Ga direct naar de content

Wie vertrouwt de werknemer zijn pensioengeld toe?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 11 2005

Wie vertrouwt de werknemer zijn pensioengeld toe?
Aute ur(s ):
H.P. van Dalen en K. Henkens (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (nidi) in Den Haag. Van Dalen is tevens verb onden aan het
seor-ecri van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Met dank aan Lans Bovenb erg voor commentaar op een eerdere versie. dalen@nidi.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4453, pagina 58, 11 februari 2005 (datum)
Rubrie k :
Pensioenen
Tre fw oord(e n):
pensioenfondsen, genieten, veel, vertrouw en, meer, dan, de, overheid, of, verzekeraars., desondanks, blijkt, een, derde, van, de, deelnemers, bij,
zijn, pensioenfonds, w eg, te, w illen, indien, de, markt, voor, pensioenen, vrijgegeven, zou, w orden., intergenerationele, spanningen, verklaren, deze,
beslissing, maar, in, beperkte, mate.

Sinds de sluipende beurskrach vanaf 2000 zijn de pensioenfondsen in een situatie van (dreigende) onderdekking geraakt. Dit heeft tot
herstelmaatregelen geleid, zoals een beperking van de indexatie, verhoging van de pensioenafdrachten en de overschakeling van een
eindloonsysteem naar een middelloonsysteem. Ondertussen heeft de regering structurele hervormingen in de sociale zekerheid
aangekondigd. In dit klimaat kunnen spanningen tussen generaties op scherp komen te staan, omdat de maatregelen de ene generatie
harder kunnen treffen dan de andere. Die spanning tussen generaties lijkt bijvoorbeeld te ontstaan in de financiering van de aow.
Jongeren hebben er weinig vertrouwen in dat de aow in dezelfde vorm overeind blijft en schatten de kans op ingrepen veel hoger in dan
ouderen (Van Dalen & Henkens, 2004). Voor de financiering van aanvullende pensioenen ligt het gevaar van intergenerationele
spanningen eveneens op de loer. Bij ongewijzigd beleid komt een steeds grotere druk binnen pensioenfondsen op de
betalingsbereidheid van jongeren te liggen (Knaap et al., 2003).
Intergenerationele spanning kan bij met name jongere generaties leiden tot de wens om zich te onttrekken aan het op solidariteit
gebaseerde pensioensysteem. tabel 1 Mensen krijgen hiertoe de mogelijkheid indien een gelijk speelveld wordt gecreerd waarop
pensioenfondsen onderling kunnen concurreren en verzekeraars pensioenproducten mogen aanbieden. Bij een overgang naar een gelijk
speelveld wordt de vraag actueel of werknemers in groten getale overstappen van pensioenfondsen naar verzekeringsbedrijven en welke
groepen hierin eventueel ge»nteresseerd zijn. Deze vraag is van belang omdat een averechtse selectie van ‘overstappers’ de solidariteit
kan ondermijnen.

Tabel 1. Mate van vertrouwen in beheerders van pensioengeldena, 2004, in procenten
Geen
Vertrouwen
pensioenfondsen
jongere werknemersb
3,0
oudere werknemersb
2,8
gepensioneerden
1,4
totale bevolking
3,0
overheid
jongere werknemers
6,8
oudere werknemers
7,2
gepensioneerden
3,7
totale bevolking
6,5
bank- en verzekeringsbedrijven
jonge werknemers
5,8
oude werknemers
8,3
gepensioneerden
9,0
totale bevolking
6,8

weinig
vertrouwen

neutraal

16,7
11,3
7,5
13,2

33,6
22,6
23,0
31,1

25,1
23,9
16,6
22,7

39,0
46,8
41,7
39,8

32,6
33,5
31,3
34,2

24,2
23,0
25,3
22,7

enig
vertrouwen

7,6
16,5
26,4
12,9

31,2
28,8
33,8
29,7

36,0
35,7
32,1
38,7

4,3
6,7
14,6
6,9

29,3
27,5
24,0
25,9

veel
vertrouwen

4,7
5,5
9,6
5,8

a De vraag gesteld aan respondenten luidde: ‘In hoeverre vertrouwt u de onderstaande instanties in het garanderen van een goed
pensioen?’
b ‘Jonge’ en ‘oude’ werknemers betreffen respectievelijk 15- tot en met 44-jarige en 45- tot en met 64-jarige werknemers in loondienst.
Bron: nidi; december 2004; N=2069

Wie heeft vertrouwen?
“Het fundament waarop ons pensioenstelsel is gebouwd heet vertrouwen. Vertrouwen gestoeld op de zekerheid dat de
pensioenfondsen onder alle omstandigheden kunnen nakomen wat zij aan deelnemers beloven”. 1 Met die woorden benoemde
staatssecretaris Rutte de kern van het pensioenbeleid en de reden waarom de Pensioen- en Verzekeringskamer zo strikt toeziet op
naleving van de dekkingsgraad van pensioenfondsen. In dat licht is het relevant om te weten in welke mate pensioenfondsen nog het
vertrouwen genieten van de deelnemers die verplicht voor hun pensioen sparen via pensioenfondsen.

Enqu•te
In een in december 2004 gehouden enqu•te onder een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking hebben wij de vraag
voorgelegd in welke mate men drie typen pensioeninstanties – pensioenfondsen, de overheid en het bank- en verzekeringswezen vertrouwt in het garanderen van een goed pensioen. Tabel 1 laat zien dat de pensioenfondsen overduidelijk het vertrouwen genieten van
de bevolking: ruim vijftig procent heeft enig tot veel vertrouwen in de pensioenfondsen, terwijl de overheid en de verzekeraars op 35
procent vertrouwen kunnen rekenen. Slechts 16 procent van de werknemers wantrouwt de pensioenfondsen, terwijl ten aanzien van de
overheid en verzekeraars het wantrouwen veel hoger is.
In tabel 1 staan de resultaten ook gepresenteerd voor verschillende groepen pensioendeelnemers. Uit deze tabel blijkt dat jongere
werknemers minder vertrouwen hebben in pensioenfondsen dan oudere werknemers. Omdat een nulmeting ontbreekt, is het niet duidelijk
of die spanningen tussen generaties zijn toegenomen over de tijd. De intergenerationele spanningen zijn nog niet zo groot dat jongere
werknemers hun vertrouwen in pensioenfondsen opzeggen: pensioenfondsen hebben nog altijd de voorkeur boven de andere mogelijke
pensioenbeheerders. Het leeftijdseffect onder werknemers speelt overigens bij de overheid een minder grote rol en bij verzekeraars is het
effect nagenoeg afwezig. De prijs van intergenerationele solidariteit komt bij pensioenfondsen blijkbaar duidelijker naar voren dan bij de
overheid of verzekeraars.
Solidariteit en transparantie
Op basis van de enqu•tegegevens is het moeilijk een verklaring te geven voor het verschil in vertrouwen tussen de drie mogelijke
pensioenbeheerders. Toch zijn er enkele voor- en nadelen van deze partijen te noemen. Een voor de hand liggende reden waarom
verzekeraars weinig vertrouwen genieten, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat pensioenfondsen uitdrukkelijk zijn gebaseerd op
solidariteit van deelnemers en dat de beleggingswinst ten goede komt aan deelnemers (vergelijk Bovenberg en Gradus, 2001).
Verzekeraars hebben daarentegen een winstoogmerk. Dat laatste hoeft niet noodzakelijk een bezwaar te zijn zolang verzekeraars efficinter
werken dan pensioenfondsen en transparantie bieden in product en verantwoording. Financile producten vallen echter niet of nauwelijks
te doorgronden of te vergelijken en het advies van intermediairs wordt sterk gewantrouwd. Financieel adviseurs bungelen niet voor niets
in de beroepshirarchie van vertrouwen tussen taxichauffeurs en autoverkopers. 2 Het geringe inzicht in kostenstructuren van
koopsommen of andere spaar- dan wel pensioenproducten en de band tussen verzekeraars en tussen-personen zijn duidelijk aanwijsbare
redenen dat de beroepsgroep als geheel kampt met een geloofwaardigheidsprobleem (Boot, 2000).
Eenzelfde redenering zou men ook kunnen opzetten voor de overheid omdat een overheid door haar wisselende samenstelling over de
tijd misbruik zou kunnen maken om beleggingswinsten af te romen via belastingen. De ruimte voor beroving (hold-up) ondergraaft de
geloofwaardigheid van de overheid en ook de gemiddelde politicus kan op niet veel vertrouwen van de Nederlandse burger rekenen.
Daarnaast ziet de burger hoe de overheid wisselend omspringt met beloftes over de aow.
Het berovingsprobleem speelt ook bij pensioenfondsen. Het is echter de vraag of het probleem zich hier vaker of in heviger mate
voordoet dan bij de overheid. Pensioenfondsen hebben in vergelijking met de overheid in theorie een stabielere bestuursstructuur en
een doelstelling die eenduidiger is. Dit neemt niet weg dat ook pensioenfondsen tussentijdse aanpassingen maken die
herverdelingseffecten hebben of dat pensioenfondsen zich niet aan hun belangrijkste taken wijden. 3
De roep vanuit de politiek en uit academische kringen om pension fund governance is dan ook niet zo vreemd. In de besturen van
bedrijfspensioenfondsen is de financile expertise vaak niet hoog. Zoals een adviseur van de commissie Staatsen stelde “het wemelt [in
pensioenbesturen] van de personen die zich bezighouden met de sociale verhoudingen” en niet zozeer met de uitvoering van een van
de belangrijkste taken van een pensioenfonds: optimaal beleggen van pensioenpremies. 4 Naar de reden dat mensen pensioenfondsen
toch meer waarderen dan de andere partijen blijft het gissen, maar het is aannemelijk dat zij aspecten van solidariteit en transparantie
beter geregeld zien bij pensioenfondsen dan bij de overheid of verzekeraars.
Averechtse selectie van ‘uitstappers’?
Wat gebeurt er als er een gelijk speelveld wordt gecreerd op de markt voor pensioenen? Blijft iedereen bij zijn pensioenfonds of gaan
veel deelnemers op zoek naar een andere ‘verzekeraar’ en treedt er selectie van groepen op? De lakmoesproef van een averechtse selectie
wordt veelal genomen aan de hand van gebleken voorkeuren inzake (pensioen)verzekeringscontracten (vergelijk Finkelstein en Poterba,
2004). In geval van verplichte pensioencontracten – een oplossing om averechtse selectie tegen te gaan – valt er niet veel informatie te
destilleren uit de Nederlandse praktijk. Een alternatieve mogelijkheid is om via experimenten of enqu•tes erachter te komen of er krachten
zijn die maken dat pensioenfondsen met een leegloop te maken krijgen zodra de verplichting wordt opgeheven. Voor dit onderzoek
hebben wij werknemers in loondienst de vraag voorgelegd wat zij zouden doen indien zij de mogelijkheid krijgen uit het pensioenfonds
van hun werkgever te stappen. tabel 2

Tabel 2. Maken werknemers gebruik van de optie om uit hun pensioenfonds te stappen?a
Geen
weinig
neutraal
antwoordmogelijkheden
nee, niet uit het pensioenfonds stappen
wel uitstappen, maar de (vrijkomende) premies zelf sparen
voor de oude dag
wel uitstappen, maar de (vrijkomende) premies volledig
besteden
wel uitstappen en klein gedeelte van de (vrijkomende)
premies besteden
wel uitstappen en het grootste gedeelte van de (vrijkomende) premies besteden
totaal

enig

veel
percentage
67,6
23,8
1,2
6,4
1,1
100,0

a De vraag luidde als volgt: ‘Stel, u kunt uit het pensioenfonds van uw werkgever stappen en het verplichte bedrag aan
pensioenpremies mag u naar eigen inzicht besteden of sparen. Wat zou u in zo’n geval doen?’

Bron: nidi (december 2004), N = 1018

Uit tabel 2 blijkt dat maar liefst eenderde van de werknemers besluit om uit te stappen. Een andere opvallende uitkomst is dat het
opheffen van een verplichting er niet toe leidt dat mensen niet langer sparen voor hun oude dag. Het gros zet pensioensparen
onverminderd voort. Omdat het hier om een hypothetische vraag gaat, geeft dit slechts een vingerwijzing voor daadwerkelijk gedrag. Het
opengooien van de pensioenmarkt in Engeland heeft laten zien dat liberalisering niet noodzakelijk een verbetering is.
Wie verlaat zijn pensioenfonds?
Om te bepalen wie zijn pensioenfonds wil verlaten, hebben wij een logit-analyse uitgevoerd van de beslissing om bij het pensioenfonds
te blijven of uit te stappen. Hierbij proberen we de kans op uittreden te verklaren aan de hand van de belangrijkste sociaal-economische
karakteristieken van pensioendeelnemers (zie tabel 3). De belangrijkste uitkomst van die exercitie is dat er geen verschil tussen de
uitstappers en loyale werknemers valt te traceren naar geslacht, gezondheid of naar bedrijfssector. tabel 3 De relatie met
opleidingsniveau is zwak en duidt erop dat hoger opgeleiden meer geneigd zijn om bij hun pensioenfonds te blijven dan lager
opgeleiden. De leeftijd speelt maar een betrekkelijk geringe rol in de uitstapbeslissing. Alleen oudere werknemers (55-64 jaar) vertonen in
vergelijking met jongere werknemers (15-34 jaar) een duidelijk hogere geneigdheid om bij het pensioenfonds te blijven. Er is dus niet
sprake van een sterk oplopend leeftijdseffect, hetgeen men juist in geval van intergenerationele spanning zou verwachten. tabel 4

Tabel 3. Logit-analyse van beslissing om uit te stappen uit pensioenfonds onder werknemers in loondienst
afhankelijke variabele:
uitstappen (=1) of niet (=0)?
cofficint
t-waarde
-0,11
0,70

geslacht (man=0)
leeftijd (15-34 jaar=0)
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
opleidingsniveaua
gezondheidb
sector (industrie/bouw=0)
handel en dienstverlening
openbaar bestuur
onderwijs, maatschappelijke dienst
constante
N =
log likelihood

0,08
-0,09
-0,49**
-0,09*
-0,02

0,42
0,50
2,04
1,83
0,19

-0,04
-0,15
-0,13
-0,03

0,24
0,57
0,63
0,08
999
-622,4

* significant op een tienprocentsniveau
** significant op een vijfprocentsniveau
a Variabele loopt op van lager onderwijs=1 tot wetenschappelijk onderwijs=6.
B Variabele loopt op van ‘erg goede gezondheid’=1 tot ‘erg slechte gezondheid’=5.

Tabel 4. Belang van vertrouwen pensioenuitvoerders in de uitstapbeslissing
vertrouwen ‘pensioenfondsen’ versus ‘verzekeraars’:
werknemersvertrouwen in
beide instituties
vertrouwen in pensioenfondsen,
geen vertrouwen in verzekeraars
geen vertrouwen in pensioenfondsen,
vertrouwen in verzekeraars
geen vertrouwen in beide instituties
gemiddeld

kans op uitstappen
uit pensioenfonds

percentage
totale groep

30,0

64,8

25,1

17,4

49,2
48,2
32,4

4,7
13,0
100,0

a ‘Vertrouwen’ omvat de respondenten die neutraal zijn tot veel vertrouwen hebben in het functioneren van de beheerders van
pensioengelden; ‘geen vertrouwen’ betreft hier de respondenten die weinig tot geen vertrouwen hebben.

Waarom uitstappen?
Kennelijk bieden sociaal-economische kenmerken weinig verklaring voor de beslissing om het pensioenfonds te verlaten. Een
alternatieve verklaring voor de wens om over te stappen kan voortkomen uit het vertrouwen dat mogelijke uitvoerders van pensioenen
genieten bij een deelnemer. De wens tot overstappen wordt dan bepaald door het relatieve vertrouwen dat uitvoerders genieten. In tabel
4 wordt weergegeven hoe vier verschillende groepen van pensioendeelnemers beslissen op de vraag of zij uit hun pensioenfonds
stappen.
De groep met de hoogste uitstapkans (49 procent) is de groep die weinig vertrouwen heeft in pensioenfondsen en enig tot veel
vertrouwen in bank- en verzekeringsbedrijven. Deze groep vertegenwoordigt een kleine vijf procent van de werknemers. 5 Een even
opmerkelijke uitkomst is het gegeven dat de groep die weinig vertrouwen heeft in zowel verzekeraars als pensioenfondsen toch – in

praktisch gelijke mate – voor de uitstapoptie kiest. Een mogelijke verklaring is dat deze groep niet een stem tegen pensioenfondsen in het
algemeen uitbrengt, maar eerder een stem tegen het pensioenfonds waarbij men momenteel verplicht is aangesloten. In dat licht is het
ook begrijpelijk waarom 25 procent van de werknemers kiest voor uitstappen ondanks dat men vertrouwen heeft in pensioenfondsen en
niet in verzekeraars. Het zou een vingerwijzing kunnen zijn dat niet alle pensioenfondsen naar behoren functioneren.
Conclusie
Ondanks de verslechterde financile situatie bij pensioenfondsen en de herstelmaatregelen die zijn genomen, is het vertrouwen in de
fondsen opmerkelijk groot. Het vertrouwen in de overheid en verzekeraars in het garanderen van een goed pensioen is veel geringer. De
verhoging van de pensioenlasten en de overgang naar een middelloonsysteem kan tot intergenerationele spanningen leiden. Deze
spanningen kunnen op hun beurt een averechtse selectie onder de ‘uitstappers’ teweegbrengen, indien de pensioenmarkt wordt
vrijgegeven. Hoewel maar liefst eenderde van de pensioendeelnemers aangeeft uit hun pensioenfonds te willen stappen, zijn er geen
sterke aanwijzingen gevonden voor een dergelijke averechtse selectie. Jongeren hebben geen sterke voorkeur om hun pensioenfonds te
verlaten. Alleen bij werknemers die tegen hun pensioendatum aanzitten is de belangstelling om bij het pensioenfonds te blijven duidelijk
groter. Degenen met de hoogste bereidheid om hun pensioenfondsen te verlaten zijn f werknemers die in alle (pensioen)instituties hun
vertrouwen hebben opgezegd f werknemers die veel vertrouwen hebben in verzekeraars en weinig in pensioenfondsen.
Harry van Dalen en K•ne Henkens
Literatuur
Boot, A.W.A (2000) Consument is de dupe van ondoorzichtig pensioenbeleid. Het Financieele Dagblad, 15 maart 2000.
Bovenberg, A.L. en R.J.H.M. Gradus (2001) De economie van moeder Theresa. esb, 15 juni 2001, 516-518.
Dalen, H.P. van en K. Henkens (2004) Scheuren in het contract tussen generaties. Demos, 20, 1-4.
Finkelstein, A. en J. Poterba (2004) Adverse selection in insurance markets: policyholder evidence from the uk annuity market. Journal of
Political
Economy, 112, 183-208.
Knaap, T., A.L. Bovenberg, L.J.H. Bettendorf en D.P. Broer (2003) Vergrijzing, aanvullende pensioenen en de Nederlandse economie.
Studies in Economic Policy, 9. Rotterdam.: ocfeb.
Westerhout, E., M. van de Ven, C. van Ewijk en N. Draper (2004) Naar een schokbestendig pensioenstelsel – Verkenning van enkele
beleidsopties op pensioengebied. cpb-document, 67, Den Haag.

1 Toespraak staatssecretaris Rutte op het jaarcongres Stichting Ondernemingspensioenfondsen, 14 november 2002.
2 Zie voor Nederlandse cijfers:
3 Pensioenfondsen vervullen verschillende functies waarvan het de vraag is of deze binnen een organisatie moeten plaatsvinden. Dit is
een vraagstuk dat dit artikel overstijgt. Zie Westerhout et al. (2004, par. 3.2).
4 Zie ‘Professioneel waken over andermans centen’, Het Financieele Dagblad, 21 september 2004.
5 Men kan ook de groep berekenen die relatief meer vertrouwen heeft in verzekeraars ten opzichte van pensioenfondsen en dan komt
men op een groep van 10 procent.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs