Ga direct naar de content

Toppers met Tieben: Elie Luzac (1721-1796)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 20 2021

Waar Adam Smith vermaard werd met zijn onzichtbare hand, pleitte Elie Luzac voor vrijhandel ondersteund door economisch leiderschap.

Over deze blogreeks

De meeste mensen kennen Jan Tinbergen als ‘s lands grootste econoom. Maar Tinbergen staat in een traditie van voorgangers die hebben bijgedragen aan het denken over schaarste, prijzen en markten. Wie waren zij? En wat was hun bijdrage aan de economie in Nederland? In deze serie maakt Bert Tieben een serie portretten van Nederlandse grootheden uit het verleden die zijn weggezakt uit het collectieve geheugen.
In deze serie verschijnen:
Dirk Graswinckel (16001666)
Pieter de la Court (16181685)
Onno Zwier van Haren (17131779)
Elie Luzac (17231796)
Gijsbert Karel van Hogendorp (17621834)
Hendrik Willem Tydeman (17871863)

Bert Tieben

Bert Tieben studeerde algemene economie in Groningen en promoveerde in 2009 aan de Vrije Universiteit op het proefschrift The Concept of Equilibrium in Different Economic Traditions. Op dit moment is hij als methodoloog werkzaam bij SEO Economisch Onderzoek. Daarnaast is Tieben redactielid van TPEDigitaal en docent aan het Amsterdam University College.

In heel Europa betekende de Verlichting een impuls voor het economische denken. De voorbeelden van Hume en Smith in Schotland en Quesnay and Turgot in Frankrijk zijn genoegzaam bekend. Minder bekend is dat ook vanuit de lage landen bijdragen zijn geleverd aan het economisch denken door Verlichte denkers als Elie Luzac (1721-1796). Wie was Luzac en wat kunnen we leren van zijn werk?

De man die sneller schreef dan god kon lezen. Zo staat Luzac bekend als politiek filosoof met een brede belangstelling (Velema 1993). Luzac was een telg uit een Frans geslacht van Hugenoten. Hij promoveerde in de rechten in Leiden (1759) en vestigde zich aldaar als advocaat. Hij nam tevens de boekhandel van zijn vader over waarmee hij actief werken aan de man bracht die elders verboden waren.

Waar verlichte filosofen als Rousseau pleitten voor radicale hervormingen van het staatsbestel, toonde Luzac zich een conservatief. Het staatsbestuur was het best in handen van een verlicht leider: Oranje. Het bracht hem in conflict met de groeiende macht van de patriotten, een conflict dat het einde inluidde van de Republiek. De bijdrage van Luzac aan het economische denken moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van dit politieke debat over de inrichting van het staatsbestel.

Elie Luzac (1721-1796)Lakenhal Leiden

Hollands rijkdom

Wat was er verlicht aan de denkbeelden van deze conservatief? Het is de rationele benadering van maatschappelijke vraagstukken. Luzac vergelijkt zijn aanpak in Hollands Rijkdom met de fysica van Newton: de analyse start met feiten om op basis daarvan algemene conclusies of wetmatigheden af te leiden. De feiten waarover Luzac spreekt liggen in dit geval verborgen in de plooien van de tijd en betreffen de handelsgeschiedenis van Nederland. Hij bediende zich daarbij deels van de historische methode die in Schotland bekendheid kreeg waarbij de gerichtheid op materieel eigenbelang werd gezien als belangrijkste drijfveer van de vooruitgang. Het gevolg was een ontwikkeling van de maatschappij in economische stadia: van een primitieve jagerssamenleving tot de moderne commerciële samenleving gebaseerd op industriële productie.

Deze methode is goed herkenbaar in Smith’s Wealth of Nations. Denk aan het beroemde voorbeeld in het hoofdstuk over de prijstheorie dat begint met de ruilverhouding tussen pels en hertenbiefstuik in een jagerssamenleving. Op gelijke wijze vraagt Luzac zich af waarom mensen handel drijven en hij grijpt daarbij terug op de maatschappij in zijn meest primitieve vorm. Jagers ruilen diensten en producten, niet omdat samenleven om samenwerking vraagt, maar omdat ze er materieel gezien beide voordeel bij hebben. Een rode draad bij Luzac is de constatering dat niemand arbeid verricht uit oogpunt van het algemeen belang, maar louter om het eigenbelang te dienen.

Boeken over welvaart en de rijkdom van landen waren in de mode rond 1770-1780. Luzac probeerde hier als uitgever op in te spelen door publicatie van Hollands Rijkdom, dat in 4 delen verscheen tussen 1780 en 1783. Het boek is een vertaalde adaptatie van La Richesse de la Hollande van de Fransman Jacques Accarias de Sérionne. De kern van het boek is dat vrijheid noodzakelijk is om de koophandel en dus de welvaart van een land te doen bloeien. Het begrijpen van dit proces is wat Luzac koophandelskunde noemt. Aardig voor de moderne lezer is dat daarbij regelmatig de term economie valt, afgeleid van het Franse commerce d’économie. Deze term verwees naar wat we tegenwoordig wederuitvoer zouden noemen: import en export van producten zonder bewerking binnen de landsgrenzen. Holland opereerde als de draaischijf van de Europese handel, de stapelmarkt was het logistiek centrum avant la lettre. Maar die handel kon alleen bloeien bij de gratie van een wijze overheid en lage lasten. Wijs betekende hier niet oorlogszuchting. Continue strijd was de pest van de achttiende eeuw. De inzet van leger en marine waren ontzettend kostbaar. De lasten hiervan werden door de overheid verrekend in diverse belastingen zoals heffingen op de invoer en uitvoer van goederen (een inkomstenbelasting bestond nog niet). Hiermee zou Nederland zich uit de markt prijzen, aldus Luzac. Hij maakte hierbij dezelfde denkfout als Adam Smith, namelijk dat de absolute kosten bepalend zijn voor de internationale concurrentieverhoudingen.

“Zoo lange wij den handel met minder lasten, of met gelijke lasten dan andere volken zullen drijven, zullen wij hen allen in de mededinging den loef afsteken: wij zullen hen zelfs noodzaken om van ondernemingen af te zien, waaruit zij niet dan verlies zullen trekken.”(Hollands Rijkdom, IV, 175))

Competitie en vrijhandel als basis voor welvaart

Dit betoog voor vrijheid en lage lasten was niet nieuw in 1780. Eerder bespraken we in deze serie al het werk Pieter de la Court, waar Luzac regelmatig naar verwijst. Nieuw was wel wat we nu de microeconomische onderbouwing zouden noemen. Luzac legt sterk de nadruk op concurrentie als een proces van rivaliteit. Het is zelfs niet overdreven hier sport als metafoor voor te gebruiken. Het ging om het competitie-element van de handel. Het zat volgens Luzac in de menselijke aard om zich te meten met anderen. Dat kan op het slagveld, maar voor de maatschappij is het veel beter als de handel als uitlaadklep fungeert voor dergelijke gevoelens van rivaliteit. Het stimuleert bovendien de inzet van mensen en daarnaast de innovatie. Het gevolg is groei van de handel en dus de welvaart:

“Dit mededingen (…) heeft al mede tot den aanwas van de vaart en koophandel toegebragt, omdat zij den tijd tot en gelegenheid tot een vadsig leven heeft afgesneden; en het vernuft, de werkzaamheid en den ijver steeds gaande gehouden, even gelijk liefhebbers van een spel hunne krachten het meest inspannen, als zij met goede spelers van doen hebben.” (Hollands Rijkdom, III, 85)

De praktische implicatie van deze opvatting over het concurrentieproces was dat vrijhandel positief was voor de welvaart. Dit was een argument tegen schrijvers die betoogden dat de opkomst van nieuwe handelslanden de reden was van het verval van de handel in de Republiek. Op soortgelijke wijze was het ook niet de gewenning aan luxe die het de handel deed inzakken. Volgens Luzac werkte het verlangen naar luxe alleen maar positief, wederom omdat het mensen aanzette tot ijver en investeringen.

“Neem de overtollige behoeften weg, en gij zult teffens het voorwerp dezer arbeidzaamheid, het vernuft opwakkert en gaande maakt , die en in de wereld dien algemene naijver ontvonkt, door welken men aangezet word, om elkanderen te overtreffen, zoo in nieuwe uitvindingen, als in de verschillende wijzen van koopwaren voort te brengen, wegnemen.” (Hollands Rijkdom, IV, 245)

Inderdaad kon het voorkomen dat een rijke handelaar zich toch overgaf aan “vadsigheid” in plaats van ijver. Dat zou leiden tot faillissement van de betreffende handelaar. Een leemte die snel zou worden opgevuld door een andere handelaar. De handel als geheel zou er niets van merken.

Historicus Velema heeft er terecht op gewezen dat Luzac zijn visie op de koophandel in talloze geschriften heeft opgetekend en niet alleen in Hollands Rijkdom. In een postuum werk over het natuurrecht Du Droit Naturel, Civil et Politique (1802) ging hij bijvoorbeeld uitgebreid in op het prijsmechanisme. Hier herkennen we sporen van het werk van Richard Cantillon (1685-1734) met het onderscheid tussen intrinsieke en marktwaarde. De intrinsieke waarde had volgens Luzac te maken met de consumentenvoorkeur. Zo werden aardappels voedzamer geacht dan erwten. Bijgevolg was de intrinsieke waarde van de aardappel hoger (Luzac spreekt van raison de valeur). Maar vraag en aanbod konden zorgen voor een marktprijs die daarvan afweek. Bij schaarste aan erwten gingen de marktprijzen omhoog, voedzaam of niet. Luzac begreep terecht dat de marktprijs een relatieve prijs is; hij sprak van een valeur relative. Bijna 100 jaar voor Jevons’ Theory of Political Economy (1871) definieerde Luzac prijs als de ruilverhouding tussen goederen. Prijzen konden hierdoor eenvoudig worden vergeleken. Als de ruilverhouding tussen A en B bekend is en die tussen B en C, volgt vanzelf de ruilverhouding tussen A en C. Had de economische professie maar naar Luzac geluisterd, dan hadden we ons de omweg via de arbeidswaardeleer kunnen besparen.

Kritische blik op geld

Gezien zijn kennis van het recht en praktische ervaring met buitenlandse handel – in de achttiende eeuw was de boekhandel sterk internationaal, en Luzac had ook vestigingen in het buitenland – is het niet vreemd dat hij een scherpe blik had op de rol van geld. Geld was voor hem niets dan een rekeneenheid, een middel om de relatieve prijzen van goederen snel te kunnen vergelijken. Die rol kon ook prima door papiergeld worden vervuld. Luzac schatte dat circa driekwart van de handel werd afgedaan met wisselbrieven uit Amsterdam. Het voordeel liet zich raden. Het gebruik van papieren geld voorkwam dat men met “gereed geld” (goud en zilver) op pad moest. Nadelen waren er ook. De Hollandse kantoren verstrekten in toenemende mate krediet zonder onderpand. Dit had grote faillissementen tot gevolg wat ernstige schade toebracht aan het vertrouwen in de Amsterdamse wisselbrieven als ruilmiddel in het internationale betalingsverkeer.

Als het gaat om de prijsvorming en de rol van geld is Luzac met moderne ogen goed te lezen. Waar hij zich echt een man van de achttiende eeuw toont is in zijn opvatting op de relatie tussen economie en bestuur. Goed landsbestuur was in zijn ogen een conditio sine qua non voor een bloeiende economie. Luzac was een vurige aanhanger van de orangisten en pleitte voor een regering onder leiding van de stadhouder. We hebben gezien dat hij net als Smith de nadruk legde op eigenbelang als economische drijfveer. Maar dat vertaalde zich niet in algemeen belang als onbedoeld effect, als worde de markt geleid door een onzichtbare hand. Keer op keer stelt Luzac dat alleen de centrale overheid kan optreden in het algemeen belang. Voor de bescherming van de handel en andere algemene belangen was de zichtbare hand nodig van de stadhouder: een positie die hem in zijn eigen tijd op veel kritiek en zelfs molest kwam te staan. Het beginsel dat voor goed werkende markten een sterke overheid vereist is, wordt in onze tijd juist steeds beter begrepen.

Bronnen

E. Luzac (1780-1783), Hollands Rijkdom, 4 vols, Leiden: Luzac en van Damme.

E. Laspeyres (1863), Geschichte der Volkswirthschaftlichen Anschauungen der Niederländer und Ihre Literatur zur zeit der Republik, Leipzig.

W.R.E Velema (1993), Enlightenment and Conservatism in the Dutch Republic, Assen: Van Gorcum.

R. van Vliet (2005), Elie Luzac (1721-1796): Boekverkoper van de Verlichting, Nijmegen: Vantilt.

Auteur

Categorieën