, geeft tevens de graad van
concurrentie aan. Immers onder normale omstandigheden mag
worden verwacht dat in een markt met sterke concurrentie
bedrijven gedwongen worden hun potentiële schaalefficiëntie te
benutten om de gemiddelde kosten voldoende laag te houden.4
Waar nodig zullen bedrijven samengaan om dat te bereiken.
Levensverzekeraars laten kansen om kosten te reduceren
onbenut. Uit onze analyse blijkt dat voor de Nederlandse levensverzekeraars gemiddelde schaalvoordelen optreden van 21%
(Bikker & Van Leuvensteijn, 2005). Bij verdubbeling van de productie is de kostprijs van deze extra productie eenvijfde lager. Bij
het kwart kleinste bedrijven bedragen de potentiële schaalvoordelen zelfs 42%, terwijl voor het kwart grootste bedrijven nog
steeds schaalvoordelen optreden van 10%. Dit zijn onbenutte
kansen om de kosten te drukken en dat is een indicatie dat de
concurrentie enigszins beperkt is. Schaalvoordelen van levensverzekeraars in sommige andere landen zijn kleiner dan die van
Nederlandse bedrijven. Zo zouden schaalvoordelen voor levensverzekeraars in Frankrijk 15% bedragen. In de VS variëren de
schaalvoordelen met de grootte van verzekeraars van 4% tot
27%. Deze waarden zijn kleiner dan die van Nederlandse bedrijven (Bikker & Van Leuvensteijn, 2005). Bos en Kolari (2005)
vinden voor Nederlandse banken potentiële schaalvoordelen
van slechts 10%. De bankenmarkt is inmiddels dan ook veel
meer geconsolideerd.
Met behulp van het geschatte model kan ook het optimale
productievolume van levensverzekeraars worden bepaald. Deze
blijkt veel groter te zijn dan dat van alle bestaande levensverzekeraars. Dit suggereert dat consolidatie in de Nederlandse markt
nog maar in haar kinderschoenen staat. Net als bij banken heeft
de optimale schaalgrootte de neiging toe te nemen onder
invloed van technische vooruitgang en ontwikkelingen als nieuwe regelgeving voor jaarverslaggeving en toezicht. Een en ander
maakt verdere consolidatie in de toekomst waarschijnlijk, zeker
als de concurrentiedruk zou toenemen.

X-efficiëntie
De derde indirecte indicator van concurrentie is X-efficiëntie. X-efficiëntie weerspiegelt het managementvermogen om de
productiekosten omlaag te brengen gegeven het productievolume en de inputprijzen. In meer technische zin is de X-efficiëntie
van bedrijf i het verschil in kosten tussen firma i en de best
presterende concurrent van vergelijkbare grootte en met soortgelijke inputprijzen. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat
sterke concurrentie verzekeringsbedrijven zou dwingen hun Xinefficiëntie te verminderen. Hoewel deze methode veel wordt
toegepast, ook op financiële instellingen, moet het voorbehoud
worden gemaakt dat inefficiëntie wordt overschat als meetfouten worden gemaakt met betrekking tot inputprijzen en productieomvang en -samenstelling.
De X-inefficiëntie bij Nederlandse levensverzekeraars kan
substantieel worden genoemd en blijkt gemiddeld 28% te zijn.
Tot ruim een kwart van de kosten zou bespaard kunnen worden
als managers ‘gelukkiger’ keuzen zouden maken met betrekking
tot samenstelling van de producten en de wijze waarop ze worden geproduceerd. Dit lijkt een hoog percentage, dat niet ver328

ESB 29-07-2005

wacht wordt in een zeer concurrerende markt. Voor de beoordeling van deze inefficiëntie is het goed te vergelijken met andere
landen en sectoren. Schattingen van X-inefficiëntie in
Duitsland, het VK en de VS leveren percentages op van 10% tot
65%, dus veelal wat boven het Nederlandse niveau van 28%
(Bikker et al, 2005).5 Inefficiëntie van banken bedraagt volgens
de literatuur rond de twintig procent. Bikker (2004) rapporteert
gemiddelde X-inefficiëntie van Nederlandse banken in 1997 van
26%. Kennelijk wijkt de inefficiëntie van verzekeraars niet echt
af van die van andere financiële instellingen. Ten slotte zijn de
inefficiënties ook berekend voor de diverse grootteklassen. De
inefficiëntie is – in lijn met wat verwacht mocht worden –
gemiddeld wat minder bij de kleinste bedrijven, waar de organisatie minder complex is en gemakkelijker te managen. Dit
nemen we ook bij banken waar. De inefficiëntie is ook wat kleiner bij de allergrootste verzekeraars die op meer concurrerende
markten opereren zoals die van collectieve verzekeringen (zoals
pensioenen) en op internationale markten. Ook dit is een plausibele uitkomst.

Boone-indicator
De laatste indirecte maatstaf van concurrentie is de recent
ontwikkelde Boone-indicator (Boone, 2001). Deze is gebaseerd
op een model dat de invloed van efficiëntie van bedrijven op
hun winst beschrijft. Meer efficiënte bedrijven, zo wordt aangenomen, hebben een groter marktaandeel veroverd en maken
meer winst. Het idee achter de Boone-indicator is dat dit verband tussen efficiëntie en winst sterker is naarmate een markt
meer concurrerend is. In de praktijk wordt efficiëntie benaderd
met marginale kosten: hoe lager de kosten, hoe hoger de efficiëntie. De Boone-indicator is de geschatte (negatieve) coëfficiënt van marginale kosten in het model van de winst. Hoe
negatiever de Boone-indicator, des te sterker de concurrentie.
De geschatte Boone-indicator van de levensverzekeringsmarkt gedurende de onderzochte jaren is gemiddeld -0,5.
Schattingen van vergelijkbare takken van de dienstensector
komen gemiddeld uit op -2,5.6 Kennelijk is de concurrentie op
de markt van levensverzekeringen beduidend geringer dan die
in andere dienstensectoren. Hoewel zulke vergelijkingen over
verschillende bedrijfstakken goed mogelijk zijn, dient veiligheidshalve enig voorbehoud te worden gemaakt, omdat er in
beperkte mate sprake kan zijn van meetfouten.
De Boone-indicator geeft verder aan dat de mate van concurrentie over tijd weinig verandert. Het verband tussen winst
en efficiëntie blijkt bij levensverzekeraars over tijd iets af te
nemen (zie figuur 1).
Net als de eerder besproken winstmarge weerspiegelt de
Boone-indicator vooral het (recente) verleden. Dit probleem
3 Dit beïnvloedt de internationale vergelijking overigens niet, omdat deze
tekortkoming voor alle landen geldt.
4 Deze interpretatie zou anders zijn in een markt met slechts enkele bedrijven.
De interpretatie zou tevens veranderen indien veel nieuwe toetreders voorkomen, die gedurende hun opmars te kampen zouden hebben met ongunstige schaalvoordelen.
5 Tabel 2 toont nog een andere manier om te vergelijken met andere Europese
landen, namelijk door de kosten als percentage van de premie te vergelijken.
Deze blijken in Nederland vrij hoog te zijn.
6 Vergelijkbare schattingen van een andere financiële sector zoals banken zijn
(nog) niet voorhanden. In de winst van levensverzekeraars zitten ook beleggingswinsten. Schattingen zonder deze beleggingswinst komen ook uit op
een Boone-indicator van -0,8.

verzekeringen

Figuur 1. Effect van efficiëntie op winsten bij levensverzekeraars
0,2

elasticiteit

0
-0,2
-0,4
-0,6
-0,8
1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

Bron: Bikker en Van Leuvensteijn (2005)

neemt sterk af als we de Boone-indicator baseren op marktaandelen. Marktaandelen zijn berekend op grond van premies en
deze zijn gemiddeld voor circa 55 procent afkomstig van nieuwe
polissen. Het verband tussen marktaandelen en efficiëntie wijst
op toenemende concurrentie tot 2000 en op afnemende concurrentie daarna (zie figuur 2). Het jaar 2000 was het laatste waarin
royale fiscale aftrek voor lijfrenten was toegestaan. In 2000 en de
jaren daaraan voorafgaand vochten verzekeraars hard om
marktaandeel. De winstmarges op lijfrenten waren in deze jaren
zeer gering en zijn in de navolgende jaren wat hersteld.

meer risico’s op onvoldoende solvabele levensverzekeraars op de
lange termijn anderzijds. Verder moet worden bedacht dat deze
analyses betrekking hebben op het geaggregeerde niveau en dat
ze dus het gemiddelde gedrag op deze markt weergeven.
Eventuele maatregelen zouden dan ook alleen betrekking kunnen hebben op deelmarkten of distributiekanalen waarvan kan
worden aangetoond dat hun functioneren kan worden verbeterd. Er zijn bijvoorbeeld duidelijke aanwijzigen dat de deelmarkt van verkoop via assurantietussenpersonen onvoldoende
transparant is. Overigens stelt de Wet Financiële Dienstverlening
binnenkort (naar verwachting het laatste kwartaal van november 2005) hogere eisen aan tussenpersonen.
Het is evident dat vermindering van inefficiëntie voordeel
zou inhouden, waarvan alle partijen kunnen profiteren. Dit
geldt zowel voor X-inefficiëntie als voor schaalinefficiëntie.
Ontwikkelingen in de informatietechnologie maken verdere
efficiëntieverbetering mogelijk. In dit kader komen grote
kostenbesparende saneringen zoals recent aangekondigd bij
Nationale Nederlanden en Fortis niet onverwacht. Het in dit
artikel aangehaalde empirische onderzoek suggereert dat consolidatie substantiële kostenbesparing met zich mee zou brengen.
Een vergelijking met andere landen laat zien dat het aantal
levensverzekeraars elders veelal lager ligt, vooral in relatie tot de
omvang van de markt. â– 
Jaap Bikker en Michiel van Leuvensteijn

Figuur 2. Effect van efficiëntie op marktaandelen bij levensverzekeraars
0

Literatuur

elasticiteit

-0.2

-0.4

-0.6
1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

Bikker, J.A. (2004) Competition and efficiency in a unified European banking
market. Cheltenham: Edward Elgar.
Bikker J.A., J.W.B. Bos & L.G. Goldberg (2005) The economic relevance of
efficiency and productivity: evidence from the European insurance industry.
Mimeo, Amsterdam: DNB.
Bikker, J.A. & M. van Leuvensteijn (2005) An exploration into competition and
efficiency in the Dutch life insurance industry. DNB Working Paper, 47.
Boone, J. (2001) Intensity of competition and the incentive to innovate.
International Journal of Industrial Organization, 19, 705-726.
Bos, J.W.B. & J.W. Kolari (2005) Large bank efficiency in Europe and the United
States: are there economic motivations for geographic expansion in financial
services? Journal of Business, 78, 5, 1-38.

Bron: Bikker en Van Leuvensteijn (2005)

Conclusie
De levensverzekeringsmarkt kent enkele structurele kenmerken die bijdragen aan beperking van de concurrentie.
Ondoorzichtigheid van de markt vermindert voor veel consumenten de mogelijkheid om de beste keuze te maken. Verder
zijn er aanwijzingen dat de markt van verzekeringstussenpersonen onvoldoende functioneert.
Onze analyse presenteert een aantal empirische indicatoren
die inderdaad allen wijzen op minder sterke concurrentie: grote
schaalvoordelen, behoorlijke X-inefficiënties en lage concurrentie volgens de Boone-indicator in vergelijking met andere dienstensectoren. Ook hogere winsten van Nederlandse verzekeraars
vergeleken met hun buitenlandse collega’s kunnen duiden op
minder concurrentie in Nederland, maar deze indicator weerspiegelt hoofdzakelijk het verleden. Bij de overweging of maatregelen nodig zouden zijn om de concurrentie op de markt van
levensverzekeraars te bevorderen, moet rekening worden gehouden met de complexe afweging tussen meer concurrentie en
lagere premies op de korte termijn enerzijds en het nadeel van

ESB 29-07-2005

329

Auteurs