Ga direct naar de content

Gedragseconomie voor onderwijsbeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 10 2015

De gedragseconomie wint steeds meer terrein. Ook op het gebied van onderwijseconomie. De afgelopen dagen was één van de voorlopers hiervan in Nederland op bezoek, Philip Oreopoulos van de University of Toronto. Op maandag sprak hij bij een workshop van het CPB en op dinsdag gaf hij een keynote tijdens de Kennismarkt van het Ministerie van Onderwijs. Bij die laatste gelegenheid sprak hij over zijn recente overzicht van gedragseconomische onderwijsstudies. Enkele maanden geleden verscheen er nog een ander overzichtsartikel van Alexander Koch en collega’s, dat net een andere invalshoek heeft, en een mooie aanvulling vormt.

Gedragseconomie heeft economische analyse verrijkt  

De gedragseconomie heeft de economische analyse van onderwijs op verschillende manieren verrijkt. Zo is er meer aandacht gekomen voor de niet-financiële baten en kosten van onderwijs. Ook wordt  niet altijd meer verondersteld dat onderwijsbeslissingen tot stand komen door een rationele afweging van huidige en toekomstige kosten en baten. In plaats daarvan is een realistischer mensbeeld gekomen, dat soms ‘voorspelbaar irrationeel’ gedrag vertoont. Tenslotte is er volop aandacht gekomen voor niet-cognitieve vaardigheden, zoals intrinsieke motivatie en doorzettingsvermogen. Sommige studies hebben zich gericht op de ontwikkeling van die vaardigheden bij kinderen. Andere studies hebben gekeken naar de gevolgen ervan voor deelname aan en succes in het onderwijs.

 Bredere beleidsimplicaties

Door deze rijkere blik is de beschrijvende waarde van economisch onderwijsonderzoek toegenomen en zijn de beleidsimplicaties veel breder geworden. Heel populair zijn ‘nudges’: kleine, meestal kosteloze aanpassingen die de keuzevrijheid in stand houden, maar desalniettemin vaak grote gevolgen hebben voor belangrijke beslissingen. Maandag en dinsdag kwamen er verschillende voorbeelden van langs, zoals standaardkeuzes op het aanvraagformulier voor een studielening, een persoonlijke brief met informatie over de verwachte slaagkans voor economiestudenten, en herinneringsbrieven aan scholieren die zich nog niet ingeschreven hebben voor een vervolgopleiding. Maar ook ingrijpender beleid, zoals cognitieve gedragstherapie, wordt inmiddels door economen onderzocht, zie bijvoorbeeld dit paper en deze.

 Maar nog te smalle effectmeting

Wat achtergebleven is bij die bredere blik, is om ook een bredere set van uitkomsten te meten. De standaard door economen gemeten uitkomsten – toetsresultaten, behalen van diploma’s, inkomen, kans op een baan, criminaliteit —  zijn goeddeels ongewijzigd gebleven. Maar bij ingrijpende interventies zoals cognitieve gedragstherapie hoort een bredere effectmeting dan dat. Bijvoorbeeld over sociale contacten met familie en vrienden, en levensgeluk in het algemeen. Het is lang niet uitgesloten dat een interventie zoals cognitieve gedragstherapie het sociale leven van een jongere moeilijker maakt. Om jongeren werkelijk verder te helpen, is het cruciaal om ook dat soort effecten in kaart te brengen en ons niet te beperken tot wat we altijd als belangrijkste uitkomsten beschouwd hebben.

Een ander voorbeeld van zo’n te smalle effectmeting is een recent veldexperiment in Engeland, waarbij leerlingen van middelbare scholen werden aangemoedigd om beter te presteren. Er werden twee varianten uitgeprobeerd: één waarbij leerlingen geld konden verdienen met goede schoolresultaten en één waarbij deelname aan een schoolreisje op het spel stond. Die laatste variant leidde tot betere schoolresultaten van zwakke scholieren. Maar de mogelijk negatieve sociaal-emotionele effecten van het uitgesloten worden van een schoolreisje werden niet in kaart gebracht. Of dit programma een succes genoemd kan worden is wat mij betreft daarom zeer twijfelachtig.

 Prikkel om motivatieproblemen aan te pakken

Veel van de gedragseconomische interventies richten zich op het verbeteren van school- of studieprestaties. Als cijfers omhoog gaan en meer leerlingen of studenten aan boord blijven, dan is de interventie een succes. Denk aan de vele initiatieven om studies ‘studeerbaarder’ te maken door middel van korte onderwijsperiodes (blokken van 8 weken in plaats van semesters van een half jaar) en veel meer toetsmomenten (niet meer alleen maar een afsluitend tentamen, maar ook een aantal tussentoetsen of wekelijkse opdrachten). Deze vernieuwingen helpen studenten met motivatieproblemen aan boord te houden en succesvol hun diploma te behalen. Maar een nadeel is dat ze de prikkel wegnemen bij studenten om tijdens de studie werk te maken van hun motivatieproblemen. Deze gaan zich met een ‘studeerbaar’ programma pas na de studie op de werkplek openbaren. Deze lange-termijn kosten blijven uit het zicht van korte-termijn effectmetingen.

 Meer aandacht nodig voor lange-termijn effecten

Bij veel van de onderzochte interventies blijft het gissen naar de lange-termijn effecten. Een positieve uitzondering hierop is het net verschenen working paper van Victor Lavy over een experiment met prestatiebeloning voor leraren van middelbare scholen. Een aantal jaren geleden rapporteerde hij over de korte-termijn effecten van dit programma op toetsresultaten van leerlingen, zie dit artikel. De positieve effecten die hij vond speelden ook een stimulerende rol in de totstandkoming van de experimenten in Nederland met prestatiebeloning voor leraren in 2012 (die uiteindelijk niet van start gingen door de val van het kabinet-Rutte I). In zijn nieuwe paper is Lavy in staat om naar een bredere en relevantere set uitkomsten te kijken, namelijk deelname aan universitair onderwijs en werkgelegenheid en inkomen vijftien jaar later. De resultaten zijn spectaculair. Deelname aan universitair onderwijs neemt met zo’n 4 procentpunt toe. Als de oud-leerlingen eind twintig zijn is hun inkomen 7% hoger. Ze zijn ook minder vaak werkloos of arbeidsongeschikt. Mooie resultaten dus, in lijn met de eerder gevonden korte-termijn resultaten. Maar lang niet altijd blijken positieve effecten op de korte termijn voorspellend voor lange-termijn succes. Een vinger aan de pols houden is daarom belangrijk.

Bloeiende toekomst voor gedragseconomie van onderwijs

Ik verwacht dat de komende jaren grote vooruitgang geboekt gaat worden, zowel internationaal als in Nederland. Nederland kent een aantal zeer goede onderzoeksgroepen op dit gebied, onder andere aan de UvA, in Maastricht, Rotterdam, en bij het CPB. Het Ministerie van Onderwijs zette gedragseconomie bij de Kennismarkt prominent op de agenda en is –mede in het kader van breder kabinetsbeleid—bezig om gedragseconomische inzichten vaker toe te passen in het beleid. Kunnen we daarvoor simpelweg winkelen in de bevindingen zoals samengevat in de bovengenoemde overzichtswerken? Dat zou onverstandig zijn. De ervaring leert dat goede resultaten geboekt in de VS of Engeland lang niet altijd een garantie zijn voor succes in Nederland. Denk bijvoorbeeld aan de studie naar de wijkschool in Rotterdam. De wijkschool werd ontworpen op basis van een aantal succesvolle ervaringen in de VS. Doel was om onderwijsdeelname en arbeidsmarktsucces van jongeren te vergroten, net als een aantal grondige studies in de VS hadden laten zien. Deze effecten bleven in Rotterdam echter uit. Wel leidde de wijkschool tot meer (!) criminaliteit. Zonder gedegen effectmeting was dit uitblijven van succes en het effect op criminaliteit buiten beeld gebleven. Het is daarom belangrijk om niet zomaar lessen uit het buitenland te vertalen naar beleidsimplicaties voor Nederland, maar nieuw beleid eerst op kleine schaal te beproeven en goed te evalueren, en pas bij gebleken succes verder uit te rollen.

Auteur

Categorieën