Ga direct naar de content

Ongelijke gelijke rechten voor arbeidsgehandicapten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 16 2018

Een tegenvaller voor staatssecretaris Van Ark: het College voor Rechten van de Mens liet zich vorige week kritisch uit over de kabinetsplannen om loonkostensubsidies om te vormen tot loondispensaties voor arbeidsgehandicapten. Werkgevers hoeven straks alleen nog lonen te betalen voor de productiviteit die arbeidsgehandicapten leveren – en mogen dus minder betalen dan het Wettelijk Minimumloon (WML). Hierdoor bouwen zij ook minder pensioen op en minder WW-rechten.

Het mag geen wonder heten dat deze berichtgeving tot verontwaardiging heeft geleid, het College voor Rechten van de Mens is niet de eerste de beste. Maar tegelijkertijd is er ook verwarring gezaaid – mede door het College zelf – over de vraag of en hoe arbeidsgehandicapten er op achteruit zullen gaan. Ik zal proberen hier wat helderheid in te scheppen.

Laten we eerst uitgaan van een alleenstaande arbeidsgehandicapte zonder noemenswaardig vermogen. In het huidige systeem betaalt zijn of haar werkgever het WML en ontvangt een loonkostensubsidie die gelijk is aan het verschil tussen het WML en de ingeschatte arbeidsproductiviteit (de ‘loonwaarde’). In het nieuwe systeem met loondispensaties zal deze persoon alleen de loonwaarde ontvangen van de werkgever en een aanvulling tot het WML van de bijstand door de gemeente. Per saldo heeft de overstap naar de loondispensatie dus geen financiële gevolgen voor de arbeidsgehandicapte.

Waarom zouden arbeidsgehandicapten die over voldoende middelen beschikken voor hun levensonderhoud wel mogen aankloppen voor aanvullende bijstand en andere burgers niet?

Overigens is het een misverstand te denken dat deze persoon minder pensioen opbouwt – iets wat tot veel onrust heeft geleid. Pensioenopbouw is pas relevant als salarissen boven de franchisegrens van het WML liggen (daaronder voorziet de AOW in inkomen voor de oudedag).

Nu zijn er twee uitzonderingen denkbaar waarbij de arbeidsgehandicapte er wel op achteruit gaat. De eerste is dat de arbeidsgehandicapte voorheen nog het cao-minimumloon verdiende bij zijn of haar werkgever dat hoger ligt dan het WML, maar wiens totale inkomen nu dus gemaximeerd is op het WML. Strikt genomen heeft het College hier dus een punt. Maar eigenlijk is er al een ongelijkheid in het huidige systeem: werknemers met eenzelfde loonwaarde – met publiek gefinancierde loonkostensubsidies – kunnen verschillende lonen verdienen. Is dat dan fair?

De tweede uitzondering is dat de arbeidsgehandicapte een partner heeft met inkomen en/of zelf over vermogen beschikt. In dat geval heeft de overstap naar de loondispensatie wel substantiële financiële gevolgen, want met loonkostensubsidie is het WML als minimaal inkomen wél gegarandeerd. Gek genoeg heeft dit effect weinig aandacht gekregen in de pers, en het College noemt het ook niet in haar persbericht (wel in de brief aan de staatssecretaris).

Taaie kost dus, die loondispensaties. Hoe langer je er over nadenkt, hoe onduidelijker wordt wat ‘gelijke rechten’ nu precies zijn. Volgens het College gaat het om een vergelijking tussen arbeidsgehandicapte en niet-arbeidsgehandicapte werkenden – deze zouden gelijke lonen moeten verdienen. Maar het bijeffect is dat arbeidsgehandicapten met partner of met vermogen bevoordeeld worden ten opzichte van niet-arbeidsgehandicapten die de partner- en vermogenstoets in de bijstand niet doorstaan. Waarom zouden arbeidsgehandicapten die over voldoende middelen beschikken voor hun levensonderhoud wel mogen aankloppen voor aanvullende bijstand en andere burgers niet? Is dat dan ook geen discriminatie?

Auteur

Categorieën