Ga direct naar de content

Sturen op beleidsonderzoek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 8 2017
Het Ministerie vaan Justitie en VeiligheidHH/Peter Hilz

Dat was toch wel even schrikken deze week: onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) zou jarenlang beïnvloed zijn door het Ministerie van Justitie en Veiligheid – zie hiervoor o.a. het item van Nieuwsuur. Het herschrijven van onderzoeksconclusies, dwingende verzoeken tot het schrappen van teksten en het selecteren van veilige maar wetenschappelijk kwestieuze offertes – allemaal praktijken die de onafhankelijkheid van beleidsonderzoek ondermijnen.

De perikelen bij het WODC staan te ver van me af om te kunnen beoordelen of het gaat om enkele incidenten of dat structureel iets mis is. Maar er is wel een algemenere vraag die me bezig houdt: wanneer is beleidsonderzoek volledig objectief en onafhankelijk? In de praktijk zullen we het vaak moeten doen met onderzoeken waar politici en ambtenaren meekijken en meesturen – juist ook omdat het over hen gaat en zij over waardevolle informatie beschikken. Dat sturen kan veel subtieler dan de WODC-onderzoeken die het nieuws hebben gehaald. Laat ik vier voorbeelden noemen om dit helder te maken.

Eerste voorbeeld: publicatie van onderzoek uitstellen of afstellen. Politici beschikken over veel ruimte om zelf de timing van publicatie te bepalen. Ze kunnen dus wachten totdat de relevantie van de publicatie verdwenen is – denk aan het ‘over de verkiezingen heen tillen’ als extreem voorbeeld. Of sterker: met deadlines schuiven om uiteindelijk niets aan resultaten opleveren, zie bijvoorbeeld mijn blog van eerder dit jaar. Om hieraan tegenwicht te bieden zijn onderzoeksbureaus nodig die desnoods zelf de resultaten opleveren – of het ministerie dit nu wil als opdrachtgever of niet. En het zou helpen als Kamerleden en journalisten niet alleen reageren op persberichten en tweets maar ook scherper eerder gedane beloften in de gaten houden.

Tweede voorbeeld: onderzoeksresultaten negeren. Dat kan door aan rapporten geen ruchtbaarheid te geven en – beter nog – ze te laten overvleugelen door andere, zelf geïnitieerde nieuwsfeiten die tamelijk risicoloos zijn en gretig door journalisten worden opgepakt. Denk bijvoorbeeld aan een minister die zich in het nieuws ferm uitspreekt over een kinderopvanginstelling van onvoldoende kwaliteit, terwijl tegelijkertijd ergens in de krochten van het internet een kritische evaluatie van de kinderopvangsector in den brede wordt geplaatst. En dat terwijl juist systeemverantwoordelijkheid voor de hele sector – en niet de individuele gevallen – de verantwoordelijkheid is van de minister.

Derde voorbeeld: geen afstand van toezichthouders en onderzoeksbureaus tot de beleidsministeries. Zo is bij de Inspectie SZW de fysieke afstand tot SZW gelijk aan nul; ze zitten namelijk in hetzelfde pand. Dat biedt als voordeel dat de Inspectie dicht op het beleid zit. Maar dat geldt dan ook in de omgekeerde richting: beleidsambtenaren van het ministerie geven intensief commentaar en suggesties op tussenversies van inspectierapporten. Daar bovenop komt nog eens dat medewerkers rouleren tussen het ministerie en de inspectie. Misschien is de geringe afstand goed voor de relevantie van het onderzoek van de inspectie, maar het zal niet bijdragen aan de onafhankelijkheid.

Laatste voorbeeld: het ministerie verzorgt het secretariaat van externe commissies. Hoe zwaarder een externe commissie is die om advies of een evaluatie is gevraagd, hoe kostbaarder de tijd die de commissieleden nodig hebben. Daarom bieden ministeries vaak secretariële medewerkers aan die de ideeën van de leden op papier zetten. Als vanzelfsprekend dient het geschrevene geaccordeerd te worden door de commissieleden – dus is het formeel onafhankelijk. Maar wie eenmaal de pen ter hand heeft, zal toch een first-mover advantage hebben, is mijn inschatting. En bovendien rouleren tussenversies van rapporten volop binnen de ministeries, dus zijn er mogelijkheden om subtiel bij te sturen.

Er zijn dus veel grijstinten mogelijk tussen afhankelijk en onafhankelijk beleidsonderzoek, daar is niet zo heel veel aan te veranderen. Het is aan kritische, goed ingevoerde en geduldige journalisten, beleidsexperts en wetenschappers om die grijstinten te benoemen en zo onderzoek op waarde in te kunnen schatten. Het is maar hopen dat die er voldoende zijn om de verleiding tot meesturen niet te groot te maken.

Auteur

Categorieën